Marine en (eger, Rechtzaken, Procedure tegen den heer J. de Decker Gzn-, grooten plantentuin, die zich achter het hoofdge bouw uitstrekt en van den uitgestrekten proeftuin, waarin een groot aantal dor meest onderscheidene gewassen, op verschillend bewerkte stukjes grond, verbouwd wordenop een braakliggend terrein dat aan den proeftuin grenst, worden de leerlingen geoefend in de behandeling van ploegen, eggen en andere landbouw-gereedschappen en worden proeven genomen met werktuigen van nieuwe vinding. De gebouwen zelve bestaan uit een hoofd- of middengebouw van vroeger datum en twee voor uitspringende, nieuw bijgebouwde vleugels. De bovenverdieping links wordt geheel ingenomen door de lokalen voor het proefstationwaar prof. Maijer met zijne beide assistenten voortdurend werkzaam is. In dien vleugel wordt voorts alleen scheikunde onderwezen. Beneden in het hoofd gebouw viudt men de bergplaats der landbouw werktuigen op de eerste verdieping de bibliotheek, nu onlangs verrijkt met de belangrijke boekerij van wijlen dr. Staring. De verzameling der modellen van landbouw-werktuigen, dia der grond soorten der granenzadenhoutsoorten enz. be vinden zich op de bovenverdiepingen van hetzelfde gebouw. Verschillende belangrijke collectiën, welke op de onlangs te Amsterdam gehoudens interna tionale tuinbouwtentoonstelling waren bijeenge bracht zijn reeds aan de verzamelingen der land bouwschool afgestaan en het volgen van dit goede voorbeeld kan niet genoeg aan de beoefenaars en vereerders der wetenschap worden aanbevolen. Menige kostbare collectie gaatna den dood van den bezitter, onherroepelijk verloren zonder be langrijk voordeel voor de erventerwijl zij aan eene inrichting als de landbouwschool afgestaan, blijvend nut zou kunnen stichten en den naam van den verzamelaar in eere houden. De reeds vermelde handelwijze van dr. Staring moge daarom bij velen navolging vindengelijk zij die reeds vond bij dr. L. Mulder, den onvermoeiden bevor deraar der wetenschap en hoofdredacteur der Landbouw courant, die aan het déjeuner-dinatoire, dat des middags in de lokalen der Wageningsehe „Harmonie" gegeven werdde toezegging gaf dat zijne belangrijke boeken-verzameiing na zijn dood aan de rijkalandbouwschool ten geschenke gegeven zou worden. Dat het tijdstipwaarop de school in de gelegenheid zijn zal dit kostbare geschenk te aanvaarden nog ver verwijderd moge wezen, is zeker de wensch van ieder vriend van den Nederlandsehen landbouw. De overige lokalen in het hoofdgebouw en den rechtervleugel bevatten leerzalencollectiën en inrichtingenzooals men ze in iedere behoorlijk georganiseerde school van middelbaar onderwijs van den tegenwoordigen tijd vindt en vereischen dus geen afzonderlijke vermelding. In het oudste gedeelte dezer gebouwen werd den 8™ September 1873 de opening gevierd der door het gemeentebestuur van Wageuingenop aansporing der afdeeling Neder-Veiuwe van de Geldersche maatschappij van landbouw, opgerichte landbouwschool met driejarigen cursus. Aanvan kelijk werd door de regeering een subsidie vau ƒ4000 verstrektin hetzelfde jaar werd de maat regel genomen om vijf jongelieden op 's lands kosten naar het buitenland te zenden, teneinde daar hunne opleiding voor leeraar bij het landbouw onderwijs te genieten en nu in het vorige jaar is de overname der gemeente-instelling door het rijk tot stand gekomen. Aan de gemeente Wageuingen, die zich ook bij de overgave aan het rijk belang rijke geldelijke opoiferingen getroostteis dus de Nederlandsehe landbouw de inrichting van onder wijs verschuldigd, aan welke zoo langen tijd de behoefte gevoeld was. De benoeming van den burgemeester der gemeenteden heer J. Knel, tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw, waarvan hem door den minister Heemskerk bij de opening mededeëling werd gedaan mag dus als de officieele erkenning vanwege de regeering beschouwd worden van de