N°. 219 120® Jaargang. 1877. Maandag 17 September. EEN YROOLIJKE JONGEN. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën j 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz. van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer t 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitï C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 15 September, De minister Heemskerk en het middelbaar onderwijs. FETJILLETOIT. EERSTE HOOFDSTUK. MIDDELRIMSCHE COURANT. 7 <3 emeente-financiën. De burgemeester en wethouders van Middelburg, maken bekend: dat de begrooting der inkomsten en uitgaven der gemeente, voor het dienstjaar 1878, met de daartoe behoorende memorie van toelichting en bijlagen, ingevolge art. 203 van de gemeentewet, op de gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage nedergelegd en aldaar tegen betaling van ƒ0.50 per exemplaar verkrijgbaar gesteld zijn. Middelburg, den 7en Sept. 1877. De burgemeester en wethouders voornoemd, SCHOEER, De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. „Het is goed dat eene regeering 's lands geld besteedt aan het onderwijs" zeide de minister van binnenlandsche zaken bij gelegenheid der opening van de landbouwschool te Wageningen. De heer Heemskerk schijnt het evenwel in dit opzicht niet altijd met zich zei ven eens te zijn; een door hem onlangs aan den gemeenteraad van Brielle gegeven antwoord getuigt althans van een geheel anderen geest. De gemeenteraad aldaar, doordrongen van de behoefte aan eene hoogere burgerschool in die gemeente, heeft zich tot den minister van binnenlandsche zaken gewend met verzoek om te Brielle een rijks hoogere burger school te vestigen. In de zitting van den gemeenteraad van 31 Au gustus jl. nu deelde de burgemeester van Brielle mede dat in eene particuliere audiëntie van bur gemeester en wethouders bij den minister, deze weinig hoop had gegeven op voldoening aan hun verzoek. „De minister had te kennen gegeven, dat het geheele middelbare onderwgs in een weifelenden toestand was, want dat in de hoogere burgerscholen met 5jarigen cursus in de twee laatste jaren bijna geen leerlingen waren en dat ook de 3jarige cursus niet die vruchten afwierp die er van verwacht waren. Bovendien waren er rijks hoogere burgerscholen genoeg." Een dergelijke getuigenis omtrent den toestand van ons middelbaar onderwijs uit den mond van den minister van binnenlandsche zaken maakt een zoo pijnlijken indruk, dat men onwillekeurig ge neigd is om te vragen: is die verklaring wel overeenkomstig de waarheid? De cijfers, de onverbiddelijke cijfers, stellen den Noorweegsche vertelling van Björndjerne Björnson. {Vit het Hoogduitsch.) Eyvind was zijn naam en hij weende toen hg ter wereld kwamtoen hij echter rechtop op moeders schoot kon zittenlachte hij en als 's avonds het licht opkwam lachte hij zóo luid dat de wanden er van weêrgalmden, maar hij huilde weer als hg er niet aan mocht komen. Van dien jongen zal wel wat goeds te recht komen, zeide de moeder, en dat was ook zoo, want hij werd een vroolijke jongen. Daar, waar hij geboren werd, verhief zich een naakt» overhangende rots, die echter niet hoog was; pijnboomen en herken keken van die rots naar omlaag en strooiden huu bloesem op het dak van het huis, en op dat dak naast de rots graasde een klein bokje, dat Eyvind toebehoordehij moest oppassen dat het niet wegliep en daarom droeg hij gras en blaaren voor hem naar hoven. Maar op zekeren dag sprong het bokje over de tusschen- minister niet in het gelijk. Een artikel van dr. Steijn Parvé in de aflevering voor September en October van den Economist van 1875 bevat een overzicht van den toestand der hoogere burger scholen van 1867 tot 1875, en het resultaat waar toe de heer Steijn Parvé komt is, dat men tot het jaar 1872/73 gestadige vermeerdering van het aan tal leerlingen waarneemt, doch in 1873/74 plotse linge vermindering met 238 leerlingen, en wel met 148 leerlingen voor het volledig onderwgs en 90 voor enkele lessen. Als hoofdoorzaak hiervoor noemt de schrijver de ingrijpende verandering van het reglement voor de rijksscholen juist voor den aanvang van het dienstjaar 1873/74. Bij dat regle ment werden de toelatings- en overgangs-examens verplicht en verbindeed gesteld„een maatregel zegt de heer Steyn Parvé waarvoor men alle reden heeft den minister Geertsema dankbaar te zijn." Intusschen was de geheele vermindering van het aantal leerlingen zeer betrekkelijk, want in de eerste plaats was het aantal nieuwe leerlingen grooter dan in vorige jarendoch bleven daaren tegen minder dan vroeger den volledigen cursus uit, terwijl in de tweede plaats de vermindering vooral kwam ten nadeele van het aantal leerlin gen dat enkele lessen bijwoonde, wat de voor noemde schrijver veeleer als een verblijdend dan als een verontrustend verschijnsel beschouwde. Ziehier de verhouding: Getal leerlingen voor: Schooljaar. Volledig onderwgs. Enkele lessen. Totaal. 