N°. 291
120® Jaargang.
1877:
Maandag
10 December.
Dit blad verschijnt dagelyksj
met uitzondering van Zon- en Feestdagen?1
Prijs per 3/m, franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent?
Advertentiën 20 Cent per regel.'
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van' 1—7 regels 11,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte?
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Hayas, Laffiti C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 8 December,
Spoorweg-dieverijen.
De experimenteele Opvatting,
eene levensquaestie voor de Hygiëne.
1 II I»H I mm Ti 11 III n-fir ir m i iti
MIDDELBIIRGSCHE COURANT.
De heer Victor de Stuers heeft in een zeer
geestig en lezenswaardig opstel in het jongste
nomraer van den Gids de richting verdedigd, welke
in de allerlaatste jaren bij het ontwerpen van
eenige groote rijksgebouwen gevolgd is en die,
volgens hem, voornamelijk door het bevooroordeeld
geroep van onkundigen en onbevoegden, bij het
groote publiek verdacht gemaakt wordt. „Een
bouwkundig spook", zoo noemt de schrijver de
thans opgewekte vrees, dat ultramontaansche
invloeden bij het ontwerpen onzer gebouwen den
boventoon zouden hebben. Om die invloeden te
bewijzen, zoude men eerst moeten vaststellen wat
eigenlijk onder eene „ultramontaansche bouworde"
(als 't geen onzin is om daarvan te spreken) verstaan
moet worden. De waarheid is echter dat katholieke
kerken en kloosters in verschillende landen en
tijden naar allerlei stijl gebouwd zijn. De Jezuïe
tenkloosters zijn gedurende meer dan 300 jaren
gevolgd naar éen model, dat der moederkerk del
Gem te Rome, en deze kerk is ontworpen in den
Italiaanschen renaissance-stijl der 16® eeuw. Nog
in den tegenwoordigen tijd worden te Brussel
kerken in Romaanschen en in renaissance-stijl, te
Parijs de nieuwe kerk op den Mont-martre in neo-by-
zantynschen stijl, die van St. Vincentius in
klassiek-Griekschen stijl gebouwd, terwijl de
Nederlandsche katholieken tallooze kerkgebouwen
gewrocht hebben in wat de schrijver noemt
„waterstaats- of duiker- en sluizenstijl." Te Rome
is verleden jaar éen Gothisch gebouw gesticht,
maar dat isde nieuwe protestantsche kerk
Daarentegen zijn in allerlei landeD een overvloed
van burgerlijke gebouwen in zuiver Gothischen
stijl ontworpen. Het parlementsgebouw te Lon
den, het Hollandsehe station te Rotterdam, de
gaanderij en de gebouwen in het Noordeinde en
Willemspark te 's Hage zijn Gothische gebouwen,
bij welker oprichting toch zeker geen ultramon
taansche invloeden gegolden hebben.
Valt het dus moeilijk uit te maken wat met de
beschuldiging bedoeld wordt, het is daarentegen,
volgens den heer de Stuers, niet twijfelachtig op
welke gronden aan den Gothischen stijl groote
bouwkundige verdiensten worden toegekend. De
schrijver treedt, om dat aan te toonen, -in een
overzicht van de geschiedenis der bouwkunde,
uit welke blijkt dat na den Indiscben, den Egyp-
tischen, den Indischen, den Griekschen, den Ro-
meinscben en den kloosterstijl, in de 13e eeuw de
Gothisehe stijl geboren werd nit de opkomst dei-
steden en gilden, en door leek en bouwmeesters
tot ontwikkeling werd gebracht. Zij bouwden
niet slechts kerken en kloosters, maar ook stad
huizen, hallen, gasthuizen, poorten, woningen enz.
De kerk te Veere, de toren te Zierikzee, het
3tadhuis te Middelburg behooren, met een aantal
mdere werken, tot dien tijd en dien stijl.
