Marine en (eger,
Rechtzaken,
Procedure tegen den heer J. de Decker Gzn-,
grooten plantentuin, die zich achter het hoofdge
bouw uitstrekt en van den uitgestrekten proeftuin,
waarin een groot aantal dor meest onderscheidene
gewassen, op verschillend bewerkte stukjes grond,
verbouwd wordenop een braakliggend terrein
dat aan den proeftuin grenst, worden de leerlingen
geoefend in de behandeling van ploegen, eggen
en andere landbouw-gereedschappen en worden
proeven genomen met werktuigen van nieuwe
vinding.
De gebouwen zelve bestaan uit een hoofd- of
middengebouw van vroeger datum en twee voor
uitspringende, nieuw bijgebouwde vleugels. De
bovenverdieping links wordt geheel ingenomen
door de lokalen voor het proefstationwaar prof.
Maijer met zijne beide assistenten voortdurend
werkzaam is. In dien vleugel wordt voorts alleen
scheikunde onderwezen. Beneden in het hoofd
gebouw viudt men de bergplaats der landbouw
werktuigen op de eerste verdieping de bibliotheek,
nu onlangs verrijkt met de belangrijke boekerij
van wijlen dr. Staring. De verzameling der
modellen van landbouw-werktuigen, dia der grond
soorten der granenzadenhoutsoorten enz. be
vinden zich op de bovenverdiepingen van hetzelfde
gebouw. Verschillende belangrijke collectiën, welke
op de onlangs te Amsterdam gehoudens interna
tionale tuinbouwtentoonstelling waren bijeenge
bracht zijn reeds aan de verzamelingen der land
bouwschool afgestaan en het volgen van dit goede
voorbeeld kan niet genoeg aan de beoefenaars en
vereerders der wetenschap worden aanbevolen.
Menige kostbare collectie gaatna den dood van
den bezitter, onherroepelijk verloren zonder be
langrijk voordeel voor de erventerwijl zij aan
eene inrichting als de landbouwschool afgestaan,
blijvend nut zou kunnen stichten en den naam
van den verzamelaar in eere houden. De reeds
vermelde handelwijze van dr. Staring moge daarom
bij velen navolging vindengelijk zij die reeds
vond bij dr. L. Mulder, den onvermoeiden bevor
deraar der wetenschap en hoofdredacteur der
Landbouw courant, die aan het déjeuner-dinatoire,
dat des middags in de lokalen der Wageningsehe
„Harmonie" gegeven werdde toezegging gaf dat
zijne belangrijke boeken-verzameiing na zijn dood
aan de rijkalandbouwschool ten geschenke gegeven
zou worden. Dat het tijdstipwaarop de school
in de gelegenheid zijn zal dit kostbare geschenk
te aanvaarden nog ver verwijderd moge wezen,
is zeker de wensch van ieder vriend van den
Nederlandsehen landbouw.
De overige lokalen in het hoofdgebouw en den
rechtervleugel bevatten leerzalencollectiën en
inrichtingenzooals men ze in iedere behoorlijk
georganiseerde school van middelbaar onderwijs
van den tegenwoordigen tijd vindt en vereischen
dus geen afzonderlijke vermelding.
In het oudste gedeelte dezer gebouwen werd
den 8™ September 1873 de opening gevierd der
door het gemeentebestuur van Wageuingenop
aansporing der afdeeling Neder-Veiuwe van de
Geldersche maatschappij van landbouw, opgerichte
landbouwschool met driejarigen cursus. Aanvan
kelijk werd door de regeering een subsidie vau
ƒ4000 verstrektin hetzelfde jaar werd de maat
regel genomen om vijf jongelieden op 's lands kosten
naar het buitenland te zenden, teneinde daar
hunne opleiding voor leeraar bij het landbouw
onderwijs te genieten en nu in het vorige jaar is
de overname der gemeente-instelling door het rijk
tot stand gekomen. Aan de gemeente Wageuingen,
die zich ook bij de overgave aan het rijk belang
rijke geldelijke opoiferingen getroostteis dus de
Nederlandsehe landbouw de inrichting van onder
wijs verschuldigd, aan welke zoo langen tijd de
behoefte gevoeld was. De benoeming van den
burgemeester der gemeenteden heer J. Knel, tot
ridder der orde van den Nederlandschen leeuw,
waarvan hem door den minister Heemskerk bij de
opening mededeëling werd gedaan mag dus als
de officieele erkenning vanwege de regeering
beschouwd worden van de dienstendoor Wage-
ningen in dit opzicht aan het geheele land be
wezen.
