N°. 218. 120® Jaargang. 1577." Zaterdag 15 September. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën i 20 Gent per regel.' Geboorte- Trouw- Doodberichten enz. s van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.' Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lajfitk C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 14 September, FEUILLETOISJ-. De opening der rijks landbouwschool te Wageningen, MIDDELBURGSCHË COURANT. Het Vaderland meldt dat het fraaie buitenver blijf van wijlen H. M. de koninginhet kleine Loobij testamentaire beschikking der vorstin is toebedeeld aan Z. K- H. prins Alexander. Terwijl te Zierikzee het voornemen bestaat de kamer van koophandel en fabrieken op te heffen zal te Waalwijk een zoodanige instelling worden in het leven geroepen. De verkiezingen voor de vijf leden die 1 Januari hunne functiën zullen aanvaarden zullen in November a. worden gehouden. Dinsdag had in het Amstel hotel te Amsterdam de gecombineerde vergadering van het bestuur en eenige daartoe uitgenoodigde leden der Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels plaats, ten einde te beraadslagen wat, naar aan leiding van het ingediende ontwerp eener wet op het auteursrecht, te doen staat. De leden, door het bestuur tot deze vergadering uitgenoodigd en die daaraan deelnamen, waren de heeren J. H. Gebhard, Tj. van Holkema, P. N. van Kampen, W. H. Kirberger, P. Kraaij Jr., A. C. Kruseman, Fredrik Muller, Gr. T. N. Suringar en D. A. Thieme. Men schrijft ons uit Amsterdam, Donderdag te middernacht: „Het schijnt dat de strenge maatregelen, gisteren door de politie genomen, door er op in te slaan met de sabel, een weinig eerbied aan de kleine schreeuwers hebben ingeboezemd, althans te 9j uur verzamelden zich eenigen hunner op den Dam, die ten getale van ongeveer 200 zingende de Kalver- straat doortrokken. De commissaris van politie der eerste sectie, vergezeld door een inspecteur, die beiden door eenige burgers werden bijgestaan, verdreef deze bende, die zich ijlings door de dwarsstraten verwijderde, op het Eokin weder bijeen kwam en van daar naar de Heerengracht ging, waar zij echter door een poli tiemacht werden opgewacht die haar spoedig voorgoed uiteen dreef. „Te 8^ uur liep in den omtrek van de Noorder- markt een hoop lieden, te zingen „hop, hop, hop, 13. Eene vertelling van Marie Freun von Ebner—Eschenbach. Vervolg. Een ding moest zelfs de majoor toegeven de kamers, voor de toekomstige gebiedster bestemd, waren een wonder van goeden smaak, maar hij betrad ze met weerzin. Op den drempel vroeg hij telkens, of men niet goed zou doen met zijn laarzen uit te trekken? en bij het verlaten er van bromde hij geregeld: „Als men nu maar zeker wist. Waarop Chlodwig even geregeld driftig werd en antwoordde*. „Wat weet men dan zeker?" En de majoor ging verder en dacht na over deze moeielijke vraag en over do dingen die men zeker weten kon. Dagelijks reed Chlodwig naar de post, want hij kon het niet meer over zich verkrijgen, den bode af te wachten, en de majoor maakte de opmerking dat zijn vriend altijd gelukkig thuis kwam als hij geen brief meebracht. Eens vroeg hij: „Hoe komt het toch dat gij nooit schrijft Chlodwig antwoordde: „Zij verlangt het niet, en zegt dat het haar in moeielijkheid zou brengen tegenover haar zuster." „Aha!" zei de majoor schijnbaar goedkeurend* maar in stilte vond hij van alle bedenkelijke verschijnselen dit het bedenkelijkste. Na eenigen tijd kwam Chlodwig op zekeren dag hangt den langen scheele op!" die zich naar het midden der stad bewoog, doch daar zich geen nieuwsgierige kijkers vertoonden, van zelf uiteen ging- „Een vrij ferme regenbui kon echter niet ver hinderen dat zich