De studie dezer werken nu is daarom vooral
roor onze bouwmeesters van zoo groot belang,
imdat de omstandigheden, onder welke thans ten
mzent gebouwd moet worden, nog dezelfde zijn
ils voor 400 jaren. De bodem is even drassig,
lezelfde bouwstoffen staan ons nog ten dienste, alleen
s het ijzer er in onzen tijd bij gekomen; ook
iet klimaat is hetzelfde gebleven.
Ook valt er van de oude werklieden in andere
pzichten veel te leeren. Onze steenhouwers,
immerlieden, schrijnwerkers, smeden, loodgieters
taan, wat hunne bedrevenheid, hunne kennis der
rondstoffen en hnn smaak bètreft, oneindig ver
eneden hunne voorgangers. Met de metselaars
n de bouwmeesters is hetzelfde het geval. De
chrijver toont dit in bijzonderheden, uitgehouwen
er laatste jaren, aan.
Tegenover dezen achteruitgang staan echter ook
inige vorderingen. De machinale arbeid van
azen tjjd is ongetwijfeld een groote vooruitgang,
e bewerking van het ijzer, de vervaardiging van
irnmige grondstoffen, als baksteen, glas, kalk
3t aanleggen van fundeeringen in slappe gronden
3 middelen tot onderzoek dier gronden zijn ont-
iglijk verbeterd. Overal waar de ontwikkeling
jr natuur-, schei- en werktuigkunde, of waar de
epaasing dtr stoom aan het bouwwezen dienstbaar
is gemaakt, zijn voordeelen waar te nemen, welke
het dwaasheid zou zijn te verwaarloozeu.
Dit laatste neemt echter niet weg, dat de voort
brengselen onzer bouwkunst voor het meerendeel zich
door leelijkheid en ondoelmatigheid onderscheiden.
Dit is niet te verwonderen, daar zoowel de burgerij
als de kerk-, gemeente- en rijksbesturen jaren lang
lijdelijk hebben aangezien dat hun geld vermorst
werd door timmerlieden, die zonder eenige grondige
opleiding den titel van architect, bouwmeester of
directeur aannamen. De regeering heeft daarin
het slechte voorbeeld gegeven, door de zorg voor
bare bouwwerken op te dragen aan de ingenieurs
van den waterstaat, die, hnn titel duidt het
reeds aan, voor werken van burgerlijke
bouwkunst niet berekend konden zijn.
„De groote beteekenis, zoo besluit de heel
de Stuers, der middeleeuwsche bouwwerken,
het groote nut dat gelegen is in de studie daarvan,
zijn tweeledig: in de eerste plaats in de gezonde
constructieve lessen, die ons deze monumenten
kunnen geven. Maar ook op het gebied der
aesthetica, der zuiver decoratieve kunst, is de
studie der middeleeuwen hoog te schatten, want
zij doet ons groote beginselen kennen, die nog
tegenwoordig hun waarde hebben behouden. Zij
sluit niet uit dat wij aan nieuwe constructieve
ontdekkingen, aan nieuwe artistieke vormen en
ornementatiën de toepassing geven die hun toekomt,
of dat wij uit de bouwwerken van andere perioden
nuttige lessen en groote beginselen trekken. Integen
deel, al wat het gezond verstand en de ondervinding
als goed, waar en schoon aan wij zen, behooren wij,
onverschillig waar wij zulks vinden, te benuttigen
en daarom juist kom ik er tegen op, dat men
tegen de architecten der middeleeuwen een ostra
cisme oefene, dat kwalijk verschoond wordt dooi
de domme of huichelachtige beschuldiging van
ultramontanisme of kerkelijkheid."