Moge het hier medegedeelde menigen landbouwer
en menigen beschermer van het landbouwersbedrijf
lust geven om zieh met eigen oogen te gaan over
tuigen van hetgeen te Wageuingen voor den
Nederlandschen landbouw gedaan wordt en te
leeren valt. Ik houd mij overtuigd dat ieder zoo
danig bezoek tot het toenemen van het aantal
leerlingen der school leiden zal. En daarheen toch
moet ons streven gericht zijn, willen wij den
landbouw eindelijk uit den sleur en uit de voor-
oordeelen verlossenwaarin hij ten onzent nog
altijd, wat de groote meerderheid zijner beoefe
naars betreft, gekluisterd ligt.
De inspecteur van den geneeskundigen dienst
genei aal-majoor var. Hasselt, en de aan dezen
toegevoegde le off. van gez. der le kl., luitenant
kolonel van Raalten herdachten eergisteren het
tijdstipwaarop zij vóór 40 jaren hun militaire
loopbaan begonnen.
Talrijk waren de bewijzen van sympathiedie
beide bij hun korps zoowel ais daarbuiten zeer
gewaardeerde hoofdofficieren mochten ontvangen.
D.)
Den 3™ October 1876 werd proces-verbaal opge
maakt tegen 64 visschers (waarvan 62 woonachtig
te Tholen en 2 te Yerseke), ter zake van bet
vangen van oesters beneden de maat op een ge
sloten bank in de Ooster-Schelde, behoorende tot
de verdronken landen van Zuid-Beveland, een
voor de visscherij verboden terrein.
Bij vonnis van den kantonrechter te Goes wer
den zij te dier zake veroordeeld ieder tot eene
geldboete van f 20, of subsidiair tot 7 dagen
gevangenisstraf, alsmede in de kosten.
Acht veroordeelden kwamen in hooger beroep
bij de rechtbank alhier, die heden vonnis velde,
waarbij voornoemde kantonrechter onbevoegd is
verklaard om van de zaak in quaestie kennis te
nemen, met verwijzing van de beklaagden daar
waar het behoortde kosten te dragen door
den staat.
Twee knapen te dezer stede, 12 en 11 jaren oud,
die, naar wij vroeger meldden, zekere han
digheid hadden in het plegen van kleine diefstallen
bij winkeliers alhier, zijn heden door de rechtbank
voor geruimen tijd onschadelijk gemaakt door
hunne veroordeeling tot zeven jaren verblijf in
een verbeterhuis.
(door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot
een jaar celstraf en geldboete van f 1000
wegens poging tot oplichting.)
IV.
Het verhoor omtrent do gerechtelijke bekentenis
afgeloopen zijnde, komt de voorzitter thans tot
enkele feiten, gebleken uit de buitengerechtelijke
bekentenis van beklaagde, aan getuige Nicaise
gedaan, omtrent bet telegram van 13 October.
Hij herinnert aan hetgeen dienaangaande door dien
getuige is gezegd en zegt, dat het voor bekl. nu
wel zeer gemakkelijk is te zeggenhet is niet
waar, maar tot dusver is door hem geen aanne
melijke reden voor zijne ontkenteni3 opgegeven.
Vooral wijst de voorzitter op den brief van me-„
vrouw Nicaise, waarin gezegd wordt, dat zij op
13 October ten huize van beklaagde gehoord heeft
van het ongeluk van de Oceauus.
