maar niet op die van Hengstdijk, omdat tegen die aanvrage nog andere bezwaren bestaan dan die welke tegen de overige verzoeken in het midden zijn ge bracht. Op die andere bezwaren wil hij thans niet praejudicieeren. Wordt het beginsel van het amende ment aangenomen, dan zal dit ook van toepassing zijn op de aanvrage vcor Hengstdijk. Na het gesprokene meent hp dat het amendement overigens weinig toelichting meer behoeft. Bij voor baat ziet hij echter reeds een bedenking daartegen tegemoet. De heer Snouck Hurgronje heelt namelijk gezegd, dat vroeger ook voorschotten voor keiwegen zijn verleend. Spreker herinnert zich in de zeven jaren, die hg de eer heeft lid dezer vergadering te zijn, slechts éen zoodanig besluit, en wel het laatst genomene, toen men het overschot der kas beschik baar heeft gesteld voor een keibestrating, omdat er toch niet meer genoeg overbleef om aan een volgende aanvrage te voldoen. Spreker kan zich echter niet voorstellen, dat tegen de aanneming van zijn amendement groote bezwaren zouden kunnen bestaan. Indien het waar is dat grint en keiwegen even duur zijn, ja zelfs de eerste nog duurder, welnu, dan zijn immers de aanvragers bij de aanneming van het amendement even goed gebaat, want dan zouden de geraamde onkosten zelfs nog meer bedragen dan zij noodig hebben. Men heeft gezegd dat men met grint niet verder kan komen dan tot Breskens en met keien wel tot Sluis dit begrijpt spreker niet, want als te Sluis een schip met keienkan komen, dan zal dit ook wel het geval z^n met een schip dat met grint geladen is. Het spoorwegvervoer, waarop men gewezen heeft, voor de keien, zal ook wel niet zooveel goedkooper zijn. Wat betreft de herinnering door den heer Henne- quin aan de in der tijd door gedeputeerde staten voorgestelde verordening op de beperkiDg der vrach ten op de kunstwegen, merkt spreker op dat, als hg zich goed herinnert, dat reglement hier wel behandeld en ook vastgesteld is, maar buiten werking is moeten blijven omdat de koninklijke goedkeuring daarop niet kon verkregen worden. Dio bevatte echter niet de eenige mogelijke voorziening. Men zou ook aan het misbruik der kunstwegen kunnen tegemoet komen, door verbod van al te zwaar geladene voertuigen daarover te vervoeren. De heer Vis geett te kennen dat hij, hoezeer hij, het amendement van den heer Pompe van Meerder- voort liever in meer algemeenen zin gesteld had gezien toch daarvoor stemmen zal. Door verschillende sprekers en ook door een lid van gedeputeerde staten, is erkend dat er eenige onbillijkheid tegenover vroegere aan vragen gelegen is in het alsnu onvoorwaardelijk ver- verleenen van een renteloos voorschot voor keiwegen, anet bet oog op de daartoe vereischte grootere sommen, en spreker vraagt of het zelfs niet eenigszins te achten is als een premie op de nalatigheid. Hij acht het dus wenschelijk het amendement aan de stemming te onderwerpen, teneinde het daarin gelegene beginsel van al of niet billijkheid te doen uitmaken. De heer P. D. van Otters doet hen heer Vis opmerken niet te hebben erkend, dat er zoo'n groot onrecht zou worden begaan. Hjj heeft alleen, namens gedeputeerde staten gezegddat de onbillijkheid grooter schijnt dan zij is. De heer Iloogenboom zegt, dat, toen hij het amendement van den heer Pompe hoorde toelichten, hij aanvankelijk eenige neiging gevoelde mede te gaan, omdat hij meent, dat er wel eenige schijn van onbillijkheid bestaat, dat zij die later komen worden bevoorrecht boven de gemeenten die vroeger subsidie bben verkregen, en dat hij het billijk zou hebben gevonden indien ware bepaald, dat slechts