N®.
120® Jaargang.
Zaterdag
17 November.
1877s
Middelburg, 16 November,
DE OLM EN DE KLIMOP,
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s j
met Cuitzondering van Zon- en Feestdagen,"
Prijs per 3/m, franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentiën20 Cent per regel,
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.i van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laïfite C°. te Brussel en Parijs.
daaruit dat dit onderwerp ten oneont roodo oodort
PEUILLETOIsr.
21.
MIDDEL
In de jongst verschenen nómmers van twee onzer
tijdschriften, de Economist en de Vragen des Tijds,
vindt men de uitkomsten vermeld van een arbeid,
die in het algemeen belang door éen man geheel
alleen ondernomen en tot een goed einde gebracht
is. Wij bedoelen het onderzoek, door den heer
A. Kerdijk ingesteld naar de werking en de uit
komsten der wet op den kinder-arbeid hier te
lande en de studie, door hem gewijd aan de wet
geving op den fabrieksarbeid in Engeland. Van
dezen laatsten, veel omvattenden arbeid bevat het
October-nommer van de Economist nog slechts
het begin. Het opstel in de Vragen des Tijds
geeft daarentegen een uitvoerig overzicht der ge
schiedenis van de wet-van Houten, van hare toe
passing en werking, zooals die blijkt uit de tallooze
getuigenissen van onderwijzers, rechterlijke ambte
naren, burgemeesters en industrieelendoor den
Bchrijver persoonlijk ingezameld, en voert tot be
paalde voorstellen ter verbetering van den tegen-
woordigen toestand. Wij achten ons verplicht de
aandacht onzer lezers op deze studiën van den
heer Kerdijk te vestigen, niet slechts om het in
grijpend belang van het onderwerp zelf, maar ook
omdat eene toewijding aan het algemeen belang,
zoo ijverig en zoo vruchtbaar als de zijne, erken
ning verdient van allen die zijn belangeloozen
arbeid op prijs weten te stellen.
Het opstel van den heer Kerdijk begint met
een overzieht van wat hij de lijdensgeschiedenis
onzer wet op den kinderarbeid noemt. Men ziet
1853 behandeld werd uit een oogpunt van algemeene
menschenliefde en gezondheidszorg, doch dat er
toen nog verscheidene jaren moesten verloopen,
alvorens het werd aangevat van het standpunt der
verplichte tussehenkomst van den staat, tot be
scherming van de arbeiderskinderen tegen de
hebzucht en het kortzichtig eigenbelang, zoowel
van hunne ouders als van de industrieelen. Deze
veranderde beschouwing was het gevolg der ge
wijzigde opvatting van de staatsplichten, welker
hoogste wet men jaren lang, in Nederland
vooral, - meende te zien in het stelsel van het
laissez passer, doch welke men langzamerhand aan
werkzamer en vruchtbaarder beginselen begon te
verbinden.
Toch waren wij in 1873 nog niet zoover gekomen
dat eene wet op den kinderarbeid de vrucht kon
zijn van eene voordracht onzer regeering, maar
EEN YERHAAL TAN ANTON GIÜLI0 BARRILI.
Uit het Italiaanseh.
XIII.
Vervolg.)
Welnu, ik heb er dikwijls, en altijd met
groote aandoening, naar gekeken. Die klimop is
het symbool van ons leven, van ons hart, waarvan
de bladeren bijna den vorm hebben, en waarvan
hare eigenaardigheden het leven weergeven. „Je
m'attache, ou je meurs," een sehoone spreuk, naar
ik meen door een arme dochter van Eva gemaakt,
die de klimop vóór mij aanschouwde en er haar
eigen beeld in herkende.
Alweer de man.,., altijd de man! riep
Laurenti bitter uit.
■I Ja, de man, als gij wilt - vervolgde Louise
maar niet een bepaalde man. Euk die klimop
van den boom af waaraan zij zich vastgehecht
heeft en zij sterft. Maar sterft zij omdat zij zich
niet meer om dien boom kan heenstrengelen en in
sierlijke guirlander» van de takken neerhangen?
Neen mijnh. Laurenti; zij sterft omdat zij ont
worteld, gebroken en verbrijzeld is. Wij zijn gelijk
de klimop; losgerukt van de plaats onzer verkiezing
moest het initiatief van een kamerlid, in niet
geringe mate gesteund door de publieke opinie en
door het krachtvol en gematigd optreden onzer
werklieden, ons geven wat in 1874 als het wets
voorstel-van Houten aangenomen en als de wet
van 19 September 1874 in het staatsblad opge
nomen werd.