Beklaagde: Waar is die brief?
President. Die is verscheurd.
Bekl. Dat kan ik ook wel zeggen.
Pres. Neen, dat is niet zoo; want op uw beweren,
dat mevrouw Nicaise na het begin van October
niet meer aan haar man zou hebben geschreven,
zijn brieven geproduceerd van het einde van October
en van later, waardoor natuurlijk het tegendeel
bleek.
Beklaagde zegt verder, dat getuige Nicaise be
lang had bij zijne gevangenneming, want als hij
zat, dan zou hg niets tegen hem kunnen bewijzen.
Voorz.: Wanneer twijfeldet gij reeds aan de
goede trouw van Nicaise?
Bekl. Zeker reeds 1£ jaar.
Voorz. Maar toen waart gij nog niet gevangen.
Gij hadt dus toen alle gelegenheid om bewijsstukken
tegen Nicaise te verzamelen en, als hij den schurk
had gespeeld, hem achter slot te brengen. Waarom
dus toen niet gehandeld
Bekl. Dit mocht ik niet doen, vóór ik aan de
aandeelhouders geschreven had.
Voorz. Waarom zou Nicaise hier een valschen
eed hebben afgelegd?
Bekl. Omdat hij tegen mij is.
Beklaagde tracht vervolgens eene oplossing te
geven omtrent het achterhouden van telegrammen
en zegt, wat het tijdstip der assurantie betreft,
dat dit geheel van zijne beleefdheid afhing. Voorts
blijft hij er bij dat de assurantie van f 60,000 was
bruto en de latere van f 40,000 netto, terwijl hij
er ook bij blijft dat het bekende briefje van Nahuys
werkelijk op den daarin aangeduiden tijd is ge
schreven. Ten aanzien van het telegram van
17 October houdt hij vol, dat zijne aandacht ge
heel werd ingenomen door het bericht van het
verbranden der Susanna Johanna, en verder dat
niet door hem is gezegd, dat er van zijn kantoor
maar éen stem omtrent de zaak van de Oeeanus
moest opgaan.
Het verhoor is hiermede geëindigd.
De voorzitter verleent hierop het woord aau
adv.-gen. van der Hoeven, die zijne rede nagenoeg
aldus aanvangt.
Edel groot achtbare heeren president en raden
Een van de oudere juristen, een in sommige
opzichten niet zeer fijn jurist, beweerde, dat een
verzekeraar, teneinde een voordeelige verzekerings
premie te bedingen, feiten mag verzwijgen, die
hem alleen bekend zijn, want, zegt die jurist,
feiten, mij alleen bekend, die de risico verminderen,
verminderen daarom nog niet het algemeen geloof
aan die risico.
Die leer werd door een bekend Fransch schrijver
eene doctrine scandaleuse genoemd.
Maar daar was alleen sprake van het zich mees
ter maken van eene premie, en in het geval, hier
behandeld, is sprake van het zich bedriegelijk
meester maken van 40,000. En nu vraag ik:
als aan die leer van den onderen jurist de naam
moet worden gegeven van: doctrine scandaleuse,
welke naam moet dan gegeven worden aan de
handelingen door dezen beklaagde gepleegd?
Ik durf rondweg zeggenheeft gepleegd, omdat
ik meen dat zonneklaar bewezen is wat hem is
ten laste gelegd.
De eerste en alles beheerschende vraag in deze
zaak i3 deze:
Was de beklaagde, toen op 14 October 1874,
op zijn lastde assurantie op de vrachtpenningen
van de Oeeanus, ten bedrage van ƒ60,000, werd
gesloten, was hij, bij het sluiten !der assurantie,
bekend met het telegram van 13 October, waarin
de stranding van de Oeeanus wordt bericht?
