N°. 240. 120® Jaargang. 1877; Donderdag 11 October. EEN VliOOLIJKE JONGEN. Dit blad versobijiit dagelijk> met uitzondering van Zen- en Feestdagen. Prijs per 3/m, franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentiên i 30 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer t 0,20. Groote^letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagent voor België en Frankrijk; de firma Havas, Laffitï C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 10 October, Over vrouwen-arbeid en nog wat. PETJILLETOM. COURANT. ii. De algemeene strekking der denkbeelden, door den heer van Houten in zijn jongste tijdschrift-artikel over den arbeid van vrouwen ontwikkeld, wordt het best gekend door eene aanhaling uit een opstel, in ons nommer van 3 Augustus 1874 door ons over hetzelfde on derwerp geschreven. „De quaestie van vrouwenarbeid, schreven wij, is naar onze wijze van zien voorna melijk eene van economischen aard. Mevrouw Elise van Calcar heeft in haar met goud be kroond geschrift „De dubbele roeping der vrouw" reeds aangetoond hoeveel arbeid er nog voor vrouwen te verrichten is, afgescheiden zelfs van zoo menigen, welke thans door mannen uitgevoerd wordtdoch beter aan vrouwenhanden ware toevertrouwd. Van den anderen kant is het eene waarheid dat een aantal vrouwen, zij o. a, die niet in het huwelijk kunnen of willen treden of in den weduwenstaat verkeeren, recht hebben op een billijk aandeel in den algemeenen voorraad van loongevenden arbeid. En eindelijk mag zonder veel vrees voor tegenspraak de stelling genit worden dat de hulp van zooveel duizende vrouwen, die thans baar tijd verbeuzelen,.... van onschatbare waarde zou kunnen wezen bij de groote taak van ontwikkeling en volmaking onzer maatschappij, welke ons allenmannen en vrouwen zonder onderscheid, op de schou ders gelegd is. „Wie deze overtuiging met ons deelt, zal toegeven dat in de eerste plaats het vooroor deel uit den weg geruimd moet worden alsof het verrichten van bezoldigden arbeid voor eene vrouw eene soort van vernedering is.... Wij zouden willen dat het juist andersom ware.... Kan het echter vooreerst nog niet zijn als iets dat van zelf spreekt, wanneer eene vrouw werkzaam is zoo goed als een man, naar de mate harer lichamelijke krachten en 19. Noorweegsche vertélling van BJ5r nstjern e B jörnson. Vit Tiet Hoogduittch.) Vervolg. rIk heb daarover in de boeken gelezen en heb het ook zelf ervaren; het ziet er slecht uit met de liefde, die zijwegen inBlaat. Zij moet heimelijk aan vangen, omdat zij begint met beschaamdheid, maar zij moet in het openbaar leven, daar zij in vreugde leeft. Het gaat er mede als met het groen in het voorjaar, wat groeien wil, kan zich niet verbergen en in ieder geval ziet ge dat alles wat verdord is aan den boom, afvalt als de knoppen opengaan. Hg in wiens hart de liefde ontkiemt, laat alles varen waaraan hij vasthield, van oud, doode gevoelens, alles leeft en trilt in hom en zou men dat verbergen? Neen mijn kind, zij moeten vroolijk worden, als zij ons zoo vroolijk zien; twee gelieven, die elkaar trouw blijven, zijn een weldaad voor het volk, want zij schenken het een lied, dat de kinderen van buiten leeren ter bescha ming der ongeloovige ouders Zij had hem vol verrukking aangehoord; hij zag het en wilde zijn arm om haar heenslaan, harer verstandelijke vermogens, laat het dan ten minste niet langer eene schandeeen onmogelijkheid bijna wezen, voor haar die zulks verlangenzich aan een eerlijken