N°. 220.
120® Jaargang.
1877.
Dinsdag
18 September.
EEN YROOLIJKE JONGEN.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k's
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer t 0,20.
Groote lettere worden berekend naar plaatsruimte;
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs.
Zij die ^ich vóór 1 October 1877
op deze courant abonneeren, ontvangen
de nog in dit kwartaal verschijnende
nommers gratis.
Middelburg, 17 September,
FEUILIxETON.
2.
Benoemingen en besluiten.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Kerknieuws.
11 ■miniin ii iiiTT n-
iaabflbbsbkeaaohsesen
De commissie voor de enquête betreffende do
longziekte onder het rundvee heeft hare taak
ten einde gebracht, voor zooveel betreft het hooren
der opgeroepen deskundigen.
Het onderzoek omvatte 72 vragen onder de
volgende vier hoofdpunten:
1° Welke is de gezondheidstoestand van het
rundvee in Nederland, met betrekking tot de
longziekte
2° Welken invloed hadden op die ziekte de
werking en uitvoering der wet van 20 Juli 1870
en de koninklijke besluiten daarop gebaseerd, in
verband met de wetten van 8 Juli 1874?
3° Welke zijn de oorzaken, dat de maatregelen,
van overheidswege sedert de invoering van die
wetten en besluiten genomen, in sommige gewesten
en gemeenten gunstige uitkomsten hebben opge
leverd, terwijl zij elders hun uitwerking in meer
dere of mindere mate missen en
4° Kunnen er van overheidswege maatregelen
worden genomen om deze nationale ramp met
zoodanig gevolg te bestrijden, dat zij worden
overwonnen of althans zoozeer gefnuikt, dat de
belemmerende bepalingen, die ook den veehandel
en de scheepvaart benadeelen, kunnen worden
opgeheven?
De hoofdbeginselen van het thans ingediende
wetsontwerp tot regeling van de sterkte en in
richting der schutterijen komen in hoofdzaak
neder op het navolgende:
De rustende schutterij vervalt. Er zijn twee
klassen van oproepingde eerste bestaat uit de
ongeliuwden en weduwnaars zonder kinderen, de
tweede uit de gehuwden. De sterkte der schutterij
bedraagt 4 pet. van de mannelijke bevolking. De
schutterplicht vangt aan in het 21e levensjaar en
eindigt na het 34e. De opgeroepenen gaan na
10 jaren militairen of schutterlijken dienst over in
de reserve, welke alleen in tijden van oorlogsge
vaar wordt opgeroepen tot behoud der inwendige
Noorweegsche vertelling
VAN
Björndjerne Björnson.
Uit het Hoogduitsch.)
Vervolg.
Hij was zoo bekommerd dat hij bij zichzelven
de gelofte deed, nooit meer kwaad te doennooit
meer den draad van het spinnewiel door te knip
pen, noch de schapen los te laten, noch alleen
naar het meer te gaan. Hij sliep ouder het ge
bedje en het bedenken zijner goede voornemens in
en droomde dat zijn bokje in den hemel gekomen
was; de lieve God had een zwaren baard, en de
bok at de bladeren van een prachtigen boom op;
maar hij zelf zat alleen op het dak en kon er
niet bij komen. Eensklaps voelde hij iets vochtigs
en harigs tegen zijn oor, hij sprong overeind:
„Mèklonk het en dat was het bokje dat
teruggekomen was.
„Zoo, ben je daar wederHij sprong op,
greep hem bij de voorpooten en danste met hem
in de rondte. Hij trok hem bij zijn sik en wilde
juist met hem naar moeder gaan, toen hij iemand
achter zich hoorde schreien. Hij keek om en zag
rust. De eerste klasse van opgeroepenen is voor
de oefeningen verdeeld in twee klassen, waarbij
de schutters worden ingedeeld naar gelang van
hunne geoefendheid. De meestgeoefenden worden
jaarlijks gedurende 20 uren opgeroepen, de overigen
gedurende 80 uren.
Plaatsvervanging bij de mobiele schutterij is
geoorloofd, mits de vervangene geen officier zij of
tot de reserve behoore, en de vervanger niet ouder
dan 40 jaren zij en vroeger gediend hebbe. De
mobiele schutterij staat onder de krijgswetten.