Wat de bekl. nu, op het oogenblik van het
sluiten van het contract, niet bekend met dat tele
gram, dan is er ook geen reden om hem te ver-
oordeelen. Hij zou dan geen strafbare handeling
hebben gepleegd. Want als hij eerst later het
gebeurde met de Oeeanus heeft gehoord, dan is
dë assurantie, door hem vroeger gesloten, geldig.
Dan is zijne handeling misschien niet fair, niet
fatsoenlijk, niet net, maar in den handel ziet
men dikwijls niet zoo nauw, en ik geloof dat vooral
deze bekl., die dikwerf met assurantiezaken bezig
is geweest, het zoo nauw niet heeft genomen. Hot
was hem genoeg als hij maar geld verdiende.
Wanneer bekl. op 14 October niet bekend is
geweest met het telegram van den 13™, dan kan
het toch wel mogelijk zijn geweest, dat hij zich
op slinksche wijze van de polis heeft willen mees
ter makendan ware het toch mogelijk geweest,
dat assuradeuren de uitbetaling hadden geweigerd,
maar dan zou er geen delict zijn gepleegd, omdat
er dan ook geen bedriegelijke middelen in den zin
der wet waren aangevoerd, omdat er dan ook
geen escroquerie, geen pogen om zich op bedrie
gelijke wijze meester te maken van het geld van
anderen, zou zijn gepleegd.
De hoofdvraag is dus deze: was bekl. op 14
October bekend of niet met het telegram van
den 13ett
Ik meen nu, dat zich in dit proces heeft voor
gedaan een groote vloed van aanwijzingen, van
bewijsmiddelen, om ods te kunnen brengen tot de
conclusie, dat de bekl. werkelijk op 14 October
kennis droeg van het telegram van den 13™, dat
hij dien dag zelf heeft ontvangen.
Ik mag in de eerste plaats wijzen en ik doe
dit met de meeste gerustheid op de eigen bui
tengerechtelijke bekentenis van bekl., blijkende
uit de verklaringen van get. Nicaise, die m. i. in
alle mogelijke opzichten, den stempel dragen van
de waarheid, afgelegd niet door iemand, die blij
ken heeft gegeven van ingenomen te zijn tegen
den bekl., maar wel verklaringen van iemand,
die getoond heeft, dat hij tegen dezen bekl. geen
kwaad wil. Want heeft de getdie het terecht
als een maatschappelijken plicht heeft beschouwd
om voor deu rechter te verschijnen, dadelijk alles
in het midden gebracht wat hij kon Volstrekt
niet. Hij was de laatste get., die in de instructie
is gehoord en het groot bewijsmiddel, de brieven
zijner vrouw, heeft hij niet direct overgelegd, maar
wel eerst later, toen hij daartoe als't ware getergd
werd en voor leugenaar werd uitgemaakt; toen
met zekere emphase een brief werd voor den dag
gebracht, die door de vrouw van Nicaise aan ue
dochter van bekl. zou zijn geschreven, de brief nl.
waarin mevr. Nicaise dan zou gezegd hebben dat
zij na de eerste dagen van October niet meer ar.n
haar man heeft geschreven. Toen zeide men tot
Nicaise: uwe geheele verklaring is een leugen;
gij kunt geen latere brieven van uw vrouw tooneu.
Maar toen moet het een interessant oogenblik
op de zitting der rechtbank geweest zijn, en toen
moet het sensatie verwekt Lebben, toen de officier
van justitie zeer eenvoudig de latere brieven vim
mevr. Nicaise heeft overgelegd, terwijl deze bekl.
zelf heeft moeteu bekennen, dat die brieven ge
schreven waren door mevr. Nicaise.
