N°. 224,
120® Jaargang,
1877.
Zaterdag
22 September.
EEN VROOLIJKE JONGEN.
Advertentign 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,60
iedere regel meer t 0,20.
iGTOote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laïïiti C°. te Brussel en Parijs.
BERICHT.
Zij die zich vóoi 1 October 1877
op deze courant abonneeren, ontvangen
de nog in dit kwartaal verschijnende
nommers gratis.
Middelburg, 21 September,
De lijdensgeschiedenis van een
wetsvoorstel.
IF EXJI3L, 01>T„
HIDDELBIIRGSCHE COURANT.
k Dit blad verschijnt d a g e 1 ij kh-
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
{Door onzen Schouioen-Duivelandschen
mederv erker).
II.
In ons vorig opstel zagen wij dat door de
commissie van rapporteurs uit de tweede kamer
tegen het wetsontwerp der regeering „tot wij
ziging en verbetering van sommige artikelen
van het Burgerlijk Wetboek, betreffende het
recht van hypotheek en van de wet van 30
December 1839, Staatsblad no. 58", in haar
voorloopig verslag van den 15en Januari 1876
„gewichtige bezwaren" waren ingebracht.
Aan hare zijde stonden weldra de hypotheek
bewaarders en eenige notarissen als gewapende
strijdgenooten, en tegelijk als teekenaars van
enkele hoemannen, te doorzichtig om iemand
schrik aan te jagen.
De eersten, schoon dankbaar over het spoe
dig achtslaan op hun adres, betreurden het,
dat hun voorstel betreffende de doorhaling dei-
hypotheken zoo weinig indruk op de regeering
had gemaakt, dat deze het in hare memorie
van toelichting zelfs niet eens noemde.
Overtuigd evenwel, dat de regeering en de
wetgevende macht hun streven zouden waar-
deeren, vonden zij het wenschelijk, in weerwil
der teleurstelling, de stellingen der theorie, in
het ontwerp voorgestaan, te toetsen „aan de
onverbiddelijke eischen der practijk."
De uitkomsten, daardoor verkregen, zijn met
eene breede ontvouwing hunner grieven
sommige te gekunsteld en te gezocht om waar
te kunnen zijn meegedeeld in hunne „Be-
6.
Noor weegs che vertelling
van
Björnstjerne Björnson.
{Vit het Hoogduitsch.)
Vervolg.
«Ach neen, ik zie er niet naar uit."
«Ziet gij er niet naar uit?" vroeg zijn makker,
maar eer hij verder kon vragen, zei Eyvind:
«Wie is die man in dat blauwe lakensche pak,
die nu met Marietje danst?"
«Dat is John Hatlen, ge weet wel die zoolang
op de landbouwkundige school geweest is en nu
het goed van zijn vader bestuurt."
Op dit oogenblik gingen Marietje en John zittten.
Wie is die jongen met dat lichte haar, die naast
den speelman zit en mij zoo aangaapt? vroeg
John. Marietje lachte en zei:
«O, dat is de zoon van een arbeider te Pladsen."
Eyvind had altijd geweten dat hg de zoon van
een arbeider was, maar hij had het vroeger nooit
gevoeld. Hij vond ziehzelveu nu zoo klein terwijl
hij daar zat en nadacht over alles wat hem tot
nogtoe zoo gelukkig gemaakt had, van de slede
vaarten op den berg, tot elk afzonderlgk woord
schouwingen en Bedenkingen" over en tegen
de besproken voordracht.
Van de bezwaren der ïaatsten, der notaris
sen, kunnen wij hier alleen, zonder daarom
andere minder gewichtig te achten, aanstippen
die van den heer van Uije Pie terse, welke
ongetwijfeld, hij de ontwikkeling der zijne, aan
vele van die zijner ambtgenooten vorm en
leven gaf.