Meer dan een eerste stap op den goeden weg, in
beginsel vooral gewichtig omdat de staat er door
gedwongen werd voortaan op dien weg te blijven
wandelen, is de wet-van Houten niet geweest.
Toch heeft zij reeds uitnemende vruchten gedragen.
Dat blijkt uit de getuigenissen, door den heer
Kerdijk verzameld, overtuigend. Een aantal kin
deren beneden de 12 jaren zijn van de werkplaats
naar de school gedreven, waar zij thuis hooren.
Bij vele werkgevers heeft de wet den reeds be-
staanden goeden wil bevestigd en tot uitvoering
doen komen, zoodat thans de arbeid van kinderen
door hen niet slechts geweigerd wordt, maar ook
loffelijke pogingen door hen aangewend worden
om het geregeld onderwijs van de kinderen hunner
arbeiders te bevorderen. Blijkbaar bestaat er
kans dat ook ten onzent de overtuiging veld zal
winnen, door lord Shaftesbury over de Engelsche
fabriek-wetgeving uitgesproken (Economist, bl.955)
„terwijl beperking van arbeid een groote zegen is
geweest voor den werkman, heeft zij geen schade
berokkend aan den kapitalist." En ook onze
Nederlandsche werklieden zullen, als onze wetge
ving in dit opzicht verbeterd mocht worden, zeker
spoedig instemmen met dien Engelschen werkman,
die voor een der enquête-commissiën verklaarde
(id. bl. 257): „De fabriekwetten en de onderwijs
wet zijn de twee beste dingen, die ooit naar Shef
field gebracht zijn."
Maar eer het zoo ver is, moet dan ook de wet-
van Houten aangevuld en verbeterd worden. Niet
mmdor Jau Ltaic gvcvlc ziydcuj treil *311 li cl IC ICClil*
ten aan het licht in de getuigenissen, door den
heer Kerdijk bijeengebracht. Op de eene plaats
is het onbekendheid met de wet, op de andere
zijn het de duizenderlei listen welke het eigenbe
lang weet uit te vinden, op de derde is het de
onverschilligheid of de onwil der overheid, die de
toepassing onzer wet op den kinderarbeid beletten
of denkbeeldig maken. Onze ruimte laat niet toe,
de voorbeelden, door den heer Kerdijk van dit
een en ander opgesomd, hier aan te halenze
strekken echter overtuigend ten bewijze zijner
stelling, dat aan dit alles zeker reeds in vele ge
vallen een einde zou zijn gemaakt, indien afzon
derlijke ambtenaren waren aangesteld, uitsluitend
met de uitvoering der wet op den kinderarbeid
belast. Deze hadden de bekendheid met de be
doelingen der wet overal kunnen verspreiden; zij
hadden omtrent hare twijfelachtige bepalingen
sterven wij, maar denk niet dat wij de liefde der
mannen betreuren en dat wij sterven omdat zij
ons ontbreekt; zeg liever dat wij de slachtoffers
onzer eigen dwalingen zijn en dat wij met
ons leven voor ons gemis aan dóórzicht boeten.
Ik beween dus niets, dan misschien alleen dat ik
mijn goeden dokter zijn tijd heb laten verspillen.
Guldo dankte haar met een hoofdknik, maar
antwoordde niet. Hij dacht aan honderd dingen
te gelijk en onder al de voornemens die hem door
het hoofd gingen, meende hij, moest er toch wel
een zijn dat goed was. Daarom bleef hij nadenken
zonder op deze wanhopige redeneering te antwoor
den. Toen hij meende iets gevonden te hebben
stond hij op en zei:
Gij hebt mij beloofd morgen eens met mij
uit rijden te gaan.
Ja, en dat neem ik niet terug. Het zal mijn
laatste uitgang zijn. Hoe laat komt gij?
Om elf uur, als gij het goedvindt.
Heel goed, en waar gaan wij heen?
Waartoe die nieuwsgierigheid? Als ik u een
drankje voorschrijf vraagt gij dan ook wat er in is?
Gij hebt gelijk, en daar er toch niets is wat
my beter kan maken, zal ik het tot mijn plicht
rekenen u niets te vragen.