Ik had eerst gedacht in mijn eersten termijn
niet te spreken over den persoon van Nicaise. ik
wilde wachten op hetgeen de geëerde pleiter zou
zeggen, om dan met juistheid te weten welke be
zwaren men tegen Nicaise zou inbrengen. Maar
nu van morgen weder over den persoon van Nicaise
is gesproken en nu door den verdediger ook de
naam van zekeren heer Malga op het tooneel is
gebracht, nu geloof ik, dat het een beteren indruk
moet maken, wanneer ik thans maar direct zeg
al wat ik nopens den heer Nicaise te zeggen heb
en mij in eens afmaak van al die verhalen om
trent het moedwillig doen stranden van de Oeeanus
door kapitein Nicaise.
Ik heb hier voor mij eene officieele verklaring
van de experts van Veritas en van de Engelsche
Lloyds, opgemaakt naar aanleiding van het onge
val van de Oeeanus. In die verklaring wordt
gezegd dat zij, op verzoek van den gezagvoerder
A. J. Nicaise aan den stuurman van genoemd
schip, G. A. Raadt, de volgende vragen hebben
gedaan die door hem aldus zijn beantwoord
(adv.-gen. leest hierop het stuk in zijn geheel
voor, waaruit blijkt, dat de kapitien uitdruk
kelijk order had gegevendat men in 11
vademen water moest blijven, terwijl men door
de schuld van den stuurman in 5 vademen is
gekomen. Voorts dat, onmiddellijk toen de kapi
tein dit vernam, door hem order is gegeven van
den wal af te houden).
De schuld lag dus geheel aan den stuurman,
die dan ook den 2en December 1874 te Batavia
wegens ongehoorzaamheid werd ontslagen.
Ten bewijze voorts, dat de kapitein niet de
minste schuld had aan het ongeval, legt adv.-gen.
nog over eene verklaring van den tweeden stuur
man, waaruit blijkt, dat hij 's nachts te 4 uren
de wacht aan den eersten stuurman heeft overge
geven, toen het schip in 10 vademen water was.
Verder zegt adv.-gen. nog dat de verklaring
omtrent de zeewaardigheid van het schip is afge
geven op verlangen van kapitein Nicaise, die aan
het schip alleen zoodanige kosten wensehte gemaakt
te hebben als noodig was om met gerustheid
huiswaarts te kunnen keeren.
Adv.-gen. meende na duidelijk te hebben aange
toond dat er aan de uit de lucht gegrepen be
schuldiging van bekl. hoegenaamd niets geen waarde
is te hechten.
En wat den stuurman Raadt betreft, deze beeft
met den kapt. moeilijkheid gehad omtrent de uit
betaling der gage; de kapt. verlangde aan een
schepeling, die zoo zeer zijn plicht had verzaakt,
niets uit te betalen. Vandaar de vijandschap van
den stuurman tegen den kapitein en zijne poging
om een man met onbesproken naam zwart te maken.
Adv.gen. zeide nog meer argumenten te hebben
om de goede trouw van kapt. Nicaise tebetoogen
en om aan te toonen dat hij, zelfs in de oogen
van den bekl., niet de man kan zijn zooals deze
hem hier heeft geschilderd. Maar nu hij voorloopig
door officieele stukken had bewezen, dat er van de
hoofdbeschuldiging niets waar kan zijn, wilde hij
zich voor het oogenblik ten aanzien van Nicaise
hiertoe bepalen. Mocht het noodig zijn, dan zou
bij in zijn tweeden termijn een soort van parallel
trekken tusscben Nicaise en den bekl. en men zou
dan kunnen zien ten wiens voordeele die vergelij
king moest uitvallen.
Adv.-gen. wees thans op de verklaring van
Nicaise, dat zijn vrouw hem den 14en Oct. een
brief heeft geschreven, waarin van het stranden
van de Oeeanus melding wordt gemaakt, terwijl
zij in haar dagboek op 14 Oct. heeft aangeteekend
navire échoué, quel malheur.1'1
En nu zegge men niet: waar is die brief; hij
is niet vertoond, want dan zeg ik vervolgde
adv.-gen. - dat de brief er niet meer is, omdat
de vrouw zelve de vernietiging er van heeft ver
langd. En de reden daarvoor is zeer duidelijk,
nl. omdat er sprake in is van het verzuim vau
assurantie.
