12Ü6 Jaargang.
Zaterdag
8 December.
m 290.
1877J
Dit blad versohijnt d a g e 1 ij k s
met nitzondering van Zen- en Feestdagen^1
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent:
Ad verten tién 20 Cent per regel.'
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.! van 1—7 regelB 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Hava3, Laffitz C°. te Brussel en Parijs.
Nationale milit/ie.
Ad
FEUTLLETOTsr.
DE OLM EN DE KLIMOP,
Middelburg, 7 December,
Be experimenteele Opvatting
eene levensquaestie voor de Hygiëne.
De burgemeester en wethouders vaAde gemeente
Middelburg
gelet hebbende op de bestaande wettelijke bepa
lingen betrekkelijk de nationale militie;
brengen bij deze ter kennis van een iegelijk
dien zulks zoude mogen aangaan
dat het register tot inschrijving van alle man
nelijke ingezetenen, welke op den lcn Januari a.
hun 19e jaar zullen zijn ingetreden, dat zijn die
genen, welke in 1859 zijn geboren, zal gereed
liggen op de gemeente-secretarie van den len tot
en met den 31™ Januari 1878, van des middags
12 tot des namiddags 3 uren, met uitzondering
van den Zondag; dat voor ingezeten wordt
gehouden
1° hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd,
ingezeten is volgens de wet van den '28'" Juli
1850, (Staatsblad n° 44);
2° hij, die geene ouders of voogd hebbende,
gedurende de laatste achttien maanden, vooraf
gaande aan den len Januari vau het jaar waarin
hij zich moet laten inschrijven, in Nederland
verblijf hield;
3° hij, van wiens ouders de langstlevende in
gezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten,
mits hij binnen het rijk verblijf houdt;
dat niet voor ingezetenen wordt gehouden de
vreemdeling, behoorende tot eenen staat, waar de
Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is
onderworpen, of waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen (art. 15 der wet van 19 Augustus
1861, Staatsblad n° 72);
dat hij, die eerst na het intreden van zijn 19e
jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20e, inge-
gezeten wordt, verplicht is, zich, zoodra dit
plaats heelt, ter inschrijving aan te geven bij
burgemeester en wethouders der gemeente, waar
de inschrijving volgens art. 16 moet geschieden
(art. 20 der wet);
dat voor de militie niet wordt ingeschreven:
1° de in een vreemd rijk achtergebleven zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is;
2° de in een vreemd rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingezeten (art. 17 der wet);
3° de zoon van een Nederlander, die ter zake
van 's lands dienst in 's rijks overzeesche bezittin
gen of koloniën woont
dat de inschrijving geschiedt:
1* van een ongehuwde in de gemeente, waai
de vader; of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn beide overleden, de voogt woont;
2° van een gehuwde en van een weduwnaar,
in de gemeente waal hij woont;
3° van hem die geen vader, moeder of voogd
heeft, ol door dezen is achtergelaten, of wiens
voogd buiten'slands gevestigd is, in de gemeente
waar hij woont;
4° van den buiten'slands wonenden zoon van
een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de gemeente, waar
zijn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft (art, 16 der wet);
dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden
ingeschreven, verplicht is zich daartoe bij burge
meester en wethouders ter boven aangegeven plaatse
35.
EEN VEKHAAL VAN ANTON GIULI0 BAREILI.
Uit hst Italiaanaeh.
VII.
Var volg.)
Ik zal té Madras op u wachten aan de kust
van Coromandel, antwoordde Guido, die er een
bitter behagen in schepte om over die dringend
noodzakelijke reis, waartoe het plan zoo even pas
bg hem opgekomen was, te spreken.
Best, dat is atgesproken. Ik heb al lang
plan gehad om er heen te gaan en uwe tegenwoor-
digheid zal eeu aantrekking te meer zijn.
Het schijnt, zei Louise, dat er plotse
ling een groote vriendschap ontstaat tusschen den
heer di Marana en dokter Laurenti.
Hoe kan het anders, onder uwe hooggeschatte
begunstiging? antwoordde di Marana zeer
galant. De dokter is een jong men ach zooals
ik, ofschoon ik eenige jaren ouder ben dan hij;
hij is een geleerde en ik ben een liefhebber van do
wetenschap; ziedaar genoeg punten van overeen
komst tusschen ons. Voor zoovér ik begrepen
en binnen den daar bepaalden tijd aan te geven,
en dat, bij diens ongesteldheid, afwezigheid of
ontstentenis, zijn vader, of, is deze overleden, zijne
moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd, tot
het doen van die aangifte verplicht is (art. 18
der wet).