Na eene korte uiteenzetting van de vijf
hoofdpunten van het ontwerp, komt deze schrij
ver, op grond zijner practische ervaring
we zullen straks zien met welk gevolg tot
het besluit om de artt. 1, 5, 9 en 10 overeen
komstig zijn voorstel gewijzigd en 2, 3 en 4
onveranderd aan te nemen, mitsgaders 6, 7 en
8 te doen vervallen, ten einde daardoor een
dienst te bewijzen aan het hypothecair krediet
en aan de bewaarders der hypotheken tevens.
Met deze slotsom en het daaraan vooraf
gaande pleidooi, geplaatst in no. 323 van het
„Weekblad voor Notarisambt en Registratie"
betuigden, toen het in den vorm van een ver
zoekschrift aan de tweede kamer werd inge
diend vele notarissen en de voornaamste
geldschieters hunne instemming.
De regeering gaf echter in hare memorie van
beantwoording slechts aan enkele onderge
schikte bezwaren toe, wijzigde een paar zin
sneden, doch handhaafde overigens haar voor
stel onveranderd.
Ofschoon de vele bedenkingen hierdoor niet
waren opgelost, oordeelde de commissie van
rapporteurs de punten van geschil genoegzaam
aangewezen en van weerszijden toegelicht, om
van haren kant de schriftelijke gedaebtenwis-
seling te kunnen sluiten. Zij zou zich dan
ook hebben bepaald tot bet uitbrengen van een
gewoon „Eindverslag", ware het niet dat zij
zich, met het oog op het gewichtig belang hij
het ontwerp betrokken, verplicht rekende om
te trachten althans iets, in de door de regee
ring aangewezen riehting, tot stand te brengen.
De slotsom hiervan was een voorstel tot
wijziging van het ontwerp, nagenoeg geheel
overeenkomstig de wenschen van den notaris
van Uije Pieterse.
Niet alzoo de regeering.
Deze kon alleen de door de commissie voor
gestelde redactie van de artikelen 1 en 2 in
hare „nota van nadere wijzigingen" tot de
hare maken.
toe. Toen hg ook aan vader en moeder dacht, die
nu thuis zaten en er zich over verheugden dat hij
pleizier had, kon hg zijne tranen bijna niet weer
houden «Ik moet toch nog heel jong zijn," dacht
hij „dat ik om alles dadelgk ga schreien." Alles
om hem heen lachte en schertste, de viool klonk
hem vlak aan het oor, een oogenblik kreeg hij
iets heel sombers in de gedachten, maar daar
herinnerde hg zich de school, met al zgne vroolgke
makkers, en den meester die hem bemoedigend
op den schonder klopte, en den dominé, die hem
bg het laatste examen een boek had gegeven en
gezegd dat hg een flinke, brave jongen was. Dat
had vader zeil gehoord en hem toegeknikt.
«Word maar knap, Eyvind," meende hg den
meester te hooren zeggen, terwijl die hem op den
schoot nam, even als vroeger toen hg nog zoo
heel klein was. „Het heeft toch eigenlgk niets te betee-
kenen, en eigenlgk zgn alle menschen ook goed,
het lgkt maar zoo alsof zg het niet waren. Wg
beiden willen knap worden Eyvind, even knap als
John Hatlen, dan krijgen we ook mooie kleeren
en dansen met Marietje; in een helder verlichte
zaalhonderd menschenscherts en vroolijkheid
en het klokken geluideen bruidspaarde dominé
en ik op het koorik lach en zingeen mooie
hofstede; met twintig koeien; drie paarden en
Marietjegoed en knap even als op school
De dans is uit, Eyvind ontwaakt als uit een
langen, heerlijken droom en ziet Marietje tegenover
zich op de bank en John er naast met zijn gelaat
vlak voor het hare. Weer drong die scherpe,
Toen verklaarde de commissie van rappor
teurs, - -t was 23 Mei 1876, de openbare
beraadslaging genoegzaam voorbereid.
Er ligt een geheel jaar tusschen de indiening
van het ontwerp en deze verklaring.
Het is in dat tgdsverloop wel verbeterd en
door de regeering in zgn geheel gehouden,
doch eene aandachtige lezing der gewisselde
stukken spelt weinig kans voor de aanneming
der voorgedragen wijzigingen.
