Bijvoegsel van de Middelburgsche courant van Vrijdag 16 November 1877.
noodzakelijke voorzieningen reeds van zoodanigen
omvang waren, dat eene calamiteus-verklaring zou
moeten worden uitgesproken. Met het oog op het
bovenstaande veronderstellen gedeputeerde staten, dat
die t wij tel nu wel zal zijn vervallen.
„De uitgaven hebben over het twaalfjarig tijd
vak 1865—1876/77 bedragen f 25926.304, waarvan
f 18398.99/ voor zeewering en oeververdediging.
„Tot bestrijding dier uitgaven is door de ingelanden
als dijkgeschot opgebracht 23575.69/ over een grootte
van 64.7627 hectaren, derhalve gemiddeld jaarlijks
ƒ30.33/ per hectare.
„Volgens de vroeger gedane opgaaf van de grootte
des polders wordt die gesteld op 66.5076 hectaren.
In de staten welke indertijd, op last der regeering,
door een ambtenaar van het kadaster zijn opgemaakt,
komt die grootte, binnendijks, voor met 66.8628
hectaren, waaronder begrepen is 0.6010 hectaren
voor water en zijkant van weg. De schotpüchtige
grootte van den polder kan alzoo voorloopig op onge
veer 66 hectaren gesteld worden. Ingeval de polder
calamitens wordt verklaard en derhalve eene schatting
der gronden moet plaats hebben, zal de juiste grootte
van zelf bekend worden.
„De hoofd-ingenieur neemt aan dat, volgens de
schatting, de onzuivere opbrengst, na aftrek der
grondbelasting, zal bedragen f 70 per hectare. Bij de
schatting in 1874/75 is dat cijfer echter voor geen der
polders of waterschappen, éen uitgezonderd, bereikt.
Naar den door den hoofdingenieur aangenomen maatstaf
sou over de eerste vijf jaren f 4620 jaarlijks aan
dijkgeschot moeten worden betaald en vervolgens de
helft dier som, casn quo verhoogd met een twintigste.
„Telken jare, waarin de uitgaven niet door het
dijkgeschot kunnen worden bestreden, zal door de
aangrenzende polders daartoe behooren te worden
bijgedragen. Omtrent de grootte der landen in die
polders en de lengte der aangrenzende dijken wordt
naar het vorig verslag verwezen.
„Het tweede van de in art. 4 van het reglement
bedoelde punten van onderzoek betreft de op den
polder gevestigde schulden. Haar oorsprong en aard
blijken voldoende uit de opgaaf van het bestuur. Zij
zijn in 1877 vermeerderd met 13000. Deze som is
opgenomen tegen 4/ ten 100 en aflosbaar in jaarlijksehe
termijnen van f 1000.
„De schulden des polders zijn thans vermeerderd
met 13000, rentende 4/ ten 100 's jaars. Die som
is gebezigd voor oeververdediging en dijksverbetering.
„De geldmidde'en van den polder bestaan, volgens
de overgelegde rekeningen, uit erfpachten en dijkge
schot.
„De erfpachten, buiten welke de polders geen
eigendommen heeft, bedragen f 16.80 's jaars. Daar
omtrent kan worden verwezen naar den staat en de
lijst, voorkomende op bladz. 272 en 273 der bijlagen
van de notulen van 1876.
„Van vervreemden of bezwaren van 's polders eigen
dommen, in de derde plaats in voorschreven art. 4
genoemd, is riet gebleken.
„In de vierde plaats wordt een onderzoek verlangd
omtrent de wijze waarop gedurende de laatstverloopen
jaren is beheerd. Ook daaromtrent kunnen gedepu
teerde staten zich gedragen aan hun vorig verslag en
de beide voormelde ambtsberichten van den hoofd
ingenieur.
„Het bestuur van het waterschap St. Annaland is
door gedeputeerde staten uitgenoodigd zijn gevoelen
en dat van de vergaderingen van ingelanden der
aangrenzende polders omtrent het verzoek mede te
deelen, en in het algemeen zijn de besturen en
bijzondere personen, wier belangen bij de calamiteus
verklaring betrokken zijn, door nederlegging van al
de ingeleverde stukken ten raadhuize te St. Annaland,
in de gelegenheid gesteld om beswaren mede te deelen.