dienstendoor Wage- ningen in dit opzicht aan het geheele land be wezen. Moge het hier medegedeelde menigen landbouwer en menigen beschermer van het landbouwersbedrijf lust geven om zieh met eigen oogen te gaan over tuigen van hetgeen te Wageuingen voor den Nederlandschen landbouw gedaan wordt en te leeren valt. Ik houd mij overtuigd dat ieder zoo danig bezoek tot het toenemen van het aantal leerlingen der school leiden zal. En daarheen toch moet ons streven gericht zijn, willen wij den landbouw eindelijk uit den sleur en uit de voor- oordeelen verlossenwaarin hij ten onzent nog altijd, wat de groote meerderheid zijner beoefe naars betreft, gekluisterd ligt. De inspecteur van den geneeskundigen dienst genei aal-majoor var. Hasselt, en de aan dezen toegevoegde le off. van gez. der le kl., luitenant kolonel van Raalten herdachten eergisteren het tijdstipwaarop zij vóór 40 jaren hun militaire loopbaan begonnen. Talrijk waren de bewijzen van sympathiedie beide bij hun korps zoowel ais daarbuiten zeer gewaardeerde hoofdofficieren mochten ontvangen. D.) Den 3™ October 1876 werd proces-verbaal opge maakt tegen 64 visschers (waarvan 62 woonachtig te Tholen en 2 te Yerseke), ter zake van bet vangen van oesters beneden de maat op een ge sloten bank in de Ooster-Schelde, behoorende tot de verdronken landen van Zuid-Beveland, een voor de visscherij verboden terrein. Bij vonnis van den kantonrechter te Goes wer den zij te dier zake veroordeeld ieder tot eene geldboete van f 20, of subsidiair tot 7 dagen gevangenisstraf, alsmede in de kosten. Acht veroordeelden kwamen in hooger beroep bij de rechtbank alhier, die heden vonnis velde, waarbij voornoemde kantonrechter onbevoegd is verklaard om van de zaak in quaestie kennis te nemen, met verwijzing van de beklaagden daar waar het behoortde kosten te dragen door den staat. Twee knapen te dezer stede, 12 en 11 jaren oud, die, naar wij vroeger meldden, zekere han digheid hadden in het plegen van kleine diefstallen bij winkeliers alhier, zijn heden door de rechtbank voor geruimen tijd onschadelijk gemaakt door hunne veroordeeling tot zeven jaren verblijf in een verbeterhuis. (door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een jaar celstraf en geldboete van f 1000 wegens poging tot oplichting.) IV. Het verhoor omtrent do gerechtelijke bekentenis afgeloopen zijnde, komt de voorzitter thans tot enkele feiten, gebleken uit de buitengerechtelijke bekentenis van beklaagde, aan getuige Nicaise gedaan, omtrent bet telegram van 13 October. Hij herinnert aan hetgeen dienaangaande door dien getuige is gezegd en zegt, dat het voor bekl. nu wel zeer gemakkelijk is te zeggenhet is niet waar, maar tot dusver is door hem geen aanne melijke reden voor zijne ontkenteni3 opgegeven. Vooral wijst de voorzitter op den brief van me-„ vrouw Nicaise, waarin gezegd wordt, dat zij op 13 October ten huize van beklaagde gehoord heeft van het ongeluk van de Oceauus. Beklaagde: Waar is die brief? President. Die is verscheurd. Bekl. Dat kan ik ook wel zeggen. Pres. Neen, dat is niet zoo; want op uw beweren, dat mevrouw Nicaise na het begin van October niet meer aan haar man zou hebben geschreven, zijn brieven geproduceerd van het einde van October en van later, waardoor natuurlijk het tegendeel bleek. Beklaagde zegt verder, dat getuige Nicaise be lang had bij zijne gevangenneming, want als hij zat, dan zou hg niets tegen hem kunnen bewijzen. Voorz.: Wanneer twijfeldet gij reeds aan de goede trouw van Nicaise? Bekl. Zeker reeds 1£ jaar. Voorz. Maar toen waart gij nog niet gevangen. Gij hadt dus toen alle gelegenheid om bewijsstukken tegen Nicaise te verzamelen en, als hij den schurk had gespeeld, hem achter slot te brengen. Waarom dus toen niet gehandeld Bekl. Dit mocht ik niet doen, vóór ik aan de aandeelhouders geschreven had. Voorz. Waarom zou Nicaise hier een valschen eed hebben afgelegd? Bekl. Omdat