N°. 230. 120® Jaargang, 1877. Zaterdag 29 September. EEN YROOLIJKE JONGEN. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m, franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên i 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.! van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer t 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffïte C°. te Brussel en Parijs, Middelburg, 28 September, FEUILLETOïsr. n. ZEVENDE HOOFDSTUK. Het oordeel der pers over de beteekenis van het aangenomen adres van antwoord op de troon rede luidt bijna eenstemmig. Behalve het Vaderland en de Nieuwe Rotter- damsche courant, die reeds te voren aandrongen op eene beslissende uitspraak der tweede kamer om aan den dubbelzinnigen toestand een einde te maken, toont ook het Handelsblad aan dat er voor het ministerie geen andere keus overblijft dan af te treden en dat deze aftreding, hoezeer natuurlijk tot velerlei oponthoud leidende, toch beter is dan langer uitstel. „Er wordt, zegt het Handelsblad, veel meer tijd zoek gebracht wanneer regeering en vertegenwoordiging het niet eens kunnen worden, 'dan wanneer het reeds half gedane werk opnieuw moet worden verricht, maar met gegrond uitzicht op eenstemmigheid." Het Handelsblad bespreekt echter ook den anderen uitweg, die het ministerie nog openstaat, namelijk ontbinding der kamer. Het blad zegt „Wij gelooven niet dat de ministers, al mochten zij het pogen, den koning zullen bunnen overhalen, de kamer huiswaarts te zenden, nu de helft der leden eerst drie maanden geleden door de kiezers is aangewezen. De kiezers wisten in Juni, dat zij door hun stemmen uit te brengen op liberalen, zich tegen het onderwijsontwerp der regeering verklaarden. Zouden de ministers dan inderdaad meenen, dat dezelfde kiezers thans anders zullen oordeelen, nu de kamer, geheel in hun geest, een duidelijk woord tot het hoofd van den staat heeft gesproken Is hun stelling houdbaar, nu zij blij kens het debat van gisteren, zelfs van hun eigen vrienden zóóveel woorden van afkeuring hebben moeten hooren, dat zij allen moreelen steun hebben verloren en hun aanblijven slechts te verklaren zou zijn uit grenzelooze gehechtheid aan den machtstitel? Waartoe ontbindingen onder het ministerie-Heemskerk leiden, is nog niet vergeten; het zal een les zijn voor het tegenwoordige." Het Nieuws van den Dag toont aan dat de minister Heemskerk geheel verantwoordelijk is voor den loop, dien de zaken genomen hebben en dus ook voor het teweeg gebracht wordende op onthoud. „Daar de minister, zegt genoemd blad, reeds in Juni met volkomen zekerheid wist dat hij zjjn eerste schoolwetsontwerp, waar de meerderheid der kamer zich niet mede kon vereenigen, zon handhaven, had hij alleen de crisiB Noorweegsche vertelling VAN Björnstjerne Björnison. {Vit het Eoogduitsch Vervolg. De schoolmeester had de zaak zeer goed inge zien toen hij tot den predikant, die Eyvind ter stond nummer Een wilde geven, gezegd had „wacht daar nog wat mede; hij heeft er nu geen nut vanhoud een lagere plaats voor hem open laat ik hem eerst op de proef stdllen." Maar reeds den eersten dag zag hij zooveel dat hij de ou ders kon beloven dat het zou geschieden, zooals de dominé het eerst gewild had. In de drie weken die de bevestiging voorafgingen, was hij dagelijks op Pladsen. Het is nog heel iets anders of een jeugdig gemoed een indruk volgt, of zich vol geloovige berusting aan iets vasthoudt. Eyvind moest vele sombere nren doorleven, voordat hij leerde dat geen eerzucht noch trots, maar iets beters, hem voortaan leiden moest bij het streven naar zijn doel. Juist als hij goed aan het werk was, verging hem de lust en legde hij het werk in den vorm waarin zij feitelijk aanwezig is, d. i. als een oorlogsverklaring in de volle zitting van ons parlement, een votum van wantrouwen, kunnen voorkomen. De liberalen zij hebben vroeger reeds getoond dat 't hun niet om de vermeestering der portefeuilles te doen was mochten niet langer wachten met tot een oplossing te dwingen, nu 't over en overvoldoende gebleken was, dat de minister de oplossing bleef verschuiven. „Doch de minister Heemskerk heeft nog ter laatster ure verklaard, dat het gemeenschappelijk overleg in zake het onderwijs nog niet uitgeput was. 