En nu zegge men niet: het dagboek is er ook
niet; dit alles is maar geiantaiseerd. Want ook
dit is aiet zoo. In de eerste plaats geloof ik, dat
de opmerking van den verdediger, als zou get.
Nicaise in eersten aanleg verklaard hebben, dat hij
het dagboek niet meer had, berust op een minder
juiste opmerking vau een correspondent van een
der bladen, want uit de stukken blijkt van zulk
eene verklaring niet. Maar wel heeft get. ver
klaard, dat hij reden had het dagboek niet'over
te leggen.
En om nu dadelijk het verwijt te voorkomen
dat er geen reden zou zijn voor die niet
mededeeling, wil ik zeggen, dat ik de reden weet.
En ik moet daarbij tevens zeggen, dat ik dis reden
niet alleen billijk, maar haar zelf3 eerbiedig en zij
voor mij zoo serieus is, dat zij voor mij een reden
te meer is om groote achting voor get. Nicaise te
koesteren.
De verklaringen van Nicaise zijn in overeen
stemming met alle3 wat van elders is gebleken en
dragen in haar vorm alle blijken van geloofwaar
digheid. En om nu het gewicht te doen kennen
van den brief van 21 Oct., door mevr. Nicaise aan
haar man geschreven, leest adv.-gen. er de volgende
zinsneden uit voor:
„Mon bon Adolplie, qtielU contrariété échouer
au moment oü tu comptais sur ton retour en Europe
quelle contrariété.... et maintenmt a, quand le
retour
„Mon Dieu, si tu dois reparer, ce ne sera pas
bien vitej'étais a cent mille Heus de m'attendre
cela. En apprenant ton échouement j'espérais
encore que tu aurais pu t'entirer sans que m'', les
assureurs s'en mélassens enfin patience enz."
Deze zinsneden nu zijn allerbelangrijkst,
omdat er uit blijkt, dat de vrouw kennis droeg
van twee berichten. Zij zegt duidelijk: toen ik
uwe stranding vernam, hoopte ik nog, dat gij u
van de zaak buiten de assuradeuren kondet afma
ken; nu hoor ik dat dit niet kan. Duidelijker
kan niet gezegd worden, dat de vrouw twee ver
schillende berichten heeft gezien.
De buitengerechtelijke bekentenis van bekl. wordt
ook gestaafd door een belangrijk deel van zijn eigen
gerechtelijke bekentenis.
Hij erkent niet het hoofdfeit aan Nicaise te
hebben bekend, maar voor den recht.-comm. heeft
hij toegegeven aan Nicaise beloofd te hebben, dat
hij hem volkomen zou schadeloos stellen als hij
verlies mocht lijden en tevens dat hij Nicaise heeft
verzocht de brieven van zijne vrouw niet over te
leggen. En op de hem gedane vraag, waarom hg
dit gevraagd had, was het antwoord: ja, ik wist
deu datum van die brieven niet. Implicite ligt
hierin de verklaring, dat die data voor hem van
gewicht waren en dit bewijst dus reeds tegen hem.
En verder heeft bekl. positief erkend tot Nicaise
gezegd te hebben: „gij zult toch geen misbruik
maken van het vertrouwen, dat ik aan uwe vrouw
heb gegeven."
De bekl. nu is in gebreke gebleven over die
woorden eenige uitlegging te geven en de betee-
kenis er van kan dan ook geen andere zijn dan
zooals zij in verband met hetgeen door Nicaise is
verklaard, moet worden opgevat.