hij tegen mij is. Beklaagde tracht vervolgens eene oplossing te geven omtrent het achterhouden van telegrammen en zegt, wat het tijdstip der assurantie betreft, dat dit geheel van zijne beleefdheid afhing. Voorts blijft hij er bij dat de assurantie van f 60,000 was bruto en de latere van f 40,000 netto, terwijl hij er ook bij blijft dat het bekende briefje van Nahuys werkelijk op den daarin aangeduiden tijd is ge schreven. Ten aanzien van het telegram van 17 October houdt hij vol, dat zijne aandacht ge heel werd ingenomen door het bericht van het verbranden der Susanna Johanna, en verder dat niet door hem is gezegd, dat er van zijn kantoor maar éen stem omtrent de zaak van de Oeeanus moest opgaan. Het verhoor is hiermede geëindigd. De voorzitter verleent hierop het woord aau adv.-gen. van der Hoeven, die zijne rede nagenoeg aldus aanvangt. Edel groot achtbare heeren president en raden Een van de oudere juristen, een in sommige opzichten niet zeer fijn jurist, beweerde, dat een verzekeraar, teneinde een voordeelige verzekerings premie te bedingen, feiten mag verzwijgen, die hem alleen bekend zijn, want, zegt die jurist, feiten, mij alleen bekend, die de risico verminderen, verminderen daarom nog niet het algemeen geloof aan die risico. Die leer werd door een bekend Fransch schrijver eene doctrine scandaleuse genoemd. Maar daar was alleen sprake van het zich mees ter maken van eene premie, en in het geval, hier behandeld, is sprake van het zich bedriegelijk meester maken van 40,000. En nu vraag ik: als aan die leer van den onderen jurist de naam moet worden gegeven van: doctrine scandaleuse, welke naam moet dan gegeven worden aan de handelingen door dezen beklaagde gepleegd? Ik durf rondweg zeggenheeft gepleegd, omdat ik meen dat zonneklaar bewezen is wat hem is ten laste gelegd. De eerste en alles beheerschende vraag in deze zaak i3 deze: Was de beklaagde, toen op 14 October 1874, op zijn lastde assurantie op de vrachtpenningen van de Oeeanus, ten bedrage van ƒ60,000, werd gesloten, was hij, bij het sluiten !der assurantie, bekend met het telegram van 13 October, waarin de stranding van de Oeeanus wordt bericht? Wat de bekl. nu, op het oogenblik van het sluiten van het contract, niet bekend met dat tele gram, dan is er ook geen reden om hem te ver- oordeelen. Hij zou dan geen strafbare handeling hebben gepleegd. Want als hij eerst later het gebeurde met de Oeeanus heeft gehoord, dan is dë assurantie, door hem vroeger gesloten, geldig. Dan is zijne handeling misschien niet fair, niet fatsoenlijk, niet net, maar in den handel ziet men dikwijls niet zoo nauw, en ik geloof dat vooral deze bekl., die dikwerf met assurantiezaken bezig is geweest, het zoo nauw niet heeft genomen. Hot was hem genoeg als hij maar geld verdiende. Wanneer bekl. op 14 October niet bekend is geweest met het telegram van den 13™, dan kan het toch wel mogelijk zijn geweest, dat hij zich op slinksche wijze van de polis heeft willen mees ter makendan ware het toch mogelijk geweest, dat assuradeuren de uitbetaling hadden geweigerd, maar dan zou er geen delict zijn gepleegd, omdat er dan ook geen bedriegelijke middelen in den zin der wet waren aangevoerd, omdat er dan ook geen escroquerie, geen pogen om zich op bedrie gelijke wijze meester te maken van het geld van anderen, zou zijn gepleegd. De hoofdvraag is dus deze: was bekl. op 14 October bekend of niet met het telegram van den 13ett Ik meen nu, dat zich in dit proces heeft voor gedaan een groote vloed van aanwijzingen, van bewijsmiddelen, om ods te kunnen brengen tot de conclusie, dat de bekl. werkelijk op 14 October kennis droeg van het telegram van den 13™, dat hij dien dag zelf heeft ontvangen. Ik mag in de eerste plaats wijzen en ik doe dit met de meeste gerustheid op de eigen bui tengerechtelijke bekentenis van bekl., blijkende uit de verklaringen van get. Nicaise, die