Laurenti verstomde ten-derde male, maar toen
hij haar naar huis geleidde bood hij haar voor
het eerst zijn arm aan. Zij was ook zeer vermoeid
en had dien steuu wel noodig om zich staande
te houden.
rechterlijke uitspraken tot in het hoogste ressort
kunnen uitlokken; zij hadden, zonder aanzien des
persoons en door geen eigenbelang belemmerd,
voor de uitvoering der wet kunnen waken en zij
hadtien eindelijk rijke gegevens kunnen verzamelen
tu fsvrij ze hoe verkeerd de wetgever deed, toen
hij den veldarbeid bij zijn verbod van allen kinder
arbeid uitzonderde.
„Welsprekend in haar eentonigheid, schrijft
de heer Kerdijk, zijn de jammerklachten der
plattelandsonderwijzers, van het eene einde des
lands tot het andere, die hier voor een derde,
ginds voor de helft hun scholen ontvolkt zien,
zoodra dc werkzaamheden op het veld geldswaarde
geven aan de jeugdige arbeidskracht. Hun brieven
bewijzen welke vermaardheid, zeker geen
benijdenswaardigede heer Saaijmans Vader
verworven heeft, sedert hij bij de wet-van Houten,
met een beroep op zijn nauwkeurige bekendheid
met den landbouw, de feiten loochende, die schijn
baar slechts den geheel onwetende onbekend
konden zijn."
Inderdaad, wat verklaarde de Goesche afge-
vaardige Hij zeide„Het is mij onbegrijpelijk,
hoe men van veldarbeid spreken kan van kinde
ren van dien leeftijdDe eigenlijke veld
arbeid is van te veel gewicht, dan dat men er
ooit aan zou kunnen denken die aan kinderen
van zoo jeugdigen leeftijd toe te vertrouwen."
En wat antwoorden de feiten op deze verze
kering van den heer Saaijmans Vader, „die zelf
den landbouw beoefent in een niet onbelangrijk
bedrijf?" Uit Friesland schrijft men aan den
beer Kerdijk dat de kinderen van 8 jaren en
daarboven op het veld behulpzaam zijn, van de
laatste dagen van Maart tot het einde van Octo
ber, eerst hij het aardappels-zetten, dan bij het
vlaswieden, vervolgens bij het wieden der kana-
riczaad- en erwtenaKters, Pij het aren-iezen, het
vlas rukken, eindelijk bij het aardappels-dollen en
nazoeken. In Zuid-Holland worden de kinderen
vereenigd in het zoogenaamde „wiedleger", waar
zij zedelijk en lichamelijk bedorven worden. Uit
Zeeland schrijft men„Wij zagen in de laatste
dagen kinderen van 8 tot 10 jaren hij 20tallen
onder opzicht van éen man uittrekken om te
wieden, soms over het natte veld op hun kousen,
van 's morgens 6 tot 's avonds 6 uren, terwijl
volwassenen zonder werk liepen, enkel omdat men
die kleinen huren kon voor 1/3 of 1/4 van het
loon, dat aan de volwassenen moest worden be
taald." Zoo klinken de berichten uit alle gewesten,
met inderdaad „welsprekende eentonigheid".
Aan dat euvel verlangt de heer Kerdijk dat
de wet een einde make, doch daarbij rekening
houdende met de omstandigheden. Onverbiddelijk
verbod van allen veldarbeid zou niet alleen over-
TWEEDE DEEL.
I.
Het was een prachtige dag, een van die dagen
die in het gemoed van arme menschen die tot
dagelijkschen arbeid veroordeeld zijn, de begeerte
doen ontstaan naar een ruim inkomen en een
rijtuig om naar buiten te rijden. De heldere,
doorschijnende hemel verkwikte den geest en frischte
de gedachten op; de koele zeelucht matigde den
gloed der zonnestralen en versterkte de longen.
Buiten de stad waren de vlakten, de slooten en
de weilanden bezaaid met madeliefjes, dat goedkoope
orakel voor verliefde meisjes. De bloeiende
amandelen, perziken en peren versierden met
hunne witte en rose pluimen de glooiingen der
heuvels, die nog niet geheel bedekt waren met
het jonge groen der boomen. Die geheele nieuwe
schoonheid der natuur, die geen schilder ooit kan
weergeven, lachte. Het is een schoonheid die wel
licht op het doek onharmonisch zou schijnen, maar
die tot het hart spreekt en het bestormt met al
de onschuldige bekoorlijkheden der eerste jeugd.
O lente, gij jeugd van het jaar! O! jeugd, gij
lente van het leven!