op den Dam onderscheidene volksgroepen verzamelden die nu en dan door de politie moesten verwijderd worden. „De respectieve besturen der sociëteiten „Zeemans- hoop" en „Croote club" hadden de leden uitge noodigd zich des avonds niet op de balkons te vertoonen, en tevens de deuren, die daarheen toe gang verleenden, gesloten te houden. „Na tien uur is alles rustig gebleven. Er wer den geen arrestanten gemaakt. „Het gerucht dat een heer de bovenlip zou zijn afgehakt, heeft zich niet bewaarheid. „Door den commissaris ia sectie 2 i3 proces verbaal opgemaakt tegen den vermoedelijken dader van het inwerpen eener glasruit bij den burge meester. De beschuldigde blijft echter halstarrig ontkennen. „De schouwburgen worden weder beter bezocht." Men schrijft ons uit Rotterdam Het schijnt, dat de ultramontaansche partij hier eene censuur over het tooneel wil invoeren. Het hier verschijnend orgaan van die partij, de Maas bode, heeft de katholieken verboden de opvoering van het tooneelspel „de Vreemdelinge" van Dumas Jr. in den schouwburg te gaan bijwonen. Wat zulk een verbod in een blad, hetwelk onder de leiding van een geestelijke staat, beteekent, behoeft niet gezegd te worden. De invloed daarvan was dan ook dadelijk op het bezoek van den schouwburg merkbaar. En waarom moest nu dat tooneelstuk in den ban worden gedaan? Het heette onzedelijk. Het stuk, dat waardig gekeurd werd in het Théatre francais te worden opgevoerd, op éene lijn gesteld met de dartelste operettes van Offenbach en LewigWaren wij hier in 's Hertogenbosch, waarschijnlijk zou de burgemeester zijn gedwongen geworden de opvoe ring te verbieden. Wanneer men kunstproducten moest gaan beoor- deelen naar de kerkelijke moraal, het zou een lief leven worden 1 Voor het vonnis van onzedelijkheid, over het genoemde tooneelstuk van Dumas geveld, werden geen gronden aangevoerd. De uitspraak, dat het stuk onzedelijk is, moeten de katholieken aannemen, zonder dat zij mogen vragen waarom het onzedelijk is. Vermoedelijk hebben de geeste- zeer verbolgen van zijn rit terug. Do majoor informeerde of er tijding uit Zwitserland was Chlodwig stootte kortaf hes woordje „Ja" uit, maar knoopte dien dag verder geen gesprek meer aan. Den volgenden dag ging hij naar het bosch en hoorde bij zijn thuiskomst onverschillig de mede- deelingen aan, die hem over den voortgang van het werk gedaan werden. Zijn belangstelling daarvoor scheen dagen lang geheel uitgedoofd; maar plotseling flikkerde zij weer op en werd steeds hartstochtelijker. Hij werd verteerd door een ongeduld gelijk aan dat 't welk kunstenaars vervult bij het volbrengen van een werk dat zij lang onderhanden hebben en met zorg ten uitvoer brengen. Hij verliet het huis niet meer, waarin hij over dag als een gejaagde geest verschijning heen en weder liep en de nachten wakend doorbracht, gebogen over teekeningen en planneD. Zijne tochten naar de post had hg geheel op gegeven. „Verwacht gij geen brief meer vroeg de majoor en kreeg ten antwoord: „Den beslissenden." De herfst was gekomende hoornen lieten reeds hunne bladeren vallen, in den tuin bloeiden nog slechts maandrozen en asters, en de dauw bleef tot 's middags op de weilanden liggen. De arbeider» verlieten een voor een het huis. Chlodwig was juist bezig de laatsten af te betalen en zat aan de schrijftafel, met den majoor naast zich, die geld telde en rekeningen nakeek. Daar bracht de knecht het postboek. De majoor opende het op een wenk van Chlodwig, nam er een brief uit, met het postmerk Interlaken, lag hem op tafel en ging de kamer uit. Eerst twee uur later waagde hij het weder de deur te naderen lijke heeren er op tegen, dat het min of meer een pleidooi is tegen de