subsidie zou worden verleend voor grintwegen. In de gedach- tenwisseling over dit onderwerp heeft hij echter vernomen dat keiwegen goedkooper zijn en hij is daarom tot het besluit gekomen dat hij zich niet met het amendement kon vereenigen, want als subsidie werd verleend voor grintwegen dan zouden de aanvragers meer krijgen dan zij cu vragen en dus de onbillijkheid nog grooter worden. Iets anders zou het zijn indien zij, die subsidie vragen in die streken waar keibestrating verkieslijker is, eene aanvrage doen voor grint en voor keien, opdat de staten kunnen beslissen. De heer Pompe van 53eerdervoort merkt op, dat de heer Hoogenboom bang is, dat de aanvragers indien hen subsidie wordt verleend, voor grint nog meer zouden krijgen dan zij vragen. Dit kaa echter uit zijn amendement niet volgen, want indien werkelijk bleek dat de grintwegen duurder waren zou, zooals spreker reeds vroeger opmerkte, zou toch aan adressanten niet meer worden toegestaan dan zij vragen. De heer Pierssens kan niet meegaan met het amendement zooals het daar ligt. Volgens dit amendement toch zal eene berekening worden gemaakt wat grint en wat keien kosten. Maar een zoodanige berekening is van verschillende omstandigheden afhan kelijk. Men zal wel kunnen berekenen, dat b. v. 1 kubieke meter grint f 3 kost, maar men zal niet kunnen berekenen hoeveel de geheele weg zal kosten, want er zijn grintwegen die een grintlaag van 12 en 13 centimeter dik hebben en andere waarbij een dikte van 18 centimeter nog niet voldoende is. Er dient daarom wel een goede bepaling te worden gemaakt omtrent de dikte van de laag grint, en als we dan zullen moeten zeggen dat sommige wegen behoeite zullen hebben aan een dikte van 25 centimeter, dan gelooft hij niet dat er voordeel voor de provincie uit te putten zal zijn door wel rentelooze voorschotten te geven aan keiwegen voor het bedrag dat die wegen aao grint zouden vorderen. Hg heeft in de discussie ook woorden gehoord als „nalatigheid," „onachtzaamheid," „te laat komen" en men heeft beweerd, dat zij die achteraan komen nu het meest zullen worden gebaat, maar dit zijn geen geldige motieven. De aanvragers zijn niet achteraan gekomen. Dat ze niet eerder zgn gekomen hebben ze gelaten in het belang der provincie. Indien zij vroeger hunne aanvraag hadden doorgezet zou hen evengoed als aan anderen renteloos voorschot zijn verleend. Ze zijn steeds werkzaam en waakzaam gebleven, maar ze zijn achteraan gekomen in het belang der provinoie, omdat het renteloos voorschot voor de provincie verloren zou zgn geweest, want de wegen waarvoor renteloos voorschot wordt gevraagd stonden vroeger des winters onder water en daartegen is geen grintweg bestand. Die toestand is nu veranderd; de wegen big ven droog en in 1873 zgn de adressanten met hun aanvraag gekomen, maar toen was het te laat, daar juist het besluit was genomen geen rentelooze voor schotten meer te verleenen. De adressanten zijn dus niet achteraan gekomen, maar hebben gehandeld zoo dra de omstandigheden zulks toelieten en alzoo in het belang der provincie. De heer Ilammacher wijst nogmaals op het kostbare vervoer van grint over verre afstanden en betoogt dat grint minder goed is dan keieu. Hij verwgst naar zgne nota die hg echter heden ochtend bg het nazien van het algemeen verslag, niet onder de bgiagen heeft gevonden. De heer Lambrcchtsen motiveert zijn stem die hg tegen het amendement van den heer Pompe zal uitbrengen. Spreker zou het een hoogst zonderinge houding vinden om, nu misschien voor het laatst voor-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 18