er z. i. op gewezen, en hij deelt dat bezwaar geheel, dat door de gemeenten die thans nog hulp verkrijgen een veel grooter voorrecht zou worden genoten dan door die welke vroeger hunne aanvragen hebben ingediend, die dus meer diligent zijn geweest. Wat toeh is het geval*? Ook door sommige van die meer diligente gemeenten is vroeger subsidie gevraagd voor den aanleg van wegen met keibestrating en toen is geantwoord: neen, gij kunt geen snbsidie krijgen voor keibestrating, maar wel voor grintwegen. Nu wordt voorgesteld om aan de achteraankomende ge meenten wèl subsidie te verleenen voor keibestrating dit acht spreker eene bevoorrechting ten nadeele van hen, die meer diligent zijn geweest. Hij weet wel, dat hiertegen wordt aangevoerd, dat op die plaatsen, waarop het voorstel betrekking heeft, keien even goedkoop, zelts goedkooper zijn dsn grint. Hoe is dit echter mogelijk, wanneer men nagaat, dat nu voor kei bestrating in drie gemeenten ongeveer 1/5 gevraagd wordt van hetgeen in de g e h e e 1 e provincie voor grintwegen aan rentelooze voorschotten is verstrekt. Spreker meent echter, dat wat voor grint geldt ook wel op keien van toepassing zal wezen. Het vervoer van grint, zegt men is zoo kostbaar omdat het zoover moet worden vervoerd, maar dit zal dan toch ook wel voor keien gelden. En soo al voor sommige plaatsen dit argument van de voorstanders van keibestrating moge opgaan, zal dit toch niet overal-gelden. Al ware dit echter het geval, dan, meent hij, zou men meer getrouw blijven aan het door de staten aangenomen beginsel, indien men een toelage gaf voldoende voor grint, met vrijheid om indien de belanghebbenden eene keibestrating verlangen, het meerdere, daarvoor benoodigd, zeif er bij te leggen. Daardoor zou tevens de billijkheid worden in acht genomen. Hij meent dan ook, dat in dien geest meermalen is gehandeld bij bet verleenen van subsidie voor wegen in het 5e district. De subsidie werd alleen verleend voor den aanleg van grintwegen; wat daaraan ontbrak voor eene keibestrating, werd door de belang hebbenden zelf bijgepast. Men zegt, dat men door den aanleg van grintwegen niet voldoende gebaat is, omdat zij op den duur niet tegen het vervoer bestand zijn. Spreker vraagt of dit alleen ligt aan den aard van den kunstweg; of het misschien ook ligt aan verkeerden aanleg, gebrekkig onderhoud of vervoer van te zware vrachten, en indien dit het geval is, zijn er dan geen verordeningen in het leven te roepen om zulk misbruik dier wegen te voorkomen? Hij gelooft het wel en deelt de bezwaren der tegenstanders van grintwegen op de door hen tot nogtoe aangevoerde motieven niet, waarom bij zijn stem niet kan geven aan het voorstel van gedeputeerde staten. De heer Vis deelt ook wel eenigermate de bezwaren door den vorigen spreker geopperd. Ook hij s van oordeel dat eene onbillijkheid wordt begaan jegens de meer diligente gemeenten indien thans subsidie wordt verleend voor keibestrating. Indien er een middel kon worden gevonden om dat bezwaar uit den weg te rui men zou bij daarmede gaarne meegaan. Hij gelooft ook, dat de bezwaren, tegen grintwegen aangevoerd, dikwijls een gevolg zijn van verkeerden aanleg, gebrekkig onderhoud en vervoer van te zware vrachten. Kan zegt hij de beer Pompe een middel vinden om de onbillijkheid te ontgaan, dan zal hij zich gaarne daarbij aansluiten. De heer llammacher merkt op, dat in het afdelingsverslag wordt gezegd, dat in 1862 het beginsel is aangenomen om subsidie te verleenen voor den aanleg van grintwegen. Hij herinnert dat bij het oorspronke lijke besluit in 1850 op zijn voorstel genomen, tot het verbeteren van wegen, geen sprake is geweest van grint of keien. Het is waar, aanvankelijk