1872—1873 3334 540 3874 1873—1874 3186 450 3636 1874—1875 3210 439 3649 Voor het laatste schooljaar wordt ook het totaalcijfer weder gunstiger, door de sterke ver meerdering van het aantal leerlingen voor volledig onderwijs, 't Ontbrak evenwel ook toen niet aan tegenstanders van het middelbaar onderwgs, die met hooge woorden een afkeurend oordeel uit spraken zonder nauwkeurig onderzoek. „Wanneer men zegt de heer Steyn Parvé de bestrijders der hoogere burgerscholen hoort, zou men meenendat niet alleen het bezoek dier inrichtingen in den laatsten tijd aanmerkelijk is verminderd (in hoever dit waar is, kan uit het voorgaande blijken), maar dat vooral het getal der leerlingen in de hoogere klassen aanmerkelijk moet zijn afgenomen, daar volgens hen de jon gens in de hoogere klassen niet mede kunnen." Hiertegenover stelt de schrijver weder de cijfers. ruimte die het dak van de rots scheidde en ver dwaalde in het gebergte, waar het nooit van te voren geweest was. Toen Eyvind na het avond eten hoven kwam zag hij den bok niet en dacht terstond aan den vos. De angst sloeg hem om het hart en er liep hem een rilling over het ge heele lijf, hij luisterde, keek om zieh heen en riep „Sik, sik, sik „Mè—zei de bok boven op de rotsvlakte, hield den kop op zij en keek omlaag. Maar kijk! naast den bok lag een klein meisje op de knieën. „Is die bok van u?" vroeg zij. Eyvind stond met open mond en groote oogen te kijken, stak beide handen langzaam in zijn broekzakken en vroeg: „Wie zijt ge?" „Ik ik ben Marietje, het kind van mijn moeder Huidra, Felen is mijn vader, thuis, Ole Nordistnen's kleindochter op den Heidenhof; ik word vier jaren in het najaar, twee dagen na Allerheiligen, ik, ja „Zoo zijt gij datzei hij en haalde zeer diep adem, omdat hij dien ingehouden had zoolang zij sprak. „Dus is dit uw bokje?" vroeg bet meisje weer. „Ja ha dat geloof ik 1" zei hg en keek weer omhoog. „Ik heb zoo 'n lust om hem te hebben wil je hem aan mij geven „Neen, dat zal ik wel laten." Zij bleef een poos zitten en liet hare beenen Wij bepalen ons tot da drie laatst /door hem opgegeven schooljaren. Schooljaar. Van 100 leerlingen onderwgs waren voor volledig er in de 1* kl. 2e kl. 3« kl. 4e kl. 5e kl. 1872—73 34 27 21 11 1 1873-74 34 26 21 12 7 1874-75 35 26 19 12 8 De weinige verandering in de laatste jaren is juist ten goede van de hoogere klassen gekomen en ditzelfde geldt zoowel voor de scholen met drie- en vierjarigen als met vijfjarigen cursus. Is door een en ander de bewering van den minister tegen het gemeentebestuur van Brielle uitgesproken reeds vrij wel ontzenuwd: er is nog meer. Yoor ons ligt het officieele regeerings ver slag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 18751876. De cijfers daarin voor komende sluiten dus aan aan die van de boven vermelde, hoewel op een ander tijdstip genomen, en leveren het volgende resultaat. Getal leerlingen voor Volledig onderwgs. Enkele lessen. Totaal. In December 1874 3262 429 3691 1875 3407 405 3812 Eene vermeerdering dus van 145 leerlingen voor het volledig onderwgs bij eene vermindering van 24 leerlingen van enkele lessen, alzoo 121 in het geheel meer. In plaats van ontvolking alzoo, sterk toenemende vermeerdering van het aantal leerlingen, uitsluitend voor het volledig onderwgs, wat juist getuigt voor een ontwikkeling van het middelbaar onderwijs in gunstige richting, vooral na de vaststelling van de bovenbedoelde verande ring in het schoolreglement. In de verdeeling over de verschillende klassen was geen verandering gekomen. In December 1875 waren van de 100 leerlingen 36 in de Is, 26 in de 2«, 20 In de 3e, 11 in de 4e en 7 in de 5e klasse. Op hetzelfde tijdstip in 1874 waren de cijfers dezelfde, behalve voor de 3e klasse 19 en voor de 4" klasse 12. Hoe dus de minister kan zeggen dat aan de hoogere bur gerscholen met öjarigen cursus in de twee laatste jaren bijna geen leerlingen waren, is ons een raad sel. De vermindering was in 1875 bijna niet over den rotsrand bungelendaarop ze! zij„Als je nu eens een krakeling met boter voor je bok kreegt, mag ik hem dan hebben Eyvind was het kind van arme oudersslechts eens in zijn leven had hij boterhammen met boter gegeten, dat was toen zij