Eene opmerking zij ons, na deze aanhaling,
geoorloofd. Dat de vrees voor „ultramontaanschen
bouwstijl" misschien dom is, zullen wij niet te
genspreken. Wij kunnen ons voorstellen dat een
geleerde eu een kunstenaar als de heer de Stuers,
over deze monsterachtige samenkoppeling vau
twee woorden, die niets met elkander gemeen
schijnen te hebben, ongeduldig en verontwaardigd
wordt. Maar huichelachtig gelooven wij dat
de beschuldiging niet is. Zij die de herleving der
middeleeuwsche begrippen, ook in onze bouwkunst,
met bezorgdheid aanzien, gelooven wij dat wer
kelijk ongerust zijn. Op ander gebied is de
herleving dier begrippen geenszins eene hersehen-
schim. De Encycliek en en de Syllabus zijn geen
denkbeeldige dingen. Wanneer wij zien wat die
in België, in Frankrijk en in Spanje doen, wat ze
in ons land beproeven, welk een weerstand ze in
Duitschland weten te ontwikkelen tegen eene
macbt die nóg sterker is dan de hunne, hoe ze in
Engeland zelfs voortwoekeren, dan worden ook
wij, niet juist bang, want wij gelooven dat de
zaak van den vooruitgang sterker is dan die van
den teruggang, maar toch overtuigd dat ongerust
heid en waakzaamheid, op ieder gebied, noodig zijn.
Daar nu de vrees eene slechte raadgeefster is,
verklaren wij uit haren invloed de misplaatste
achterdocht, aan welke men zich in zake bouw
kunst schuldig maakt. Daarvoor onze oogen te
openen is een werk, waarvoor wij den heer de
Stuers dank weten. Maar hij'houde ons ten goede
dat wij, ook met geopende oogen, toch een
oog in 't zeil houden. Zij die zich de onderwerping
onzer maatschappij aan middeleeuwsche begrippen
ten doel stellen, kunnen dat doel langs velerlei
wegen zoeken te bereiken. Hnn lijfspreuk is:
tout chemin mène d Rome. Voor zulke gevaren
heeft een gewoon sterveling, die de dingen dezer
wereld met een nuehter oog beziet, vaak een scherper
blik dan een in de schoonheden der middeleeuwsche
kerken, kloosters en raadhuizen verzonken kunst
kenner.
Niet ten onrechte voorspelden wij onlangs dat
de Sint Nicolaas een prettige dag zou wezen voor
de kinderen van sommige beambten van het Ne-
derlandsch spoorwegpersoneel. Men deelt ons,
onder meer gevallen van dien aard, medé
dat een doos, van Middelburg naar Vreeland ver
zonden, inhoudende gebak en andere versnaperingen,
bg aankomst voor een groot deel van zijn inhoud
lïofOöM was. De roover bad het lak, waarmede
de sluiting verzegeld was, verbroken en de touwen
losgemaakt, doch nadat zijn strooptocht volbracht
was, beiden weder behoorlijk voorzien en zelfs met
lak van eene andere soort verzegeld.
De vreugde, waarmede deze zorgende vader bij
zijne tehuiskomst door zijne lievelingen begroet
zal zijn, moet in rechte reden gestaan hebben tot
de teleurstelling, welke zich van de wettige bezit
ters van het gestolene meester maakte, toen zij
bemerkten op welke manier Sinterklaas ditmaal
voor hen „gereden" had.
Het bestuur der „Vereeniging voor den effecten
handel te Amsterdam" heeft zich tot den minister
van waterstaat gewend in het belang eener ver
betering van den postdienst tusschen Nederland
en Engeland. Het bestuur der vereeniging vestigt
in zijn adres de aandacht van den minister voor-
nameiyk op de behoefte aan wijziging in de
dienstregeling ten postkantore, en wordt de minister
verzocht maatregelen te nemen, om het tijdstip'
van de buslichting voor via Vlissingen te verzenden
brieven zoo laat te stellen, dat ter beurze gekochte
wissels enz. nog verzonden kunnen worden.
In de zitting der tweede kamer van gisteren
is besloten het wetsontwerp tot wyziging der
kiestabel heden in de afdeelingen te onderzoeken.