Belanghebbenden worden mitsdien dringend aan
gemaand aan de op hen rustende verplichting te
voldoen en wordt hun ten overvloede onder de
aandacht gebracht, dat bij bovengemelde wet,
onder meer, is bepaald:
dat met boete van f 25 tot 100 wordt gestraft
de overtreding van arr. 18 en dat bij elke ver
oordeeling tot boete tevens door den rechter wordt
bepaald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen
twee maanden nadat de veroordeelde is aangemaand,
de boete door gevangenisstraf van ten hoogste
tien maanden zal worden vervangen.
En opdat niemand ten deze onwetendheid zoude
kunnen voorwenden, is deze, ter voldoening aan
de bepaling van art. 19 der wet van den 19™
Augustus 1861, (Staatsblad n° 72), op heden
voor de eerste maal afgekondigd en aangeplakt,
waar zulks binnen deze gemeente te doen ge
bruikelijk is.
Middelburg, den 7,n December 1877.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
SCHORER,
De secretaris,
G. N. DE STOPPEL AAR.
Bij beschikking van den minister van waterstaat,
handel en nijverheid van den 6™ dezer, is de
inspecteur van den waterstaat in algemeenen dienst
P. Caland, ingevolge het daartoe door hem gedaan
verzoek, eervol ontheven van het onmiddellijk be
heer der werken voor de verbetering van den
waterweg van Rotterdam naar zee. Staats-Ct
De minister van binnenl. zaken heeft gisteren,
tot ons groot genoegen, de anti-revolutio
naire baronnen en jonkheeren, die altijd den mond
vol hebben van „het volk achter de kiezers" en
het doen voorkomen alsof zij alleen hart voor hot
volk hebben, eens gevoelig op de vingers getikt.
De baron van Wassenaer begon met de, reeds
vroeger afgehandelde, „onderdrukking der minder
heden" weer op te halen en don minister te vragen,
of hij van plan was met dat werk, speciaal toege
past op de regeling van het lager onderwijs, spoe
dig te beginnen. Daarna legde hij den minister
de volgende indrukwekkende vragen voor
„Is de minister wel bewust van de gevaren,
hier verbonden aan het voorstellen van ingrijpende
maatregelen, gelijk regeling van het volksonder
wijs naar zijne beginselen Weet de minister wel,
dat de meerderheid in de kamer wel eens niet
heb, hebben wij dezelfde smaken, en waarom zon
ik hem mijn oprechte vriendschap niet betuigen,
als hij haar wil aannemen?
Dank u, mijnheer di Marana! sprak Guido
aangedaan, terwijl hij opstond om hem de hand
te reiken. Als gij wilt zullen wij te zamen
geheel Indië doorreizen.
Van de sneeuwtoppen der Dawalagiri tot aan
kaap Comorino! antwoordde de Spanjaard.
Gjj zult meer aan die reis hebben dan ik; maar
wat doet er dat toe? Gij zult de kapitein zijn
en ik de eerste stuurman. Ik zal op mijn gemak
leeren hetgeen gij bestudeerd hebt, en ik zal u
het weinige wat ik bij ondervinding weet mededeelen,
dat wil zeggen waar zich de fraaiste tjjgers en de
grootste slangen bevinden.
O, foeihoe afschuwelijkriep Louise uit.
Dus brengt de dokter ons dit nieuws mede
uit Milaan?
Neen niet uit Milaan mevrouw; maar uit
Turijn, waar ik deze laatste dagen heb doorgebracht.
Deze laatste dagendacht zij. Het
plan is dus hier)te Genua gevormd na Maan
dagavond.
Zij hield die beschouwingen natuurlijk voor
zich en vervolgde:
Ik heb ook lust om te reizen, maar ik zal
niet zoo ver gaan. Nu mijn gezondheid terug
gekomen is, zal ik den pelgrimsstaf opnemen en
volgens overoud gebruik een gelofte gaan vervullen
aan het een of ander beroemd heiligenbeeld.
Waarlijk. Gaat gij op reis? vroeg
zou kunnen zijn de meerderheid van üe natie?