onontbindbaarheid van het huwelijk, een beginsel, zooals men weet, van de katholieke kerk, doch in ons burgerlijk recht niet opgenonftfü. Moeten op zulke gronden tooneel- werken worden afgekeurd en het bezoeken van den schouwburg verboden worden, dan kan men de theaters wel sluiten. Een moralist, die niet op een bekrompen ker kelijk standpunt staat, zal in het tooneelspel „De Vreemdelinge" niet veel te laken vinden. Het stuk moge als kunstproduct gebreken hebben, als onzedelijk te veroordeelen is het niet. Er zijn stukken uit de moderne Fransche school, waarin de echtbreuk verdedigd of althans verschoond wordt; hier echter is het tegendeel het gevai. Eene jonge vrouw is aan een onwaardige uitgehuwelijktzij ontmoet den jongen man, met wien zij vroeger door liefdebanden vereenigd was, doch wel verre dat de jongelieden hunne plichten zouden vergeten, houdt de jonge man zijoe geliefde voor oogen wat zij aan hare waardigheid als vrouw verschuldigd is en hoe onmogelijk eene andere betrekking dan eene platonische tusschen hen is. Als het stuk eene moraal heeft, dan is het deze, dat aan eene wanverhouding als zoo even aangestipt, alleen de dood van eene der drie partijen een bevredigend eicde maken kan. Het stuk werd hier vertoond op eene wijze, die in alle opzichten voortreffelijk heeten mocht. Schoon spel, rijke toiletten, bijzonder smaakvolle tooneelschikking. Dit alles echter heeft voor ker kelijke drijvers geen waarde. Bij de pogingen tot verheffing van ons nationaal tooneel heeft men helaas, ook met hen te rekenen en met de voogdij, die zij zich over meerderjarigen aanmatigen. (Door onzen eigen verslaggever.) II. Het is goed, zeide o. a. de minister Heems kerk, in de toespraak met welke hij die van den heer Vreede op de landbouw-tentoonstelling be antwoordde, dat eene regeering 's lands geld be steedt aan het onderwijs, aan de opleiding van bekwame mannen die zich het geven van onderwijs tot roeping gekozen hebben en aan de verstrekking der noodige hulpmiddelen en gebouwen daarvoor. en hoorde Chlodwig met lichten, veerkrachtigen tred op en neder loopen, en toen hij binnenkwam begroette zijn vriend hem met een blijden uitroep. Hij was gekleed als voor een bal, met zwarten rok en witten das, hield den brief in de hand, en gaf hem aan den majoor. „Lees!" sprak hij op zegenvierenden toon. De majoor las: „Mijn Vriend! „Mijn lang stilzwijgen heeft u reeds gezegd wat mij zoo moeilijk valt uit te spreken. De droom onzer jeugd kan niet vervuld worden, 't Is zoo Ik offer den eenigen die mij liefheeft op aan menschen voor wie ik onverschillig ben. De hin derpalen die ons scheiden zijn denkbeeldig en toch ben ik niet in staat ze uit den weg te ruimen. Is het mijn noodlot? Is het mijn schuld? Vaak geloof ik het laatste en klaag met oprechte zelfkennis mijn eigen onmacht, en niet de omstan digheden aan. Ik verdien zeker geen geluk, omdat het mij aan moed ontbreekt, het te veroveren. „Schat mij dus niet al te gering, haat mij niet, maar beklaag liever de arme Hedwig." „Nu?" riep Choldwig, die oplettend en met spanning zijn vriend had gadegeslagen terwijl hij las. „Zij zegt: Ja! Zegt ze niet ja?" riep hij in doodsangst, en greep en schudde den arm van den majoor, die de oogen naar hem opsloeg en, na een korten inwendigen strijd met afgewend gelaat zeide„Ja zij zegt ja." Chlodwig deed een stap achteruit en haalde diep adem, als ware hij van een zwaren last bevrijd. De laatste pijnlijke twijfel, die in hem was opgekomen verdween, overwonnen door het geloof aan eene zalige ver vulling. Gelijk hij vooruit gezegd had, werd hp Het geld, had de heer Jongkindt Coninck des morgens gezegd, besteed aan de bevordering van het onderwijs in