Een voorstel van den heer des Amorie van der
Hoeven om, in strijd met den wensch der centrale
sectie, het ontwerp nog eenigen tyd te laten
liggen, werd van conservatieven kant ondersteund,
door de liberalen bestreden, doch ten slotte met
4-2 teger. 25 stemmen verworpen.
De eerste kamer heeft gisteren alle aan de orde
gestelde kleine wetsontwerpen aangenomen en is
daarna uiteengegaan.
Sedert den 3ea dezer is eene nieuwe gelegenheid
geopend tot verzending van brieven en verdere
stukken naar de Yereenigde staten van Noord-
Amerika, door middel eener des Dinsdags avonds
uit Londen vertrekkende post.
Dientengevolge geschiedt de verzending dei-
correspondentie naar de Yereenigde staten langs
den weg van Engeland thans als volgt: des
Maandagsa met den spoortrein, vertrekkende uit
Rotterdam naar Antwerpen te 12.55 namidd.
b met dien, vertrekkende te 6.50 av. uit Rotterdam
naar Antwerpen; des Woensdags eu Vrijdags:
met den bovengemelden trein van 6.50 av. uit
Rotterdam naar Antwerpen.
De commissie van beoordeeling der ontwerpen,
ingekomen naar aanleiding van de prijsvraag voor
een nieuw academiegebouw te Leiden, heeft blij
kens het door haar uitgebracht en in de St.-Ct.
vermeld verslag, geen dier ontwerpen de toeken
ning der twee uitgeloofde prijzen waardig gekeurd.
Zij stelt alsnu voor, om van het gezamenlijk bedrag
dier beide prijzen een vijfde gedeelte toe te kennen
aan de inzenders der vijf beste ontwerpen, zijnde
die welke tot motto dragen1° Vivat Academia,
2° Quis, 3" Eigen kunst is eigen leven, 4° Vader-
landsche bouwkunde en 5° Art et Science.
Bij de Maatsehappy tot exploitatie van staats
spoorwegen worden in den loop dezer maand
de volgende stationchefs verplaatstde heer
Gaignan de l'Ami van Rotterdam (beurs) naar
Vlissingen (haven); de heer van Puffelen van
Vlissingen (haven) naar Vlissingen (stad), en de
heer van der Mandele van Vlissingen (stad) naar
Rotterdam (beurs). Vad
Redevoeringlij de aanvaarding van het hoog
leraarsambt aan de rijks universiteit te Groningen
uitgesproken den 5e® December 1877, door dr.
A. P. Fokker.)
(Uittreksel.)
II.
Het begrip hygiëne is vatbaar voor verschillende
opvattingen.
Men kan haar uit een streng geneeskundig
standpunt beschouwen als zuiver voorbehoedmiddel,
en dan leert zy slechts voor Iedere bepaalde ziekte
de middelen kennen, die haar kunnen voorkomen.
Of men kan alles tot haar gebied rekenen, wat
met den menseh in eenig opzicht in betrekking
staat; zóo opgevat leert de hygiène de regelen
kennen voor eene volmaakte cultuur van lichaam
en geest. Volgens die laatste opvatting zou alles
wat tot verbetering van den mensch, tot vermeer
dering van zyn lichameiyk, geestelijk en zedelyk
welzijn, van zijne physieke en intellectueele werk
zaamheid by dragen kan, tot het gebied der hygiène
behooren, en zou de hygiënist tegelyk geneesheer,
schoolmeester, priester moeten zijn.
Gewis ware deze ruimste opvatting ook de beste,
indien het niet byna tot de onmogelijkheden be
hoorde, encyclopaedisch genoeg ontwikkeld te zijn
om dit arbeidsveld met vrucht te bewerken.