m. i. in alle mogelijke opzichten, den stempel dragen van de waarheid, afgelegd niet door iemand, die blij ken heeft gegeven van ingenomen te zijn tegen den bekl., maar wel verklaringen van iemand, die getoond heeft, dat hij tegen dezen bekl. geen kwaad wil. Want heeft de getdie het terecht als een maatschappelijken plicht heeft beschouwd om voor deu rechter te verschijnen, dadelijk alles in het midden gebracht wat hij kon Volstrekt niet. Hij was de laatste get., die in de instructie is gehoord en het groot bewijsmiddel, de brieven zijner vrouw, heeft hij niet direct overgelegd, maar wel eerst later, toen hij daartoe als't ware getergd werd en voor leugenaar werd uitgemaakt; toen met zekere emphase een brief werd voor den dag gebracht, die door de vrouw van Nicaise aan ue dochter van bekl. zou zijn geschreven, de brief nl. waarin mevr. Nicaise dan zou gezegd hebben dat zij na de eerste dagen van October niet meer ar.n haar man heeft geschreven. Toen zeide men tot Nicaise: uwe geheele verklaring is een leugen; gij kunt geen latere brieven van uw vrouw tooneu. Maar toen moet het een interessant oogenblik op de zitting der rechtbank geweest zijn, en toen moet het sensatie verwekt Lebben, toen de officier van justitie zeer eenvoudig de latere brieven vim mevr. Nicaise heeft overgelegd, terwijl deze bekl. zelf heeft moeteu bekennen, dat die brieven ge schreven waren door mevr. Nicaise. Ik had eerst gedacht in mijn eersten termijn niet te spreken over den persoon van Nicaise. ik wilde wachten op hetgeen de geëerde pleiter zou zeggen, om dan met juistheid te weten welke be zwaren men tegen Nicaise zou inbrengen. Maar nu van morgen weder over den persoon van Nicaise is gesproken en nu door den verdediger ook de naam van zekeren heer Malga op het tooneel is gebracht, nu geloof ik, dat het een beteren indruk moet maken, wanneer ik thans maar direct zeg al wat ik nopens den heer Nicaise te zeggen heb en mij in eens afmaak van al die verhalen om trent het moedwillig doen stranden van de Oeeanus door kapitein Nicaise. Ik heb hier voor mij eene officieele verklaring van de experts van Veritas en van de Engelsche Lloyds, opgemaakt naar aanleiding van het onge val van de Oeeanus. In die verklaring wordt gezegd dat zij, op verzoek van den gezagvoerder A. J. Nicaise aan den stuurman van genoemd schip, G. A. Raadt, de volgende vragen hebben gedaan die door hem aldus zijn beantwoord (adv.-gen. leest hierop het stuk in zijn geheel voor, waaruit blijkt, dat de kapitien uitdruk kelijk order had gegevendat men in 11 vademen water moest blijven, terwijl men door de schuld van den stuurman in 5 vademen is gekomen. Voorts dat, onmiddellijk toen de kapi tein dit vernam, door hem order is gegeven van den wal af te houden). De schuld lag dus geheel aan den stuurman, die dan ook den 2en December 1874 te Batavia wegens ongehoorzaamheid werd ontslagen. Ten bewijze voorts, dat de kapitein niet de minste schuld had aan het ongeval, legt adv.-gen. nog over eene verklaring van den tweeden stuur man, waaruit blijkt, dat hij 's nachts te 4 uren de wacht aan den eersten stuurman heeft overge geven, toen het schip in 10 vademen water was. Verder zegt adv.-gen. nog dat de verklaring omtrent de zeewaardigheid van het schip is afge geven op verlangen van kapitein Nicaise, die aan het schip alleen zoodanige kosten wensehte gemaakt te hebben als noodig was om met gerustheid huiswaarts te kunnen keeren. Adv.