De beer F. 15. van Otters betoogt, dat het
lidmaatschap van gedeputeerde staten dikwijls zeer
moeilijk is in de uitvoering. Meermalen gebeurt het
dat men zeer geneigd is eene zaak in het algemeen
belang te bevorderen en dit zeker zou doen indien
men niet genoodzaakt was vast te houden aan een
eenmaal aangenomen beginsel. Dit is de reden die
gedeputeerde staten heelt geleid tot bun voorstel. Zij
hebben gemeend, dat na het besluit in de zomerver
gadering genomen geen voorschotten mochten worden
verleend voor twee verbindingen ten behoeve van
eene gemeente. Men kan op de kaart nazien dat door
het verleenen van dit voorschot Hengstdijk een dub
bele verbinding zon verkrijgen nl. een verbinding uit-
ioopeniie op de embarcadére te Walzoorden en eèa
andere in de richting van Axel. Neemt men evenwel
aan dat beide wegen ongeveer even lang zijn met
een verschil van 3 a 400 ellen, is er geen bezwaar
belanghebbenden tusschen beide teUten kiezen; indien
de vergadering er echter anders over mocht denken
dan gedeputeerde staten zullen deze er in berusten.
De voornaamste bezwaren van gedeputeerde staten
zijn niet gericht tegen de dubbele verbieding, maar
hun overwegend bezwaar is, dat geen renteloos
voorschot kon worden verleend vaa eene commis
sie die geen rechtspersoonlijkheid heeft. De heer
Hom bach heeft voorbeelden aangehaald dat dit
vroeger meer was geschied en spreker erkent dat
dit zoo is. Maar straks is aangevoerd, dat wanneer
men gedwaald heeft men moet terugkeeren, en nu
vraagt Bprekerals wij vroeger in dit opz ebt hebben
gedwaald moeten wij dan niet terugkeeren?
De ondervinding heeft de treurige gevolgen van
die dwaling geleerd. Er is geld gegeven aan eene
commissie die zich later geheel heeft ortbonden. A
was naar den Haag, B naar elders en als men vroeg
wie onderhoudt den weg dan was er niemand, men
wist zelfs niet aan wien het subsidie moest worden
uitgekeerd. Men weet nut tot wien men zich meet
wenden, want er is niemand; de commissie bestaat
niet meer; daarom kan geen voorschot aan eene
commissie woiden verleend en indiea de vergadering
een ander stelsel mocht aannemen zullen gedeputeerde
staten zich daardoor bezwaard achten.
De heer «F. IS. van der E3131 wil de zaak
niet ten principale bespreken, maar een kleine opmer
king maken naar aanleiding van het amendement van
den heer Hombaeh. Gedeputeerde staten hebben
voorgesteld het verzoek zoo-Is het gedaan is van de
band te wijzen. Nu stelt de heer Hombaeh voor niet
mede te gaan met het voorstel van gedeputeerde
stalen, maar het verzoek in te willigen. Spreker
meent, dat dat voorstel, door den heer Hombaeh een
amendement genoemd, sleebts strekt om verwarring
te veroorzaken in discussie en stemming. Tegenover
de verwerping van het voorstel van gedeputeerde
staten kan men z. i. niet anders stellen dan inwilli
ging van het verzoek. Wordt het voorstel van gede
puteerde staten verworpen dan zal het verzoek worden
toegestaan; hij zal daarom tegen .het amendement
stemmen.
De heer Sïeijse wil eene opmerking maken in
aansluiting aan het gesprokene door don heer van
der Bilt. Spreker meent, dat over het amendtmeet
van den heer Hombaeh geene stemming kau p aats
hebben, en dat in elk geval de prioriteit moet
worden toegekend aan het voorstel van gedeputeerde
staten. Het zoogenaamde amendement van den heer
Hombaeh is geen amendement. Men zou wel altijd
tegenover een voorstel van gedeputeerde staten op
die wijze kunnen handelen, maar zoodoende noode-
looze stemming en discussie veroorzaken.