Het is daarom van het hoogste belang, dat wy
ons begrip hygiène zooveel mogelijk begrenzen en
dat wy meencn ons te moeten bepalen tot het
biologisch gedeèlte, zonder daarby uit het oog te
verliezen, dat er aan den anderen kant van onzen
scheidsmuur nog een uitgestrekt gebied ligt, welks
vooruitgang wy met belangstelling gadeslaan, doch
waarvan wy de studie, de bewerking, aan den
philosoof, den econoom, den politicus moeten over
laten, al mogen wij dan ook tot ons doel gebruik
maken van de door hen verkregen resultaten.
De hygiène zou echter nimmer haar doel kun
nen bereiken, indien zij voortging op den weg,
door haar in de laatste eeuwen betreden.
Gaat men den inhoud der meeste geschriften
over hygiène critisch na, dan vindt men tal van
ervaringental van bekende „waarheden" die
eeuwen achtereen als axioma's door opvolgende
generatiën zijn overgenomen, tal van door statis
tieke opgaven gestaafde meeningen, maar zeer
weinig op rationeele bazis steunende meeningen,
zeer weinig bekentenissen van onwetendheid;
terwyl, by de op statistieke opgaven gegronde
meeningen, waarborgen voor de juistheid der
statistieke gegevens meestal geheel ontbreken.
Kortom men vindt de bewyzen dat de hygiène
steeds empirisch is opgevat, niettegenstaande bet
voorbeeld der andere biologische wetenschappen
heeft geleerd, dat ip deze van de empirische
opvatting weinig resultaten te verwachten zyn.
Wil de. hygiène in staat zijn haar doel te naderen
dan moet de methode, die zij volgt, geene andere
zijn dan die de andere takken der natuurweten
schap op den goeden weg gebracht heeftdan moet
zij breken met haar verleden en geheel van rich
ting veranderen. Vaste gegevens, quantitatieve
bepalingen, isoleering van oorzakelijke factoren,
logische gevolgtrekkingen met uitsluiting van alle
bespiegeling, van alle wenschen tot bevordering
van zoogenaamd goede doeleinden, maar boven
alles proefnemingen, ziedaar hetgeen de hygièuist
moet zoeken te verkrijgen.
Gelukkig is de weg voor zyne werkzaamheid
in deze richting reeds eenigszins gebaand. Wat
Joh. Mueller geweest is voor de physiologie, is
Pettenkofer voor de hygiène geworden en diens
voorbeeld zal door den hygiënist van onze dagen
moeten worden gevolgd, wil hy eenigszins met
vrucht tot bet scboone doel werkzaam zyn.
Men verwachte natuurlykniette spoedig resultaten,
maar bedenke voor alles dat Pettenkofer zyn
Hercnles-arbeid eerst voor enkele jaren heeft opge
vat; dat de nieuwere hygiène in den beginne van
alle kanten bestreden is; dat men slechts schoor
voetend en weifelend is willen overgaan tot het
oprichten van leerstoelen en van hygiënische
laboratoriën, zonder welke laatste natuurlijk hare
experimenteele opvatting eene onmogelijkheid zou
zijn. Wenschen wy dus de Nederlandsche regeering
geluk met den eersten stap in de goede richting
gedaan, doch vergeten wij daarbij niet, dat die
eerste stap op zich zeiven weinig nut zou kunnen
dragen, wanneer hy niet door datgene werd gevolgd
waardoor hij alleen productief kan worden gemaakt.
Ziet men zich gedwongen te verklaren dat de
resultaten waarop de hygiène thans kan bogen,
zeer gering, ja grootendeels negatief zijn, zoo mag
men toch niet uit het oog verliezen dat van een
deel van haar gebied, men zou dit het praktische
gedeelte kunnen noemen, directe toepassing op het
leven noodzakelyk is.
Evenals in de geneeskunde de patient de hulp
van den arts behoeft, heeft de gezonde mensch
den hygiënist noodig, die in de eerste plaats zorg
moet dragen dat zijne levenswijs, woning, kleeding,