-gen. meende na duidelijk te hebben aange toond dat er aan de uit de lucht gegrepen be schuldiging van bekl. hoegenaamd niets geen waarde is te hechten. En wat den stuurman Raadt betreft, deze beeft met den kapt. moeilijkheid gehad omtrent de uit betaling der gage; de kapt. verlangde aan een schepeling, die zoo zeer zijn plicht had verzaakt, niets uit te betalen. Vandaar de vijandschap van den stuurman tegen den kapitein en zijne poging om een man met onbesproken naam zwart te maken. Adv.gen. zeide nog meer argumenten te hebben om de goede trouw van kapt. Nicaise tebetoogen en om aan te toonen dat hij, zelfs in de oogen van den bekl., niet de man kan zijn zooals deze hem hier heeft geschilderd. Maar nu hij voorloopig door officieele stukken had bewezen, dat er van de hoofdbeschuldiging niets waar kan zijn, wilde hij zich voor het oogenblik ten aanzien van Nicaise hiertoe bepalen. Mocht het noodig zijn, dan zou bij in zijn tweeden termijn een soort van parallel trekken tusscben Nicaise en den bekl. en men zou dan kunnen zien ten wiens voordeele die vergelij king moest uitvallen. Adv.-gen. wees thans op de verklaring van Nicaise, dat zijn vrouw hem den 14en Oct. een brief heeft geschreven, waarin van het stranden van de Oeeanus melding wordt gemaakt, terwijl zij in haar dagboek op 14 Oct. heeft aangeteekend navire échoué, quel malheur.1'1 En nu zegge men niet: waar is die brief; hij is niet vertoond, want dan zeg ik vervolgde adv.-gen. - dat de brief er niet meer is, omdat de vrouw zelve de vernietiging er van heeft ver langd. En de reden daarvoor is zeer duidelijk, nl. omdat er sprake in is van het verzuim vau assurantie. En nu zegge men niet: het dagboek is er ook niet; dit alles is maar geiantaiseerd. Want ook dit is aiet zoo. In de eerste plaats geloof ik, dat de opmerking van den verdediger, als zou get. Nicaise in eersten aanleg verklaard hebben, dat hij het dagboek niet meer had, berust op een minder juiste opmerking vau een correspondent van een der bladen, want uit de stukken blijkt van zulk eene verklaring niet. Maar wel heeft get. ver klaard, dat hij reden had het dagboek niet'over te leggen. En om nu dadelijk het verwijt te voorkomen dat er geen reden zou zijn voor die niet mededeeling, wil ik zeggen, dat ik de reden weet. En ik moet daarbij tevens zeggen, dat ik dis reden niet alleen billijk, maar haar zelf3 eerbiedig en zij voor mij zoo serieus is, dat zij voor mij een reden te meer is om groote achting voor get. Nicaise te koesteren. De verklaringen van Nicaise zijn in overeen stemming met alle3 wat van elders is gebleken en dragen in haar vorm alle blijken van geloofwaar digheid. En om nu het gewicht te doen kennen van den brief van 21 Oct., door mevr. Nicaise aan haar man geschreven, leest adv.-gen. er de volgende zinsneden uit voor: „Mon bon Adolplie, qtielU contrariété échouer au moment oü tu comptais sur ton retour en Europe quelle contrariété.... et maintenmt a, quand le retour „Mon Dieu, si tu dois reparer, ce ne sera pas bien vitej'étais a cent mille Heus de m'attendre cela. En apprenant ton échouement j'espérais encore que tu aurais pu t'entirer sans que m'', les assureurs s'en mélassens enfin patience enz." Deze zinsneden nu zijn allerbelangrijkst, omdat er uit blijkt, dat de vrouw kennis droeg van twee berichten. Zij zegt duidelijk: toen ik uwe stranding vernam, hoopte ik nog, dat gij u van de zaak buiten de assuradeuren kondet afma ken; nu hoor ik dat dit niet kan. Duidelijker kan niet gezegd worden, dat de vrouw twee ver schillende berichten heeft gezien. De buitengerechtelijke bekentenis van bekl. wordt ook gestaafd door een belangrijk deel van zijn eigen gerechtelijke bekentenis. Hij erkent niet het hoofdfeit aan Nicaise te hebben bekend, maar voor den recht.