arbeid te wijden. Zijn wij eenmaal zoo ver, dan zal het overige misschien van zelf volgen. Arbeid is aanstekelijk, zoo goed als ledigheid. Is men eens gewend aan het denkbeeld dat eene vrouw nog iets anders doen kan dan in elegante ledigheid prijken als „de schoonste bloem der schepping", misschien zal er dan nog eens een tijd komen dat eene jonge dame even verlegen zal zijn om te bekennen dat zij niets uitvoert, als een jong mensch het thans is, wanneer hij, na de hoogere burgerschool of de academie sinds eenigen tijd achter den rug te hebben, er voor uit moet komen dat hij nog altijd renteniert." De heer van Houten verdedigt dezelfde denkbeelden uit verschillende gezichtspunten en komt tot slotsommen, aan welke wij in 1874 niet dachten en die wij ook nu, in het belang der zaak zelve die wij met den heer van Houten voorstaan, liefst nog buiten beschouwing zouden laten. Of de toekomst eenmaal huisgezinnen in den beschaafden stand zal te zien geven, waarin de vrouw nagenoeg even veel „productieven", dat is met geld betaald wordenden arbeid zal leveren als de man, durven wij niet voorspellen. Zoover onze ondervinding, uit eigen aanschouwing in dien stand, leert, kunnen wij het nog niet als wen- schelijk beschouwen. Al brengen wij ons al de genoegens en voordeelen voor den geest, die de heer van Houten gefantaseerd heeft voor een toekomstig stads-huishouden, dat niet meer in eene eigen woning leven zal, maar „op êene étage", door buizenverwarming, gas- en waterleiding verwarmd, verlicht en besproeid, door een gemeenschappelijken portier „voorde boodschappen" bediend, en etende, niet aan den eigen haard, maar „van den kok" of in „geschikte, goedkoope restauraties voor den middelstand", dan nog wagen wij het te ge- looven dat al het financieel voordeel dat langs dien weg misschien verkregen zal worden, niet zal opwegen tegen het bankroet, te lijden aan huiselijkheidaan hechtheid der banden des bloedsaan moederzorg en vadertrouw, aan al datgene met éen woord, dat het „ouder lijke huis" thans maakt tot een heiligdom, voor hen zoowel die er nog in verkeeren als maar zij weerde hem ondeugend af en liet zich van de rots afglijden. Hij bleef zitten en zij kwam terug, steunde met de armen op zijne knieën en bleef zoo met hem staan praten terwijl zij naar hem op zag. „Hoor eens, Eyvind, als grootvader nu verlangt dat ik op reis ga, wat moet ik dan doen „Dan moet gij zeggen dat gij niet wilt." „Kan ik dat, lieveling?" „Hij kan je immers niet op een wagen zetten „Al kan hij dat niet, hij kan mij toch op aller lei manieren dwingen." „Dat geloof ik nietgij zijt hem gehoorzaamheid schuldig, zoolang dat geen zonde is; maar gij hebt het recht hem metterdaad te bewijzen, hoe moeielijk het u ditmaal valt, gehoorzaam te zijn. Ik hoop dat hij zich bedenken zal, als hg ziet dat het nu ernst is; hij denkt nu nog,evenals de meeste menschen, dat het kinderspel is. Bewijs hem dat het meer is." „Geloof mij, hij geeft niet zoo licht toe: hij bewaakt mij te streng." „En ge kwaamt toch hierheen?" „Omdat gij het verlangdet." „En verlangdet gij het niet?" „Het was zulk mooi weer." „En gij klaagdet toch over de warmte." Op dit pogeublik zagen zij beiden dat de groot vader van Marietje het huis uitkwam en de klok luidde, om de arbeiders uit hun middagslaap te wekken. Dezen kwamen overal te voorschijn, gingen slaapdronken naar de paarden en harken, ver spreidden zich over het veld en gingen aan't werk. voor allen die er hun leven