Weet hij, dat het ministerie Guizot gevallen is?
omdat het zich op dat punt vergiste? Weet de
ipinister, dat eene verknipping of versnippering
jan kiesdistricten eene wanverhouding daaromtrent i
feta aanbrengen
„Mocht de minister niet het onderwijs kunnen
regelen op eene wijze, waardoor niet langer gefrois-
seerd worden de oude instellingen onzer vaderen
op godsdienstig gebied, weet de minister dan wel,
dat hij telkens een misgreep zou begaan, waarvoor
hij wellicht hier succes zou hebben, maar geen
levensvatbaarheid zou vinden in 't land Zal de
minister we! raadplegen de historische herinnerin
gen, de grondslagen van ons volksbestaan; het
Christelijk-historisch element
Het antwoord van den heer Kappeyne was kort,
krachtig en fier. Een tijdstip noemen, waarop de
nieuwe schoolwet zal worden ingediend, kon de
minister niet. Maar wel kon hij zeggen dat hij,
„bij de samenstelling en verdediging der wet op
het lager onderwijs noch uitsluitend zal letten op
de meerderheid, noch op de minderheid, noch ook
op 't volk achter de kiezers, die
kracht die barricaden opwerpt en
revolutie maakt; maar dat hij zal té rade
gaan met zijne eigen overtuiging omtrent hetgeen
't volksbelang eischt. Mocht hij de meerderheid
niet kunnen voldoen, 't zou hem leed doen indien
zij zjjne zijde verliet; maar hij zal onder geen
ander voorstel zijn naam plaatsen dan hetwelk
met zijne overtuiging overeenstemt. Zijn stelregel
is: Doe wel en zie niet om."
Van dit kloeke bescheid schrikten de heereu
op. Hun zei ven is het wel geoorloofd om altijd
met het volk achter de kiezers te dreigen maar
een ander mag er zich niet aan bezondigen. Dat
kwam de heer Teding van Berkhout betoogen.
„Het Nederlandsche volk, zoo sprak deze
volksman, heeft den smet niet verdiend, dat
het genoemd wordt als eene macht die .barricades
opwerpt en revoluties maakt." En de baron
van Wassenaer kwam óok weer terug, nu boven
dien gewapend met „de vorsten uit het huis van
Oranje," die altijd „de rechten der minderheden
onkreukbaar gehandhaafd hebben en nooit zouden
dulden dat die onderdrukt werden."
Maar de heer Kappeijne hield kalm zijn „recht
van antwoord" vol. De heer van Wassenaer had
immers het eerst gezinspeeld op hetgeen in 1848
tot den val van Guizot en van Louis Philippe
geleid heeft, en op die poging tot vrees-aanjaging
meende de minister het antwoord niet schuldig te
moeten blij ven.
Zoo is het goed. De heeren moeten maar voelen
dat zij nu, met de groene tafel kaatsende, reden
hebben om den bal terug te waehten.
Percy geheel onthutst, nadat hij tot nu toe kalm
en bedaard naast haar had gezeten.
Ja, ik ga heen; maar zet u, wat ik u bidden
mag, niet in 't hootd dat ik ver weg wil gaan.
Het Berner Oberland en de Rijnoevers zullen ook
nog wel een kluizenaarshutje hebben waar ik mijn
verzwakte ledematen kan gaan versterken.
Berner Oberland, de Rijn! dacht Percy.
Daar kan ik ook heen gaan als ik er lust toe
krijg.
Die gedachte hergaf hem zijn kalmte en bracht
den verwaanden glimlach weder op zijn lippen terug,
Laurenti kromp daarentegen het hart meer en
meer iueen. Als hij nog tien minnten in die kamer
bleef zou het stellig tot een uitbarsting komen.
Hij kon zich niet langer bedwingen en stond dus
op om afscheid te nemen.
Louise, die eveneens ontroerd was, stond ook op;
zij stak hem de hand toe, die hij ternauwernood
aanraakte, en keek hem met een zekere bezorgdheid
aan, die Percy niet kon zien, omdat hij achter
haar zat, maar die den hertog niet ontging.
Zie ik u nog? vroeg zij.
Ja, antwoordde Laurenti kortaf. Ik
zal dezer dagen komen om uw geëerde orders te
ontvangen
Hij boog voor haar, drukte di Marana kramp
achtig de hand, groette den ander zeer deftig en
verliet met haastige schreden het salon.