-comm. heeft hij toegegeven aan Nicaise beloofd te hebben, dat hij hem volkomen zou schadeloos stellen als hij verlies mocht lijden en tevens dat hij Nicaise heeft verzocht de brieven van zijne vrouw niet over te leggen. En op de hem gedane vraag, waarom hg dit gevraagd had, was het antwoord: ja, ik wist deu datum van die brieven niet. Implicite ligt hierin de verklaring, dat die data voor hem van gewicht waren en dit bewijst dus reeds tegen hem. En verder heeft bekl. positief erkend tot Nicaise gezegd te hebben: „gij zult toch geen misbruik maken van het vertrouwen, dat ik aan uwe vrouw heb gegeven." De bekl. nu is in gebreke gebleven over die woorden eenige uitlegging te geven en de betee- kenis er van kan dan ook geen andere zijn dan zooals zij in verband met hetgeen door Nicaise is verklaard, moet worden opgevat. Eer gisteren werd den bekl. pertinent afgevraagd of hij bij zijne bekentenis bleef. Hij heeft die toen niet volgehouden, maar wat hij toen gedaan heeft, was veel erger. Toen heeft hij eene beschul diging ingebracht tegen den rechter-commissaris van Rotterdam, zóo vuil, dat ik het der moeite niet waard acht er een woord over te spreken, omdat die magistraat, door zoodanige beschuldi ging, uit den mond van dezen man, niet getroffen kan worden. Hij deed het nl. voorkomen alsof de rechter-commissaris hem gedwongen zou hebben het proces-verbaal van het verhoor te teekenen zóoals dit door hem was opgemaakt, niettegen staande hij (bekl.) herhaaldelijk zou gezegd hebben, dat hij het zóo niet wilde teekeuen. Ik heb in het eigen brievenboek van bekl. ook nog een bewijs tegen hem. Bekl. heeft volgehouden, dat hij het telegram van 17 Oct. eigenlijk niet gelezen heeft. Hij had het sleehts even ingezien, maar er verder, voor zoover de Oeeanus betreft, geen notitie van ge nomen. Nu komt in het brievenboek, fol. 685, een af druk voor van een memorandum aan Alberts, ge schreven geheel door de eigen hand van bekl., en daarin nu wordt met de juiste opgave van de graadbreedte vermeld, waar de Susanna Johanna verbrand is. Dit nu moet - geschreven zijn met het telegram voor zich, want anders zouUen die bijzonderheden niet zóo juist in het memorandum kunnen zijn vermeld. Bovendien, uit de eigen mond van bekl. staat opgeteekend, dat hij het telegram heeft gelezen. En hij zeide toen niet, dat hij niet had gelet op hetgeen er in staat nopens de Oeeanus, maar wei, dat hem dit uit het hoofd was gegaan. En toen werd hem te Rotterdam, door den president der rechtbank, de zeer juiste opmerking gemaakt, dat hij het dan toch eerst iD het hoofd moet heb ben gehad, omdat het er anders later niet uit had kunnen gaan. Zóo wordt de beklaagde dus steeds gevangen door zijn eigen woordenhij verspreekt zich tel kenmale en steeds tracht hij aan zijne woorden een zekeren draai te geven. Wat bovendien opmerkelijk is, is dat van dat telegram van 17 Oct. niet maar een enkel oogenblik, maar wel vijf malen gebruik is gemaakt, gelijk blijkt uit folio's 685, 687, 688 en 690 van het brievenboek. En dat bekl. nu steeds die vijf kee ren alleen zou gelet hebben op hetgeen in het telegram gezegd wordt wegen» de Suzanna Jo hanna, is ongelooflijk. Ik insisteer daarom zóo op dit punt omdat het werkelijk van groot belang is en omdat daardoor geheel weersproken wordt het beweren van bekl., dat hij het telegram slechts gedeeltelijk heeft ge lezen. Dit kan niet waar zijnen zoo nu het telegram van 17 Oct. het eerste zou geweest zijn, waarin sprake was van de ramp van de Oeeanus, dan zou de bekl. zeer zeker nadere positieve inlichtingen hebben gevraagd, want in het telegram wordt niet gezegd, wat er met do Oeeanus is gebeurd. Er wordt alleen in gezegd, dat het schip gesleept is naar Batavia, dat het 6000 picols heeft gelost en dat het moet repareeren. Maar van de stranding en van de plaats waar, is geen sprake hoegenaamd. Ik beweer dus dat wanneer het telegram van den 17™ het eerste was, dat ter zijner kennis is gekomen, hij zeker onmiddellijk zou hebben geseind om hem te melden wat er met de Oeeanus is gebeurd. Opmerkelijk is het bovendien, dat het bericht omtrent de Oeeanus het eerste is waarmede het telegram begint en daarop de tijding van de Susanna Johanna volgt. Omtrent het eerste schip is het telegram veel uitvoeriger dan nopens het laatste, en toch zou bekl. dat eerste gedeelte niet hebben gezien! Bekl. zegt dat, als hij het telegram al gelezen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 2