Geen bezwaren zijn echter ingebracht. Integendeel
wordt het verzoek door de ingelanden der aangrenzende
polders zeer ondersteund."
De heer Fompe van Meerdervoort brengt
het algemeen verslag der afdeelingen uit.
Aan het onderzoek hebben deelgenomen 35 leden,
waaronder 5 leden van gedeputeerde staten.
In elke der afdeelingen gaf de gewichtige strekking
van het voorstel aanleiding tot ernstige beraadslagingen,
zonder tot eenstemmigheid te kunnen leiden.
Door de tegenstanders in de verschillende afdeelingen
werd er op gewezen hoe bet reeds by de eerste
beraadslaging over dit onderwerp geopperde bezwaar
bleef bestaan, dat de opofferingen, door den polder
tot nogtoe gebracht, niet zoo groot waren geweest
dat deze aanspraak zouden geven op eene calamiteus-
verklaring. Te minder daar een deel der nu zoo
noodzakelgk gebleken voorzieningen reeds vroeger
geleidelgk hadden kunnen en behooren te worden
gedaan, zooals bijv. meer uitdrukkelijk werd gewezen
op de verbetering van het dijkprofil. Sommige leden
meenden daarom dat sinds de vorige najaarsvergade
ring te weinig verandering in den toenmaligen toestand
des polders is gekomen, om van hunne toenmaals
uitgesproken meening terug te komen, en zij zich
daarom tegen het voorstel van ged. staten bleven
verklaren.
Andere leden zagen in het feit dat door den Suzanna-
polder dit jaar eene leening van f 13,000 is gesloten,
het beweren bij de vorige behandeling der aanvrage
gedaan wederlegd: dat de polder niet hij machte
zou zijn de noodige gelden op te nemen. Dit slagen
eener geldleeaing deed zelfs de vraag rijzen: of de
Suzanaapolder, voortgaande op den ingeslagen weg,
niet uit eigen kracht in zijne noodzakelijke behoeften
zou kunnen voorzien.
Deze bezwaren tegen het voorstel van gedeputeerde
staten bleven echter niet zonder tegenspraak. Vele
leden meenden, dat het hooge dijkgeschot hetwelk nu
resds betaald moet worden en hetwelk nog aanzienlijk
verhoogd zou moeten worden tengevolge der nood
wendige voorzieningen, reeds dadelijk te nemen, o. a»
tegen de zich meer en meer vertoonende inkankering
van den onderberm van den dijk, de krachten van
den polder zouden te boven gaan en eene calamiteus-
verkiaring wenschelijk deden zijn.
Men herinnerde hoe reeds bij de vorige behandeling
van dit verzoek er op gewezen was, dat volgens het
verslag van den hoofdingenieur bij den waterstaat
in deze provincie de noodzakelijke voorzieningen steeds
waren geschied, terwg I volgens toen bekomen inlichtingen
de ingelanden van den Suzan na-polder ook de wensche-
lijkheid bovendien wel hadden willen, doch niet kunnen
bewerkstelligen doordat zg niet hadden kunnen slagen
de noodzakelijke gelden daarvoor te verkrijgen.
Ookbetwgfelde men of van de nu nog noodig gebleken
verbetering van het dijksprofil wel een verwijt kan
worden gemaakt over de wijze van vroeger onderhoud,
aangezien de meer dreigende toestand eerst later
ontstaan was, doch het nu onvoldoende profil voldoende
kon geacht worden.
Eveneens werd betwgfeld of het gunstig resultaat
der dit jaar gesloten geldleening wel eenig gegrond
vooruitzicht gaf dat de Suzanna-polder, voortgaande op
den ingeslagen weg, met eigen krachten de noodige
voorzieningen zou kunnen tot stand brengen. Men
achtte het toch twijfelachtig of de achterliggende
polders aan wier garantie van rente en aflossing
het welslagen der leening schijnt te moeten worden
4