Eer gisteren werd den bekl. pertinent afgevraagd
of hij bij zijne bekentenis bleef. Hij heeft die
toen niet volgehouden, maar wat hij toen gedaan
heeft, was veel erger. Toen heeft hij eene beschul
diging ingebracht tegen den rechter-commissaris
van Rotterdam, zóo vuil, dat ik het der moeite
niet waard acht er een woord over te spreken,
omdat die magistraat, door zoodanige beschuldi
ging, uit den mond van dezen man, niet getroffen
kan worden. Hij deed het nl. voorkomen alsof
de rechter-commissaris hem gedwongen zou hebben
het proces-verbaal van het verhoor te teekenen
zóoals dit door hem was opgemaakt, niettegen
staande hij (bekl.) herhaaldelijk zou gezegd hebben,
dat hij het zóo niet wilde teekeuen.
Ik heb in het eigen brievenboek van bekl. ook
nog een bewijs tegen hem.
Bekl. heeft volgehouden, dat hij het telegram
van 17 Oct. eigenlijk niet gelezen heeft. Hij had
het sleehts even ingezien, maar er verder, voor
zoover de Oeeanus betreft, geen notitie van ge
nomen.
Nu komt in het brievenboek, fol. 685, een af
druk voor van een memorandum aan Alberts, ge
schreven geheel door de eigen hand van bekl., en
daarin nu wordt met de juiste opgave van de
graadbreedte vermeld, waar de Susanna Johanna
verbrand is. Dit nu moet - geschreven zijn met
het telegram voor zich, want anders zouUen die
bijzonderheden niet zóo juist in het memorandum
kunnen zijn vermeld.
Bovendien, uit de eigen mond van bekl. staat
opgeteekend, dat hij het telegram heeft gelezen.
En hij zeide toen niet, dat hij niet had gelet op
hetgeen er in staat nopens de Oeeanus, maar wei,
dat hem dit uit het hoofd was gegaan. En toen
werd hem te Rotterdam, door den president der
rechtbank, de zeer juiste opmerking gemaakt,
dat hij het dan toch eerst iD het hoofd moet heb
ben gehad, omdat het er anders later niet uit
had kunnen gaan.
Zóo wordt de beklaagde dus steeds gevangen
door zijn eigen woordenhij verspreekt zich tel
kenmale en steeds tracht hij aan zijne woorden
een zekeren draai te geven.
Wat bovendien opmerkelijk is, is dat van dat
telegram van 17 Oct. niet maar een enkel oogenblik,
maar wel vijf malen gebruik is gemaakt, gelijk
blijkt uit folio's 685, 687, 688 en 690 van het
brievenboek. En dat bekl. nu steeds die vijf kee
ren alleen zou gelet hebben op hetgeen in het
telegram gezegd wordt wegen» de Suzanna Jo
hanna, is ongelooflijk.
Ik insisteer daarom zóo op dit punt omdat het
werkelijk van groot belang is en omdat daardoor
geheel weersproken wordt het beweren van bekl.,
dat hij het telegram slechts gedeeltelijk heeft ge
lezen. Dit kan niet waar zijnen zoo nu het
telegram van 17 Oct. het eerste zou geweest zijn,
waarin sprake was van de ramp van de Oeeanus,
dan zou de bekl. zeer zeker nadere positieve
inlichtingen hebben gevraagd, want in het telegram
wordt niet gezegd, wat er met do Oeeanus is
gebeurd. Er wordt alleen in gezegd, dat het
schip gesleept is naar Batavia, dat het 6000 picols
heeft gelost en dat het moet repareeren. Maar
van de stranding en van de plaats waar, is geen
sprake hoegenaamd. Ik beweer dus dat wanneer
het telegram van den 17™ het eerste was, dat ter
zijner kennis is gekomen, hij zeker onmiddellijk
zou hebben geseind om hem te melden wat er
met de Oeeanus is gebeurd.
Opmerkelijk is het bovendien, dat het bericht
omtrent de Oeeanus het eerste is waarmede het
telegram begint en daarop de tijding van de
Susanna Johanna volgt. Omtrent het eerste schip
is het telegram veel uitvoeriger dan nopens het
laatste, en toch zou bekl. dat eerste gedeelte niet
hebben gezien!
Bekl. zegt dat, als hij het telegram al gelezen