Het rijtuig van mevrouw Argellani reed door
de straten Carlo Felice en Julia naar de Porta
dreven, maar onuitvoerbaar wezen. „De wet be-
pale, ziedaar wat hij verlangt, dat alle
veldarbeid voor kinderen beneden de 12 jaren
verboden is, maar dat het verbod door gedepu
teerde staten, onder voorlichting van den gemeen
teraad en van den betrokken ambtenaar, gedu
rende een zeker aantal weken 'sjaars
kan worden opgeheven voor die gemeenten, waar
de aard der landbouwwerkzaamheden het toelaten
dier uitzondering onvermijdelijk maakt."
Met deze wetswijziging en de aanstelling van
afzonderlijke inspecteurs voor de uitvoering der
wet op den kinderarbeid, gelooft de heer Kerdijk
dat op het oogenblik het bereikbare verkregen
zal worden. "Wel wenscht hij meer. Wel blijft
zijne overtuiging onverzwakt dat leerplicht alleen
in staat is om aan het schoolverzuim een einde
te maken. Wel weet hij dat eene volledige wet
geving op den arbeid van „kinderen, jeugdige
personen en vrouwen" onontbeerlijk is, wil men
waarborgen bezitten voor de mogelijkheid van
ontspanning des lichaams en ontwikkeling van
den geest. Maar hij acht onze kennis van de
feitelijke toestanden nog te onvolledig om reeds
tot zulk eene wetgeving over te gaan. De wet-
van Houten daarentegen onveranderd te laten in
afwachting dier wetgeving, zou de bestaande
kwalen voor langen tijd bestendigen. Met de
genoemde maatregelen te nemen, hoopt hij „gelei
delijk voort te schrijden, om zooveel te eerder
de eindpaal te bereiken."
Het Handelsblad is zeer ingenomen met de
wijziging der Indische begrooting, als een kloeke
daad van het nieuwe ministerie. De geraamde
bijdrage aan 's rijks geldmiddelen van ongeveer 9
millioen heeft plaats gemaakt voor een bijdrage,
pro memorie uitgetrokken. Het vermoedelijk bedrag
Jgp nxig'flfon van Xndië wordt <3GI"IlUlVO gCSCÜ3t
even groot te zijn als de inkomsten van dat land,
zonder dat die uitgaven door eenige uitkeering
ten behoeve van het moederland zijn bezwaard.
Het Handelsblad verheugt er zich over, dat de
regeering toont de waarheid onder de oogen te
willen zien en niet aarzelt te verklaren, dat Neder
land voor 1878 op geen ondersteuning uit de
Indische middelen rekenen mag.
De fout van de onder het afgetreden ministerie
ingediende Indische begrooting was hoofdzakelijk
gelegen in het hardnekkig laagstellen van de kosten
der vestiging in Atjeh. De daarvoor uitgetrokken
som, anderhalf millioen, is ten eenemale onvol
doende. Vroeger kon men, als het ware bij stil
zwijgende overeenkomst besluiten, dat de over
schotten van vroegere Indische dienstjaren de
meerdere uitgaven van den oorlog zouden bestrij
den nu er geen overschotten van vroegere dienst-
Eomana. Louise had in 't eerst niet op den weg
gelet, maar toen zij bij de poort waren vroeg
zij aan Laurenti:
Waarom zijn we Porta Pila niet doorgereden
Waar brengt gij mij naar toe?
Ik doe uw zin, mevrouw, antwoordde
Guido. Gij hebt eens tot mij gezegd dat gij
zeer gaarne naar.
Naar Staglieno zou gaan; dat herinner ik mij.
Maar ik herinner mij ook dat gij mij geantwoord
hadt.
Dat het niet goed voor u was; ja zeker, dat
heb ik ook geantwoord.
Dat het gezicht van het kerkhof nadeelig
was vervolgde Louise.
Ja, dat ookmaar heden ben ik van gedachte
veranderd, zei hij met een zucht. Gij wilt
niet meer tot deze wereld behooren; de raadge
vingen uwer vrienden vermogen niets op u en
wij moeten u dus uw gang laten gaan. Laten
wij dus naar het kerkhof gaan en de oogen
gewennen aan het nieuwe verblijf. Ik ben ook
het leven moede, mevrouw.
Gij! En waarom?
Laurenti antwoordde haar met eene andere
vraag:
Of meent gij alleen reden tot verdriet en
afkeer van het leven to hébben? Niet alle hevige
smarten spreken uit de oogen, of staan op het
gelaat te lezen.
Dit zeggende, liet hij het hoofd op de horst
zakken en sprak verder geen woord. Mevrouw