Hij zag in zijn droefheid niet eens waar hij
liep; de tranen die door zijne schaamte weerhouden
werden, benevelden z\jn oogen. Zoodra hij thuis
{Redevoeringbij dt aanvaarding van het hoog
leer aarsambt aan de rijks universiteit te Groningen
uitgesproken den 5™ December 1877, door dr.
A. P. Fokker.)
(Uittreksel.)
I.
Hygièue, de leer der gezondheid, is eene zeer
oude leer.
De burgerlijke wetten van den grooten Spartaan,
de kerkelijke van den Joodschen wetgever bevat
ten talrijke, goed overdachte hygiënische voor
schriften. Bij Plato en Aristophanes, bij Aristoteles
en anderen vindt men de blijken van de eereplaats,
die aan de leer der gezondheid werd ingeruimd
door het Grieksche volk, waar schoonheid, beval
ligheid en kracht het einddoel, hygiëne middel was.
Tal van overblijfselen van groote werken ge
tuigen voor de zorg, door verschillende volken
der oudheid besteed aan waterleidingen, aan
rioleerwerken enz. Op dit tijdvak van betrekke-
lijken bloei, volgde echter voor de hygiëne een
van diep verval, dat eerst begon te verminderen,
toen door de kerkhervorming ook voor de weten
schappen een nieuw leven gewekt en nieuwe
doeleinden geopend werden.
Toch gelukte het de hygiëne niet, ook in de
eeuwen die op de middeleeuwen volgden, de plaats
te heroveren, welke zij bij de groote volken der
oudheid had ingenomen.
De oorzaak hiervan was geene andere dan dat
het haar, tot voor weinige jaren, geheel ontbrak
aan afzonderlijke beoefening. Men hield, en dit
was in zeker opzicht volkomen juist, hygiëne voor
geen afzonderlijke wetenschap, maar slechts vcor
de logische toepassing van de door andere wetenschap
pen ontdekte biologische feiten, en men verwachtte
nu de toepassing dier feiten op de instandhouding
der gezondheid, van mannen, welke die biologische
wetenschappen met een geheel ander doel beoefenden.
Gedeeltelijk waren het dus artsen die, den ge-
heelen dag bezig met het behandelen van zieken,
hun vrijen tijd gebruikten om hunne patiënten en
de overheid hygiënische raadgevingen te Verstrek
ken, gedeeltelijk ook dilettanten, mannen van
algemeene ontwikkeling doch zonder grondige
kennis der fundamenteele wetenschappen, die dus
Met welwillende toestemming van de uitgevers, de
erven F. Bohn, te Haarlem, en van den schrijver, is dit
uittreksel door ons bewerkt. De kennismaking met de
hoofdtrekken dezer rede zal hij onze lezers het verlangen
om het geheel, dat eerstdaags het licht zal zien, in hun
bezit te hebben, zeker versterken. Bed.
was en alleen op zijn kamer, wierp hij zich voor
over op zijn bed en prevelde tusschen de snikken,
die aan zij n borst ontsnapten
O, mijn arm hartmijn arm hart
VIII.
Ik ben niet wreed genoeg om er behagen in te
«cheppen al het lijden van Guido op dien
vreeselijken dag te schetsen. Er is ook een soort
van lijden dat men niet kan beschrijven en dat
zelfs degeen, die het ondervindt, niet goed begrijpt;
daar het door de groot e hevigheid al* het ware
het bewustzijn beneemt.
Eerst des avonds, toen alles stil werd, begon
Laurenti in zijn bedroefde ziel te lezen en zijn
smart te doorgronden. Het was reeds middernacht
geslagen toen hij behoefte gevoelde om zich te
bewegen en een minder benauwde lucht in te
ademen dan er in zijn kamer, die hij nog altijd
niet verlaten had, was. Hij opende het venster
en de frissche nachtlucht en de blauwe sterren
hemel schenen hem eenlgszins tot bedaren te
brengen.
Door de latjes der jalousiën aan het venster
van mevrouw Argellani zag hij het flauwe
schijnsel van een licht.
Zij slaapt nog niet, dacht hij, wat
zou zij doen? Zj overdenkt de genoegens van
den dag, verheugt zich in haar hart over de lange
verliefde blikken van baar minnaar PercyIk