IN. Rott. Ct.)
Het rijkstelegraafkantoor, tot heden te Yerse-
kendam gevestigd, is overgebracht naar Yerseke.
In het bijvoegsel der Staats-courant van 17 en
18 dezer worden medegedeeld de bij koninklijk
besluit goedgekeurde verordeningen en aanvullingen
in de statuten der Vereeniging voor Christelijke
belangen op Noord- en Zuid Beveland, geves
tigd te Goes.
Blijkens het verslag over den toestand der
zeevisscherij over 1876, uitgebracht door het
college voor de zeevisscherijen, heeft het herhaal
delijk door oorlogschepen en op andere wijze inge
steld onderzoek naar de mishandelingen, welke
door de Nederlandsche visschers van de Engelsche
ondervonden zouden worden, nog nooit tot eenig
resultaat geleid. Nauwkeurige opgaven omtrent
de daders wisten de klagers nooit te verstrekken.
Zoodra er een oorlogschip in de nabijheid was,
had men nooit over iets te klagen. Daarentegen
werden door de Engelsche visschers herhaaldelijk
gelijksoortige klachten over de Hollanders aange
heven, die dan ook weder vaak bij onderzoek bleken
óf ongegrond te zijn, óf geen Nederlandsche, maar
Duitsche of Deensche visschers te betreffen.
Niettemin is het college van oordeel dat een
herhaald bezoek van oorlogschepen op de door
onze visschers bezochte streken, het beste middel
is om op den duur alle onregelmatigheden te voor
komen.
Aan de tweede kamer is door de regeering
o. a. ingediend een wetsontwerp, strekkende tot
verhooging der begrooting van binnenlandsche
zaken voor het loopende jaar met 63,000 voor
de uitbreiding van het gebouw en van de verza
meling in de koninklijke bibliotheek, en tot ver
hooging met f 50,000 van de nitkeering aan ge
meenten die door de onderwijskosten te zwaar
worden gedrukt.
De coöperatieve winkel van de werklieden te
het kleine meisje, dat niet ver van hem af op
het gras zat. Nu begreep hij alles, liet den bok
los en zei„Ei, ei, zijt gij met den bok hierheen
gekomen
Zij weende stil voort en zet eindelijk: „Ik
mag hem niet houdenmijn grootvader zit boven
te wachten; maar ik moest hem naar beneden
brengen en
Zij bleef steken en begon weder te huilen, maar
keek naar boven en daar zat ook werkelijk haar
grootvader op den berg aan den weg. Zij dacht
aan hetgeen zij doen moest, stond op, hield beide
handen voor de oogen, ging naar Eyvind toe,
reikte hem haar hand, die nat was van de tranen en
zet„Vergeef het mijToen viel zij op het
bokje aan en weende zoo bitter als Eyvind het
nog nooit in zijn leven gezien had.
„Ik vind dat ge het diertje maar houden moest,"
zei hij en keerde zich om.
„Kom, gauw wat 1" riep de grootvader boven
van den berg. Daar sprong Marietje op, de bok
blaatte, het knaapje weende en zij ook.
„Gij vergeet nw kousenbandzet hij toen zij
weg wilde gaan.
„Dien moogt ge honden," antwoordde zij.
„Dankje, dank je wel, Marietje," ze! hij en
greep haar handje; toen keerde zij zich om en
ging heen.
Hij ging op het gras zitten met den bok naast
zich, maar hij had er lang zoo veel schik niet
meer in als vroeger.
Utrecht, sedert geruimen tijd gesloten, heeft thans
opgehouden te bestaan. De wijze, waarop men deze
zaak beeft aangevangennl. te groot begonnen,
doet wederom zien, dat men ook bij coöperatie
zeer langzaam en met veel overleg moet te werk
gaan en dat deugdelijke contröle een voorname
voorwaarde is. (U. D.)
verbetering.
In het eerste opstel over de opening der rijfes-
landbouwsehool te Wagei ingen, opgenomen in
ons nommer van den 14en dezer, zijn de laatste
volzinnen tengevolge van drukfouten geheel onver
staanbaar geworden.