De artikelen, even voor het jongste uiteengaan
der tweede kamer aan het ontwerp in het
„weekblad van het Regt" gewijd, zgn de
laatste teekenen van belangstelling.
Het geheel een stekje van twee verdwenen
planten is thans ruim twee jaren oud en
verkeert in bedenkelijke omstandigheden Ieder
die, te recht of te onrechtvermeende er iets
van te weten, heeft er stukjes ingezet, er
stukjes aangezet, er stukjes afgezet, of er
kerven in gegeven. Sommigen hebben het
naar 't leven gestoken, en we staan, zoo het
nog niet dood genezen is, als 'tware bij een
zieltogende, rondom met wonden bedekt.
Tot dusver we schrijven nu September
1877 had de tweede kamer er in het
openbaar geen ander woordje voor over dan
de koude verklaring, op 26 September 1876,
dat zij de werkzaamheden omtrent het besproken
wetsontwerp zou hervatten.
Tot heden heeft zij echter voor die hervatting
geen tijd gevonden.
Ik wil evenwel hopen dat, nu zij weder bij-
eengeksTOjênis, zij tusschen twee drukten spoedig
een oogenblikje zal hebben om het geschetste
lijden, hoe dan ook, te doen ophouden.
Intusschen volgen hier uit eene lange reeks
van beschuldigingen, van tijd tot tijd tegen
den bestaanden toestand ingebracht, enkele
verklaringen, ontleend aan regeeringsbescheiden.
Ze zijn eentonig, maar waar.
186©. „De geheele eigendom van onroerend
goed, dien de wetgever met zooveel zorg
wenschte en meende te verzekeren, staat op
losse schroeven.
„Na verloop van eenigen tijd zal in de regis
ters der hypotheken niet meer kunnen worden
opgespoord of op sommige goederen al dan
niet hypothecaire] inschrijvingen bestaan, terwijl
thans reeds die registers inschrijvingen bevat
ten van hypotheken, die niet bestaan, en in
schrijvingen als doorgehaald aanwijzen, welke
hevige pgn hem in de borst en het was als zei
hij tot zich zeiven, ja 't is waar, ik ben niet wel.
Maar waarom was hg niet wel Wat was het ei
genlijk, waar hij over tobde?
Op dit oogenblik stond Marietje op en kwam
recht op hem aan. Zg boog zich tot hem neder en
zei: „Gij moest daar niet zoo zitten en mij aan
houdend aanstaren; begrijpt gg dan niet dat het
de menschen in 't oog valt Kies een meisje en
dans mee." Hg antwoordde niet, maar keek haar
aan en kon niet beletten dat zijne oogen vol
tranen werden. Zij wilde zich reeds omkeeren
om heen te gaan toen zg het merkte en staan
bleeteen donkere blos bedekte haar gelaat, toen
keerde zg zich af en ging naar haar plaatsmaar
daar draaide zij zich weder om en ging ergens
anders zitten. John volgde haar en ze praatten
weer even druk als te voren. Meer zag Eyvind
niet.
Hij stond op van de bank, ging naar buiten in
de avondlucht, viel daar op een bank neder;
maar toen hij even zat, wist hij niet wat hij daar
deed, stond op, maar ging dadelijk weer zitten,
hij kon daar even goed zitten als ergens anders.
Naar huis gaan, daar had hij geen lust in, en
weer naar binnen wilde hij ook niet, het was hem
onverschillig. Hij was niet bij machte zich het
voorgevallene duideigk voor den geest te roepen
en hg wilde er niet aan denken; vooruit denken
wilde hij ook niet, want hg wist niet, waarnaar
hg dan zou gaan verlangen.
„Maar waar denk ik dan eigenlgk aan?" vroeg
nog niet wettiglijk zijn gebleken te niet ge
gaan.
„Het algemeen belang vordert dringend, dat
sommige bepalingen onzer wetboeken, betreffende
de wijze van overdracht van onroerende zaken
en het daarmede in verband staande hypothe
caire stelsel, worden verbeterd."