'tls nog volstrekt niet gebleken dat de regeering onwillig zon zijn om harerzijds met de kamer sameD te werken tot regeling van dit ge wichtig volks belang,"zegt deze of gene misschien. „Wij antwoorden: Neen, dat is nog volstrekt niet gebleken, doch wat beteekent hier volstrekt, waar begint en waar eindigt het volstrekt? Ook na de verwerping van het ontwerp-Heemskerk, die met deze kamer zeker is, zou men nog kannen zeggen dat het volstrekt niet bewezen was, dat de minister en de meerderheid niet eindelijk te zamen een oplossing van het onoplosbare zouden weten te vindendoch hoeveel tijd zal dan nutteloos en reddeloos verloren zijn gegaan?" „De liberalen gelooven hunnerzijds volstrekt aan de bedoelde onmogelijkheid, en daarmeê is alles gezegd. De goede wil en de plooibaarheid kunnen toch niet van éen kant komen." De Standaard komt tot deze slotsom: „De vraag of deze heeren ministers niet beter hadden gedaan met reeds in Juli heen te gaan, duldt thans geen tegenpleidooi meer, maar werd bittere ironie." De Tijd noemt de aangenomen zinsnede in het adres van antwoord nog iets erger dan een votum van wantrouwen. Het ultramontaansche blad, dat het met den beer Heydenrijck niet eens en den heer Heemskerk volstrekt niet dankbaar is voor de „kleine concessiën", acht den val van den minis ter niet slechts eene uitgemaakte zaak, maar ook niet eervol. „Had hij kloek en vast zijn beginsel gehandhaafd, dan ware hij gesneuveld als een held, in een ongelijken maar eervollen strijd tegen de overmacht Waar is de hand, die (nu) een krans zal willen leggen op zijn graf?" De (conservatieve) Amsterdamsche courant, of schoon verontwaardigd over de liberalen, erkent dat over de beteekenis van de stemming geen verschil kan bestaan. Het Haagsche Dagblad scheldt. Het Utr. Dagblad heeft een opstel geleverd, waarvan de beteekenis niet zeer duidelijk is. Het stelt geen vertrouwen in de eenheid der liberalen en bespreekt de mogelijkheid om aan de crisis een einde te maken door aftreding van den minister ter zijde: „waarvoor, wat heb ik er aan?" maar een oogenblik daarna dacht hij aan den meester, zijne woorden en zijne goedheid, en met deze menschelijke hulpmiddelen moest hij zich weer omhoog werken als hg, 't geen dikwijls ge beurde, van het besef van zijn hoogeren plicht af daalde. In de dagen waarop men zich op Pladsen op zijn aanneming voorbereidde, maakte men ook toebereidselen voor zijn reis naar de landbouwschool. De kleermaker en de schoenmaker zaten in de kamer, moeder was aan het bakken in dekenken en vader timmerde een koffer. In dien tijd was er veel met den schoolmeester te bepraten als hij 's avonds naar Pladsen kwam. Het meeste werd er over gesproken hoeveel het hun in twee jaren kosten zonof hg niet met den eersten Kerstmis naar huis kon komenmisschien kon het niet eens den tweeden, en hoe moeielijk het zon vallen zich in zulk een lange scheiding te schikken. Men sprak ook van zijn liefde voor zijne ouders, die hun kind nu zulk een groot offer wilden brengende schoolmeester zon wel voor het geld zorgen, maar vader wilde zich borg stellen en naar zijn vermogen bij gelegenheid afbetalen. Eyvind voelde zich als een schipbreukeling, die op een omgekeerde boot rondgezwalkt heeft en nu plot seling door liefderijke menschen opgenomen is, om veilig verder geleid te worden. Zulk een gevoel wekt deemoed en daar komt nog velerlei bij. Toen de groote dag naderde mocht hij zich voor bereid noemen en vol vertrouwen de toekomst te van binnenlandsche zaken alleen. Het acht het echter„niet ondenkbaar" dat een ministerie-Kappegne voos» de deur staat en hoopt dat, indien