Op verzoek van onzen verslaggever, die voor
dien onzin niet verantwoordelijk wenscht te wezen,
laten wij hier het bedorven gedeelte, van fouten
gezuiverd, opuieuw volgen.
„Men moge, met den minister Heemskerk, het
vertrouwen koesteren dat al deze ongunstige ver
schijnselen slechts van voorbijgaanden aard zullen
zijn; men moge met hem overtuigd wezen dat
vernieuwde inspanning ons weldra onze vorige
eereplaats onder de landbouwende natiën zal
doen herwinnen, het feit valt niet weg te rede-
neeren dat de slagader van ons volksbestaan op
dit oogenblik, om eene beroemde uitdrukking te
bezigen, „flauw klopt." En indien onze land
bouwende bevolkingzooals dezelfde redenaar
zeide, de beteekenis van den wetenschappelijken
landbouw toont te beseffen door hare toenemende
belangstelling in de voordrachten van wandelleer
aars, door haar veelvuldig uitgesproken wensch
naar de verspreiding van kennis der beginselen
van den landbouw onder de onderwijzers der lagere
school, dan is het niet minder noodig dat de
hoop van den heer Jongkindt Coninck tot ver
vulling kome en de nieuwopgerichte instelling te
Wageningen eene allengs grooter wordende kern
vorme van jongelieden, in de wetenschap opge
leid, met de ervaring vertrouwd, op de hoogte
van hetgeen in den vreemde en in ons eigen land
geleerd en beproefd wordt, die in hunne omgeving
tot navolging opwekken en de groote massa der
trage landbouwers uit hun dommel en sleur
opwekken zullen."
onderscheidingen. Verleend de volgende onder
scheidingen ter zake der krijgsverrichtingen in
Atjeb, en wel bijzonder gedurende de maanden
September en October 1876:
Benoemd tot ridder 3a kl. der Militaire Willems
orde de generaal-majoor G. B. T. Wiggers van
Nu graasde de bok aan een touw vlak bij huis,
maar Eyvind lette er niet meer op en keek altijd
omhoog naar den berg. Moeder kwam naar buiten
en ging naast hem zitteneu hij vroeg haar om
een sprookje te vertellen, van hetgeen heel veraf
is en zoo vertelde zij hem dan dat er eens een
tijd geweest was, waarin alles praten konde
berg praatte tegen de beek; de beek tegen de
rivier, en de rivier tegen de zee en de zee tegen
den hemel. Toen zij ophield vroeg hij of de hemel
dan ook niet met iemand praatte, en toen vervolgde
zij, de hemel sprak met de boomen, en deze weder
met de diertjes, die weder met de kindertjes en
de kindertjes met de groote menschen. Zoo ging
het voorts den geheelen kring rond, niemand wist
waar het einde was. Eyvind bekeek nu de bergen,
de boomen, het meer en den hemel, en het was
alsof hij van daag alles voor het eerst zag. Daar
kwam de kat zich in het zonnetje zitten koesteren
en toen zong moeder een liedje van het poesje.
Daarna kwam de haan met al de kippetjes en
toen zong zij weder een liedje van een haantje.
En zoo hoorde hij over alles tot over de vogel
tjes, die op het dak zongen, de mier die door den
grond kroop en den worm die aan den boomstam
knaagde.
In dienzelfden zomer begon moeder hem te
leeren lezen. Boeken had hij al lang gehad en
er ook wel eens over gedacht hoe bet wezen zou
als die ook begonnen te praten. Nu werden de
letters boompjes en schaapjes en allerhande dingen.
Kerehem; en tot ridder 4e kl. der militaire Wil
lemsorde:, de majoor der inf. F. C. Burgers; de
kapiteins der inf. J. C. Schmidt en H. E. Schog-
gers, de off. van gezondb. 2e kl. W, Hamaker;
de 1# luits. der inf. J. P. Smith, A. G. Popelier
en O. J. Laeeulle; de le luits. der atiil. J. F.'
Dormaar en K. G. A. Vemer; de 2e luits. der inf.
G. P. de Neve en H. A. L. Wiehers; de sergeant
majoor der int. P. Jobse; de ziekenvader A. J.