Over deze verklaring zijn thans zeventien
jaren heengegaan.
1807. De tegenwoordige toestand der open
bare registers is, afgescheiden van de verbe
teringen waarvoor hunne inrichting vatbaar
kan zijn, van dien aard, dat een zeer groot
aantal mutatiën daarin niet wordt vermeld,
terwijl ten aanzien van een misschien niet
minder groot aantal akten, die daarin wel zijn
overgeschreven, rechtmatige twijfel rijst, of
tengevolge van deze werkelijk eigendomsover
gang heeft plaats gehad.
„De zekerheid van eigendom lijdt onder dien
toestand, de eigendomsovergang van onroerende
goederen wordt door gebrek aan vertrouwen
in de openbare registers belemmerd, en het
grondkrediet wordt op gevoelige wijze geschokt.
Over deze verklaring zijn thans tien jaren
jaren heengegaan.
18?©. „Een enkele onbevangen blik op het
standpunt van het hedendaagsch maatschap
pelijk verkeer doet zien, dat, bij veel omvang
rijker eischen, de wetsbepalingen, in 1838 ge
geven, mogen zij ons toen een nietonbednidenden
stap voorwaarts gebracht hebben, thans niet
meer kunnen voldoen."
Over deze verklaring zijn thans zeven
jaren heengegaan.
18?5. „De toestand eischt dringend voor
ziening; de nadeelen, die uit het bestaande
stelsel ontstaan, doen zich met den dag ster
ker gevoelen, en de hypothecaire boekhouding
wordt meer en meer onbruikbaar om aan de
eischen van spoed en zekerheid, onmisbaar in
zake van kredietverleening, te beantwoorden."
Over deze verklaring zijn thans twee jaren
heengegaan.
Gij hebt gehoord, lezer, dat „allen" het eens
zijn, „dat de toestand onhoudbaar geworden
en voorziening dringend noodig is."
Desalniettemin en evenwel nochtans, zou vader
Cats zeggen, heeft men voor elk artikel, dat
bestemd is om in dien toestand verbetering te
brengen, zeker éen haakje gemaakt om het
op te hangen, tot er de dood op volgt; min-
hg half fluisterend, eu toen hij zgn stem gehoord
had dacht hij„praten kunt ge nogkunt ge
ook nog lachen En hij probeerde hetja hij
kon nog lachen, en toen lachte hg al harder cn
harder en vond bet niet kwaad, dat hij hier zoo
alleen zat te lachen, en over dit denkbeeld moest
hg inderdaad lachen en kon in 't gebeel niet meer
ophouden. Daar kwam zijn kameraad, die naast
hem gezeten had, ook naar buiten en vroeg, ter-
wijl hg voor hem bleef staan
„Mijnhemel, Eyvind, waar lacht ge zoo over?"
Eyvind lachte zoo dat hij zijn maag moest vast
houden.
„Ja, ja, het is zonderling," zei hij, „heel alleen,
lachen, heel alleen, ha, ha, ha," zgn kameraad
moest ook lachen en als Eyvind dat zag, moest
hg weder verschrikkelgk lachen, totdat op eens
de ander ophield en riep: „Eyvind".
Na een poos hield Eyvind ook op. Hans, zoo
heette de ander, was stil geworden en stond als
in verwachting over hetgeen er nu gebeuren zou.
Eyvind stond op, keek om zich heen en zei heel
zacht„Nu zal ik je vertellen Hans, waarover
ik zoo vroolijk washet kwam omdat ik vroeger
van niemand eigenlgk hieldmaar van den dag
af, waarop wg wezenlgk van iemand houden, zijn
wij niet meer zoo vroolijk." Met die woorden
barstte hij in zulk een bitter, hartstochtelijk wee-
nen uit, dat het pijnlijk was om aan te hooren.
;Eyvind!" klonk het over het erf, maar heel
zacht, „Eyvind!" Hij hield op en luisterde.
„Eyvindklonk het nog eens, iets harder. Dat