heeft men zich tot grint bepaald, omdat men grint voor goedkooper en voldoende hield, maar later, toen de ondervinding had geleerd, dat grint in zware kleigronden niet dan met ongunstig gevolg kan worden aangewend, heeft men ook subsidie verleend voor keibestrating. Bij eene vorige gelegenheid heeft de heer Fokker met cijfers aangetoond, dat grint duurder is dan keien op verren afstand van de haven, waar het grint wordt aangevoerd. Dit is ook van toepassing voor den aanleg van den weg van St. Kruis. De keien kunnen daar goedkooper worden aangevoerd dan grint en daarom acht hij het wenschelijk dat de subsidie worde verleend voor den aanleg ven keibestrating. De heer Pompe van SSeerdcrvonrf wenscht het lid uit Grijpskerke, den heer Vis, te beant woorden, die de vraag tot hem heeft gericht of hij niet een voorstel zou kunnen doen om de onbillijkheid uit den weg te ruimen. Spreker zegt, dat hij niet in staat is op dit oogenblik een uitgewerkt voorstel te doen, maar in beginsel kan hij wel aangeven wat hij bedoelt. Hg zou nl. willen dat een subsidie werd gegeven, vereischt voor den aanleg van een grintweg. Hiervoor zou natuurlijk eerst eene berekening moeten gemaakt worden en in geen geval een hooger bedrag mogen worden toege staan dan thans voor keibestrating is gevraagd. Het verschil tusschen grint en keien zouden de belangheb benden, indien zij toch een keiweg willen, zelve kunnen bij dragen. De spreker nit Groede (de heer Hammacher) heeft ook gezegd, dat in het besluit tot het verleenen van subsidie voor verbetering van wegen, in 1850 genomen, niet is bepaald, dat het subsidie zou worden gegeven voor grint of voor keiwegen, 't Is mogelijk, spreker had toen de eer nog niet lid van deze verga dering te zijn; maar hij weet wel, dat gedurende de zeven jaren waarin hij daarin zitting heeft steeds het beginsel is gehuldigddat slechts snbsidie werd ver leend voor den aanleg van grintwegen. De zaak is hier in dien tijd herhaaldelijk besproken en in dien zin uitgemaakt. Door daarvan thans af te wijken zou z. i. een groote onbillijkheid worden begaan jegens de meer diligente gemeenten. De heer Hammacher heeft ook gezegd, dat voor zware kleigronden grint niet geschikt is en spreker erkent dat dit zoo is, maar wat voor de kleigronden in het 4° en 5« distriet waar isis even waar voor andere deelen der provincie. Daar heeft men echter eerst zand of puinbeslag op den weg gebracht om een stevigen ondergrond te verkrijgen. Misschien heeft het onderhond ook te wenscben oveigelaten, maar vooral zijn grintwegen niet bestand tegen het vervoer van te zware vra* hten. In dit laatste ligt, naar zijne meening, de hoofdoorzaak, waarom de grint wegen niet voldoende blijksn. Hij meent dat ook de keiwegen daar niet tegen bestand zullen blijken. De heer Hammacher heeft ook gewezen op de kosten van aanvoer van grint, maar waar men met scheeps gelegenheid kan komen om keien aan te voeren zal men toch ook *ve! met grint kunnen komen. De heer Vis merkt op dat de heer Pompe bezwaar maakt zijn denkbeelden inschrift te brengen en wel omdat hij, met details te weinig bekend, oiet bij machte is, een behoorlijk voorstel te doen. Spreker meent intussehen dat hier slechts het beginsel moet worden uitgemaakt en dat verder de uitvoering gerust aan gedeputeerde staten kan worden overgelaten. Inmiddels zou hij van dat college, zoo het tenminste daartoe bij machte is, gaarne vernemen hoe het daarover denkt. De heer P. U. van Citters zegt, dat het voor gedeputeerde staten zeer moeilijk is om te voldoen aan het verlangen van den heer Vis, dat zij dadelijk een bepaald antwoord omtrent een beginsel zullen geven.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 16