Mulsde sergeant der mineurs en sappeurs G. F.
Frensel, sedert tijdelijk gegageerd; de korporaal
der inf. R. H. Menninga, sedert bevorderd tot
fourierde ziekenoppasser J. le Feberde fuseliers
J. B. Keuckenbrink, sedert gegageerd, H. van der
Straaten en W. J. C. Joubij; de kanonniers 2e kl.
K. J. F. Vodegel, sedert kanonnier le kl., en K.
A. Meester, sedert bevorderd tot korporaal; de
mineur le kl. G. Huizer, en de Amboineesche fuseliers
A. O. Malonda, sedert bevorderd tot korporaal A.
Dengah en D. Rotty.
Toegekend de eeresabel met het gebruikelijk
opschrift aan: den luitenant-kolonel van dengene-
ralen stat H. F. Meijerden kapitein van dien staf
F. C. E. Meijerden kapitein der inf. Beeckman
en den 2e luit. der inf. A. A. Schutter.
Bij afzonderlijke dagorders, zoowel in Indië als
in Nederland, eervol te doen vermeldenden sedert
als luit.-kolonel gepensioneerden majoor der infj
E. Y. Jeltes; de kapiteins der inf. H. Hamakers
en F. H. Schoemaker; de le luits. der inf. M.
Hooghwinkel, H. C. P. de Bruyn, H. M. Mahne,
H. W. Nijenhuis, J. W. van Vooren, W. T. N.
von Gensau, H. G. Balfour van Burleigh en T. A.
de Man, laatstvermelde gedetacheerd van het Ne
derlandsche leger; den 2e luit. inf. J. Kobus; de
sergeant-majoor der inf. A. M. C. Desprets, sedert
bevorderd tot adjudant-onderoff., dienstdoende als
off.; den sergeant der inf. J. Meijer; den fourier
der inf. J. T. B. Lieberknechtden korporaal
der inf. H. A. Jalink, sedert bevorderd tot
sergeant; den korporaal der mineurs en sap-
peursF. D. Mulderden korporaal-teekenaar F.
A. von Görschen; den ziekenoppasser K. Roos;
de fuseliers H. Speek, S. D. Schoonejans en C. Aj
Dehude; den cavalerist 2' kl. Y. F. de Dehuc'e;
den mineur le kl. P. Flisijn.
De heer S. G. Geertsema Beckeringb, predikant
te Kleverskerkemaakte gisteren aan de ge
meente bekenddat hij de beroeping naar Hippo-
litushoef en Westerland op Wieringen had aange
nomen.
Op zekeren dag kwam moeder bij hem in de
kamer en zet: „Morgen begint de school weder,
dan moet gij met mij mede gaan naar het plein."
Eyvind had gehoord dat de school een plaats was
waar veel kleine jongetjes speelden en hij bad
er niets tegen om mede te spelen.
Hij was heel blij; op het plein was hij dikwijls
geweest, maar niet onder schooltijd, en daarom
liep hij vooruit, want hij verlangde altijd naar
iets nieuws. Zij gingen op het schoolgebouw too
en daar klonk hun een vreeselijk gegons, bijna
zooals dat van het molenrad thuis, te gemoet en
hij vroeg moeder wat dat was „Dat is de school
jeugd, die leert," antwoordde zij, en daar was hij
heel blij over, want zoo had hij ook gelezen voor
dat hij de letters kende.
Bij het binnenkomen zag hij bijna even veel
kinderen om een tafel zitten als er anders in de
kerk kwamen. Anderen zaten op hunne ranseltjes
langs den muur eu weer andereu stonden op een
hoopje bij een bord. De schoolmeester, een oude
man, met grijs haar, zat op een kruk bij den haard
een pijp te stoppen. Toen Eyvind en zijn moeder
binnenkwam, keken ze allemaal op, het gegons
verstomde eensklaps, net als thuis wanneer de
molen vast gezet werd. Aller oogen waren op de
binnenkomenden gevestigd; moeder groette den
meester, die den groet vriendelijk beantwoordde.
„Hier breng ik u een knaapje, dat wil leeren
lezen," zeide zij.
„Hoe beet die deugniet?" vroeg de meester
lachend.