visite van grootvader hadden gehad, en zoo iets lekkers had hij daar vóór ot daarna nooit gegeten. „Laat mij de kra keling eens zien," zeide hij. Dat liet zij zich geen tweemaal zeggenzij hield een grooten krakeling, dien zij bij zich had, in de hoogte, riep: „Hier is hij!" én wierp hem naar beneden. „O wee, hij brak in stukken," zuchtte Eyvind en verzamelde zorgvuldig al de kruimelsde kleinste stak hij in den mond, alleen maar om eens te proevenhèwat smaakte dat lekkerdaar ging nog een stuk in den mond, en voor hij er zelf aan dacht, had hij den heelen krakeling op. „Nu is de bok ook van mijzei de kleine daar boven. Eyvind nam den laatsten hap weer uit den mond; het meisje bleef stil liggen en lachte, de bok stond naast haar met zijn witte borst en verder geheel zwart en keek met een scheef kopje naar beneden. „Kondt gij nog niet een beetje wachten?" vroeg de kleine jongen terwijl hem het hart begon te kloppen. Daarop lachte het meisje nog barder, stond half op en zei „Neen jongen, nu is de bok van mij!" daarop sloeg zij hem den arm om den hals, nam haar kousenband en bond dien er om heen. Eyvind stond er bij en zag alles. Nu stond zij heelemaal noemenswaard. Over het geheel genomen was de verhouding aldus: lekl. 2e kl 3e kl. 4«kl 5e kl Tot. 1233 890 670 372 242 3407 1165 862 602 388 245 3262 68 28 68 —16 3 145 Totaal in 1875. 1874 Vermeerdering In het regeeringsverslag wordt dan ook gezegd „De vermindering van het getal der leerlingen in de 4e en 5e klasse is te gering om daaraan bij zondere waarde te hechten; eene vergelijking met de jaren 1872 en 1873 wijst nu eens op vermeer dering, dan eens op vermindering in die klassen, doch steeds binnen dezelfde enge grenzen; het maximum voor de 4e klasse bedroeg 395 (in 1873) dat voor de 5e klasse 275 (in 1872). Men merke op, dat de cijfers zoowel voor scholen met drie als met vijfjarigen cursus gelden. Wat betreft de behoefte aan meer scholen, deze kan slechts wor den geconstateerd na een locaal onderzoek, het welk de minister aan burgemeester en wethouders van Brielle heeft toegezegd. Ten slotte nog de volgende woorden van den heer Steyn Parvé, wiens autoriteit op dit gebied door niemand zal worden geloochend „Hoort men de tegenstanders van het middelbaar onderwgs, dan zou men bijna moeten aannemen, dat er niets goeds in is, ja dat het een wonder is, dat er op zulke scholen nog leerlingen gevonden worden. Ot die bestrijders altijd wel ter goeder trouw handelen, dat is een andere vraag; in den regel worden de beschuldigingen niet geformuleerd dan in zeer algemeene bewoordingen. Niet zelden ook verraadt hetgeen door hen wordt in 't midden ge bracht zoodanige onbekendheid met de inwendige inrichting der hoogere burgerscholen, dat men eigenlijk zou moeten vragen, met welk recht zij medespreken over zaken, waarvan zij blijkbaar niets of nagenoeg niets gezien hebben." Uit 'sGravenhage wordt ons medegedeeld dat de terstond bij de opening der kamers in te dienen Indische begrooting voor 1878 sluit door de opbrengst eener geldleening ten behoeve van bui tengewone uitgaven, welke geraamd wordt op 16 millioen. De commissie van enquête naar de oorzaken der besmettelijke longziekte onder het rundvee heeft gisteren als deskundigen o. a. gehoord den heer C. Mazure, veearts te Zierikzee. op en begon den bok achter zich aan te trekken maar hij wilde haar niet volgen en draaide den nek om naar Eyvind beneden. „Mè—riep hgmaar zij nam hem met de eene hand bij de horens, trok met de andere aan den kousenband en zet zoo goedig: „Kom maar bokje, gij zult bij mij in de kamer slapen, van mijn bord en uit. mijn schoot eten," en begon daarop een liedje te zingen. Daar stond nu ons jongentje. Hij had sedert den vorigen winter altijd met het bokje gespeeld en gestoeid, ja sedert het geboren was, en nooit gedacht dat hij het zou kunnen verliezen; maar nu was het zoo plotseling en in zulk een korten tijd toch gebeurd en hij zou het wel nooit terugzien. Zijn moeder kwam neuriënd van de plaats, met melkemmers die zij geschuurd bad; zij zag het knaapje zitten huilen met de beenen onder het gras verborgen en ging naar hem toe. „Waarom huilt ge „O mijn bokje, mijn bokje!" „Je bokje! Ja waar is dat?" vroeg de moe der en keek op het dak. „Ach het komt nooit terug," riep Eyvind en begon te brullen. „Kindlief, hoe komt dat Hij wilde het niet terstond bekennen. „Heeft de vos het weggehaald?" „Ja, was het de vos maar geweest!" „Hoe heb ik het met je?" vroeg de moeder; -wat is er met het bokje gebeurd?"

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1