De voorzitter is het tot zekere hoogte met de
beide vorige sprekers eens, maar hij heeft geen
bezwaar tegen het amendement gemaakt, omdat
indien het voorstel van gedeputeerde staten werd
verworpen daardoor nog niet zal zijn uitgemaakt, dat
wel een voorschot zal worden verleend vour ders
geheelen weg in Hengstdijk.
De heer Plerssesïs stelt als amendement voor
„het aangevraagde renteloos voorschot van 65 000,
toe te staan aan den polder Hengstdijk als mede-aan
vrager, mits de noodige waarborgen door het bestuur
van den polder worden gegeven."
Dit amendement behoorlijk ondersteand zijnde,
wordt de voorsteller tot toelichting daarvan toegelaten.
De heer JPiersseiss zegt, dat hij zijn amendement
heeft ingediend omdat hij erkennen moet dat de dooi
den heer Hombaeh gekozen vorm niet raadzaam
is met het oog op de bezwaren die tegen het ver
strekken van een voorschot aan eene commissie bestaan.
Hij wil de gevoelens zooveel mogelijk vereenigeu en
heeft daarom voorgesteld om een renteloos voorschot
aan den polder Hengstdijk, en niet de gemeente, als
zijnde eerstgenoemde de grootste belanghebbende. Die
polder zal toch ruim 1600 in de kosten bijdragen
en de gemeente Hengstdijk slechts ƒ150.
De heer Pomgse wasa Meerdejrvoorê wenscht
nog een enkel woord in het midden te brengen hoe
de quaestie zijns inziens op de zuiverste wijze kan
worden uitgemaakt. Vóórdat omtrent de hoofdquaes-
tie beslist kan worden, moet eerst beslist wezen de
quaestie van al of niet ontvankelijkheid van het
v. rzoek. Hij gelooft dat dit het meest duidelijk kan
geschieden door eerst te stemmen over het voorsiel
van gedeputeerde staten.
Wat het voorstel van den beer Pierssens betreft,
meent bij dat dit bij aanneming groote bezwaren
zou opleveren. De heer Pierssens heelt geen voorstel
gedaan, heeft nu een subsidie gevraagd geheel buiten
weten van den betrokken polder. Bij aanneming daar
van zal dus geld gegeven worden aan iemand, die
zich dan voor het geheel zal moeten verbinden, terwijl
hij zich bij de eerste aanvrage slechts ten deele ver
bonden heeft, zoodat het op dit oogetblik OLzeker is
of hij wel e gebeele verantwoordelijkheid op zich zal
willen neuten. Men zou zich vooraf daarvan dienen
te vergewissen.
De heer Fransen van de SPjatfe ondersteunt
in alle opzichten het amendement van den heer Piers
sens, dewijl bij daarin een middel van toenadering
ziet. Hij gelooft wijders dat er bij deze vergadering wel
g-;-en verschil van gevoelen zal bestaan omtient het nut
en de noodzakelijkheid van het tet stand komen der
gewensrhte bestrating. Daarom zou hij het ten zeerste
betreuren indien de zaak, volgens hot denkbeeld van
den heer Pompe vau Meerder voort, werd uitgesteld.
Hij is bovendien ook volstrekt niet bang, dat Hengstdijk
weigeren zal. Als men op zulke eventualiteiten acht
geeft, kan. er bijna nooit iets goeds tot stand komen.
Als men ziet, dat van de 3254 door Hengstdijk
ƒ1687 wordt bijgedragen, dan bestaat er zijns inziens
tegen het voorstel van den heer Pierssens volstrekt
geen bezwaar en verdient dit het eerst in stemming
te worden gebracht.
De voorzitter vereenigt zich met het denkbeeld
van den laatsten spreker en gelooft dat de beste op
lossing der quaestie zal zijn het eerst te stemmen over
het voorstel van den heer Pierssens, waartegen bij
gedeputeerde staten ook wel geen bezwaar zal beslaan.
De heer Caia verklaart, dat hij wel eenigermate
het bezwaar van den heer Pompe vau Meerdervoort
deelt, tegen het geven van een renteloos voorschot aan
eene corporatie die daarom niet heeft gevraagd. Hij