dit het geval mocht zijn, het blijken moge dat inderdaad de constitutioneele beginselen gebaat zijn en niet weder het vroegere tafereel van onderlinge ver deeldheid worde opgehangen. De Arnhemsche courant, na eerst betoogd te hebben dat de 9e paragraaf onschuldig zou kun nen zijn, maar dit toch eigenlijk-, in verband tot andere dingen, niet is, zet uiteen dat de kamer „iets geconstateerd heeft wat nog volstrekt niet geconstateerd kon worden", namelijk „dat er gemis aan overeenstemming bestaat, ten aanzien van een gewichtig volksbelang, tusschen de regeering en de vertegenwoordiging." Voor wie meenen mocht dat dit gemis van overeen stemming uit de gewisselde stukken overvloedig gebleken is, antwoordt de Arnh. Ct.: „Niemand zal dit gelooven. Elkeen, in en buiten de kamer, weet wat het heen en weer gepraat in de afdee- iingen, wat de verslagen der commissiën van rap porteurs beteekenen. Aan deze parlementaire muurtrekkerij hecht niemand meer gewicht en niemand is er dupe van." Daarom verlangt de Arnh. Ct. dat de kamer „op hare voorbarigheid terugkome", waarmede zeker bedoeld wordt dat de kamer, bij een na-adres of eene motie, verklare dat het vroeger betreurde gemis aan overeenstemmingbij nader inzien misschien toch weer niet bestaat, en men 't in elk geval met eene discussie over het schoolwets ontwerp eens kan „probeeren.". Wij willen in dit overzicht niet polemiseeren. Als eene poging om aan het verlangen naar be wijzen voor het gemis aan overeenstemming te voldoen, zullen wij ons echter eene enkele aan haling veroorloven. Zij is uit een officieel stuk, niet van eene commissie van rapporteurs en dus naamloos, maar onderteekend door den minister Heemskerk. Men oordeele hieruit hoe de minister zelf over de overeenstemming tusschen de kamer en hem dacht. „De regeering, lezen wij, mag niet ont veinzen dat de lezing van het voorloopig verslag over het door haar aangeboden wetsontwerp een treurig en indruk op haar heeft gemaakt Grooter dan die der regeering bij het lezen van dat verslag, kan de teleurstelling van vele leden der kamer over het wetsontwerp niet geweest zijnVan toenadering geen zweem, van een voornemen om de pogingen der regeering te steunen niet het minste bewgs, Onder deze omstandigheden had de regeering hare poging als geheel mislukt kunnen beschouwen; doch het is haar na rijpe overweging voorgekomen, dat eene beant woording van het verslag en eene beraadslaging gemoet zien. Wanneer in zijne droomen het beeld van Marietje opdoemde, schoof hij het voorzichtig ter zijde, gevoelde, wel is waar, leed daarbij, maar dacht„niet zooveel te gelijk." Hij beproefde zich in deze soort van heldhaftigheid te oefenen, maar bracht het niet heel veel verder, integendeel het was telkens moeïelijker. Daarom was hij den laatsten avond uitgeput, toen hij na een lang zelf onderzoek een gebed ten hemel zond, dat hg op dit punt niet te veel op de proef mocht ge steld worden. De meester kwam toen de dag ten einde liep. Zij gingen allen in de kamer zitten, nadat zij hunne voeten eerst geveegd hadden als moesten zg naar den grooten dienst in de kerk. Moeder was aangedaan, vader stil; het afscheid wachtte hen den volgenden dag en het was onzeker of zg ooit weer zoo bg elkaar zouden zitten en wanneer. De meester vertelde hoe hg dikwijls zelf ver van het rechte pad was afgedwaald, en dat meestal ij delheid en trots de deur gesloten en den sleutel weggeworpen hadden. Als dan zulk een bittere waarheid kwam zuchtte hij diep, en het was alsof daardoor zulk een woord geheiligd werd. De moeder was een openhartige, oprechte vrouw, die zich naar de stemming der anderen voegde; an deren pleizier te doen deed haar grooter genoegen dan zelve iets goeds te genieten. Voor het overige sprak ze anders net als de schoolmeester, als hij er zelf niet bg was en haar man niet wilde zooals zij; maar als de meester er was en zelf sprak, keek ze haar man bg ieder woord aan dat