lang de zegenrijke herMnering aan bewaren. Volkomen zijn wij het echter eens met den heer van Houten, wanneer hij aantoont dat bezoldigde arbeid, eenmaal aangenomen als de normale bestemming der ongehuwde vrouw, hare onafhankelijkheid en vrouwelijke waar digheid ten goede zal komen. Aan jonge meisjes zonder foriuinuit den beschaafden stand, wordt thans, dewijl zij zich in den regel van productieve bezigheid onthoudengeen andere toekomst opengelaten dan öf ten laste harer ouders of andere bloedverwanten te blijvenöfwanneer die steun haar ontvalt, zich te onderhouden door een slecht betaalden werkkring te kiezen in een soort van dienst baren stand, öf trouwen. Onder deze omstan digheden wordt de vrijheid harer huwelijks keuze belemmerd of geheel opgeheven. „De jonge meisjes treden vroolijk het leven in, met de illusie dat zij wel gelukkiger zullen zijn dan zoovele ouderenmaar jaar op jaar gaat voorbij en in plaats der vroolijke uitzichten leest men teleurstelling en mismoedige onder werping op haar gelaat. Nijd en jaloezie, zelfs lage intrige, tieren welig op dezen bodem. Menig aanzoek wordt aangenomen, ofschoon het klokje niet duidelijk „neem hem" klepelt, zelfs ook, indien de vrees voor armoede in het spel komt, niettegenstaande duidelijk genoeg het „neem hem niet" in het binnenste weer klinkt." Wie zal ontkennen dat deze toestand naar waarheid geschetst en voor de vrouw vernede rend is? En wie zal niet erkennen, ook al aanvaardt hij niet al de gevolgtrekkingen door den heer van Houten aan zijne denkbeelden vastgeknoopt, dat deze toestand in menig opzicht verbeteren zou, indien ieder meisje niet slechts het noodige leerde om zelve in haar onderhoud te kunnen voorzien, maar tevens van het begin af gewend werd om daarvoor hare handen uit den mouw te steken? Ook zijn wg gezind om toe te geven, dat de toepassing der algemeen-menschelijke wet „wie niet arbeidt zal ook niet eten", eenmaal als regel aangenomen zijnde voor ongehuwde vrqjiwen uit den fatsoenlijken stand, (wij ge bruiken dit woord bij gebrek van een beter, om aan te duiden dat wij niet den handwerks- of landbouwers- of kleinen-burgerstand op het oog hebben, waar de meisjes in den regel wèl Alleen de oude man liep van het eene gebouw in het andere, en eindelijk naar den hoogsten hooi zolder, rond te kijken. Er liep een knaap naar hem toe, dien hij zeker geroepen had en die in de richting van Pladsen wegsnelde. Onderwijl liep grootvader weer op het erf rond, keek af en toe omhoog naar het gebergte, en vermoedde volstrekt niet dat de zwarte gedaanten daar boven op het rotsblok Eyvind en Marietje waren. Maar nu zou de groote hond hen bijna verraden hebben, want daar hij een vreemd zwart paard op het erf zag, begon hij, in de meening dat hij op zijn post stond, hevig te blaffen. Zij verboden hem, maar hij was niet tot bedaren te brengen; grootvader stond steeds omhoog te kijken; maar het werd nog erger, de herdershonden hoorden vol verbazing dat vreemde geblaf en kwamen ook aanloopeu. Toen zij zagen dat het een groote wolfshond was vereenigden zich al die ruige Finlandsche honden om hem aan te vallen. Marietje schrikte zoo, dat ze zonder goeden dag te zeggen wegliep. Eyvind sloeg den weg naar het bosch in totdat hij in het dal kwam, maar Marietje ontmoette reeds haar grootvader, die door den hond opmerk zaam was gemaakt. „Waar komt gij van daan „Uit het bosch." „Wat deedt ge daar?" „Bessen plukken." „Dat is niet waar!" „Neen, dat is het