hij over het wetsontwerp nog altijd kans op toena dering zouden kunnen openen." Op deze laatste gissing heeft de groote meer derheid der kamer met haar vijandig votum van Dinsdag geantwoord. Wat de leden der minderheid betreft, die zich nog vóór het ministerie verklaard hebben, zij deden het onder zulk een voorbehoud van allerlei verwijten en klachten, dat het ministerie door dien steun zijner vrienden aan zedelijke kracht zeker niet gewonnen kan hebben. Hiermede is het „gemis aan overeenstemming" tusschen regeering en vertegenwoordiging zóo duidelijk gebleken, dat een langer beproeven om het onvereenigbare te vereenigen, slechts tot tijd verlies zal kunnen strekken. Aan de meerderheid, die het ministerie zal hebben doen vallen, dient dus de taak opgedragen te worden, welke de regeering niet tot een einde heeft kunnen brengen. Zoo zal misschien ieder oordeelen, behalva de Arnh. Ct. Haar overtuigen dat zg ongelijk heeft, zullen wg niet kunnen. Haar te doen zien dat zij in haar gevoelen schier alleen staat, of zoo zij niet alleen is, in w e 1 k gezelschap zij dan dreigt te komen, kan zijn nut hebben. H. K. H. prinses Marianne heeft gisteren na aankomst alhier met haar gevolg een rijtoer gemaakt over de Markt langs het raadhuis en over Koudekerke naar Vlissingen, waar de haven werken, onder geleide van den heer F. Nepperus, waarnemend rgks-haveumeester, bezichtigd werden. Naar Middelburg teruggereden zgnde, werd nog een toer oïti eh door de stad gedaanwaarna de prinses het. middagmaal gebruikte in het hotel de Abdij en des avonds hare kamer hield. Heden morgen te acht uren heeft de prinses met veel belangstelling de oudheidskamer op het raadhuis bezichtigd, waar zg door den concierge werd rondgeleid, en is vervolgens per trein van 9.30 naar 's Hage vertrokken. Het gevolg der prinses bestond uit de dames E. Hofs van der Mey en L. Donner, de heeren J. H. Lintz, secretaris, en dr. G. J. Hofs, intendant. De burgemeester van Middelburg had bg de aankomst der prinses, zijne diensten aangeboden, doch voor dit aanbod werd door H. K. H. bedankt. Bij het vertrek had de prinses aan het station een onderhoud met den heer J. C. Hartman, lid der firma Hartman en c°., manufacturiers en hofleve ranciers van wglen H. M. de koningin. De prinses was over haar oponthoud alhier zeer tevreden en moet verklaard hebben dat zij voor nemens was nog eens te Middelburg, terug te kotnen, daar het haar hier goed beviel. zeide, als wilde zij zeggen„Heb ik het je niet gezegd Hoort ge nu wel Nu had ze volstrekt niet hetzelfde gezegd; maar daar hg het toch geloofde, kwam het op hetzelfde neder. Deze vier menschen zaten hier nu bg elkaar totdat het laat in den avond werd en de gedach ten zich terug trokkeneindeigk scheidden zg met de hartelijkste wenschen voor den volgenden dag en hetgeen die brengen zou. Eyvind moest bekennen, toen hij zich te slapen legde, dat hij nog nooit zoo opgeruimd geweest was. Het gelaat van Marietje kwam terstond weer te voorschijn en het laatste, waarvan hg zich nog bewust was, zou men een soort zelfbe proeving kunnen noemen„heelemaal geluk kig, niet heelemaal," waarop hg dan antwoordde: „ja wel, heelemaal," maar dan weder: „niet heelemaal"neen, niet heelemaal. Toen hij ontwaakte bedacht hij terstond wat deze dag brengen zou, bad en voelde zich sterk. Hij stond op en trok zijn nieuwe kleeren aan; hij had nog nooit zulke mooie gehad. Daar was een lakensch buis bg, dat hij dikwijls had moeten bevoelen, voor hg er aan gewoon was. Hg zocht een spiegeltje op, toen hij klaar was en voor de vierde maal het buis aantrok. Toen hij nu zijn eigen vroofijk gelaat met het lichtblonde haar in den spiegel zag, viel het hem in dat dit zeker weer gdelheid was. „Maar behoorigk en netjes gekleed mag me» toch zijn" antwoordde hij zich zelf, terwijl hij zich van den spiegel afkeerde, als ware het zonde daarin te kg ken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1