ook niet." „Wat deedt ge dan?" productieven arbeid, op de eene of andere ma nier, verrichten), ook in sommige gevallen aan de gehuwde vrouwen gelegenheid zal geven om geld te verdienen. „Ik zou meerdere voor beelden kunnen noemen schrijft de heer van Houten, van vrouwen, op wier waarneming harer dubbele werkzaamheid (als huismoeder en geld-verdienster) geen redelijke aanmerking te maken is." Ook ons zijn, meer nog in België dan bij ons te lande, eenige zulke voorbeelden bekend. Voegt men hiei'bij den reeds aange- haalden, door den heer van Houten gestelden, maar in zijne redeneering niet altijd in het oog gehouden regel „dat vrouwen slechts halve dagen zullen werken", dan kunnen wij ons enkele gevallen denken, waarin voor eene gehuwde vrouw, die betaalden arbeid buitens huis verriQht, „nog wel tijd voor bemoeiing met het huishouden en voor een genoegelijk huiselijk leven" zal overblijven. Wij zijn echter van gevoelen dat deze gevallen uitzonderingen zullen blijven. De heer van Houten gelooft dat niet. Hij maakt zich blijkbaar van de verhouding tusschen .man en vrouw een ander denkbeeld dan wij doen, daar hij verlangt dat de vrouw (ook in het huwelijk) „van de in komsten uit haar geërfd vermogen of van eer lijken arbeid leven zal en dus vrij van finan- eieele voorwaarden of nevenbedoelingen liefde schenken kan, zonder daarvoor ander equivalent te vragen dan wederliefde." Voorts stelt hij zich, teneinde sommige bedenkingen tegen zijne huisvrouw geldverdienster te ontzenuwen, „de huishoudens ook niet zoo groot voor, als zij tegenwoordig veelal zijn."Maar hier raken wij weder zoo geheel achter de schrijftafel van den heer van Houten en zoo ver van het werkelijke leven verzeild, dat het een onbegonnen werk zou zijn te beproeven om ook maar aan te stippen wat wij tegen het een en ander in te brengen hebben. Om het zoo ver te brengen als de heer van Houten en wij verlangen, dat ieder meisje op geleid worde voor een geldwinnende betrek king en volkomen vrij zal zijn om zich daar aan te wijden, moet in de eerste plaats het noodlottige denkbeeld weggenomen worden alsof het eene vernedering voor eene vrouw uit den beschaafden stand zou zijn, zich aan zoodanigen arbeid over te geven. De heer van Houten zegt daarover zeer behartigens waardige dingen, welke niet veel beter „Ik praatte met iemand." „Met Eyvind?" „Ja." „Gij moet weg!" „Gij kunt mij toch niet in den wagen tillen!". „Niet, kan ik dat niet?" „Neen, want dat wilt gij niet!" „Wil ik niet? Hoor eens, Marietje, ik zeg u, ik, dat ik dien vrijer den nek zal breken." „Dat moogt gij niet 1" „Mag ik niet? zegt ge, dat ik niet mag? Wie zou mij daar iets voor kunnen doen?" „De schoolmeester." „De school—school—schoolmeester Geeft die wat om hem?" „Ja die heeft op de landbouwschool voor hem betaald." „De schoolmeester?'! „Ja, de schoolmeester." „Hoor, Marietje, ik wil niets van die dwaasheid weten, ge moet weg. Gij bezorgt mij maar kommer en verdriet. Ik ben een oud man en wil u goed verzorgd zien en ik wil niet dat er terwille van die zaak over mij gebabbeld wordt; ik wil alleen wat het beste voer n is en gij zult er mij voor danken, Marietje. Het is gauw met mg gedaan, dan staat gij alleen en hoe zon het uw moeder gegaan zijn, als ik er niet geweest was Luister dus naar mij, Marietje, wees verstandig, doe wat ik u zegik wil alleen wat goed voor u is 1" „Neen, dat wilt gij niet „Niet, wat wil ik dan

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1