den landbouw, zal woeker winsten afwerpen voor de welvaart de» lands en op indirecte wijze ruimschoots in de schatkist terugvloeien. Deze waarheid hoopte hij dat de bij de plechtigheid aanwezige leden der tweede kamer, de heeren Geertsema en Dullert, naar den Haag medenemen zouden, teneinde ze bij de ba- handeling der eerstvolgende staatsbegrooting in toepassing te brengen. De ontwikkeling van het landbouw-onderwijs toch, op den voet zooals bet nu te Wageningen begonnen is, zal veel geld kosten en de voortdurende belangstelling' en zorg der bij de opening aanwezige hoofd-ambtenaren, dT. Salverda en de heer van Vollenhoven, referen daris aan het ministerie van binnenlandsche zaken voor onderwijs, landbouw en nijverheid, werd niet zonder reden door den directeur ingeroepen om de school te doen worden wat zij worden moet. Of met geld en onderwijs dan alles gedaan is wat de Nederlandsche landbouw verlangen kan? Niemand zal het beweren eu uw verslaggever althans kan den wensch niet onderdrukken dat onze kamerleden, behalve eene gepaste mildheid voor de Wageningsche school, ook nog eenige zorg zullen wijden aan andere belangen van den landbouw, zooals de afschaffing, of wijziging althans, der zoo belemmerende rechten op den overgang van onroerend goed, of de opheffing der nog altijd verleend wordende wettelijke bescherming aan de jachtlief hebberij, omtrent wier ruïneus© werking op de vruchten van zijn grond en arbeid iedere Celdersche landbouwer vooral, zoodra men hem er naar vraagt, de treurigste feiten weet aan te wijzen. Ook dit een en ander mag echter verwacht worden als gevolg van de grondige en algemeene kennis der behoeften van den landbouw, welke op den duur de vruchten zullen zijn van het wetenschappelijk landbouw-onderricht. Het komt er dus op aan, de algemeene belang stelling voor de Wageningsche school op te wekken en geen beter middel is daartoe aan te wenden dan een bezoek aan die inrichting zelve. Reeds dadelijk maken de ongeveer honderd leerlingen, die de landbouwschool en de daaraan verbonden hoogere burgerschool bezoekeneen gunstigen indruk. Het zijn meerendeels flink opgeschoten jongelieden, die zich goed weten voor te doen en wier blos van gezondheid verraadt, dat de natuur en de buitenlucht minstens evenveel deel van hunne opleiding uitmaken als de boekenkamer. Dienzelf den indruk geeft de bezichtiging van den vrij een gelukkige krankzinnige. Al het scherpe van zijn wezen loste zich in zachtheid en goedheid op en zijn neiging tot zwaarmoedigheid verdween. Hij was voortdurend bezig met de toebereidselen voor zijn huwelijk. Een oud stuk van het kan tongerecht, dat hp ergens in een lade ontdekt had, hield hij voor zijn huwelijkscontract, waarin hg zijn bruid een vorstelijk vermogen verzekerde. Eenige doosjes met fiches beschouwde hij als bijouterie-kistjes, met edelsteenen van onschatbare waarde, bet geschenk dat hij haar morgen zou geven. De majoor sprak hem nooit meer tegen, en er begon tusschen hen de liefderijkste en grootste eendracht te heerschen, daar de een den ander beklaagde: Choldwig zijn vriend omdat hem geen gelnk, gelpk het zijne ten deel was gevallen en de vriend hem omdat dit geluk toch slechts denkbeeldig was. „Gij blijft altijd bij mij, ook als ik getrouwd ben! Mqn huis is het uwe 1" riep Chlodwig iederen avond den majoor toe, en deze antwoordde iederen keer aangedaan„Ja, jaen dacht„Wat zou hij zonder mij beginnen?" Hij had het aan zijn steeds verzwakkend ge heugen te danken dat de zonderlingheden van Chlodwig altijd nieuw voor hem bleven en deze deden de daaruit voortspruitende, altijd warme deelneming ontzaglijk veel goed. Zoo leefden zij stil en tevreden voort, Chlodwig in zalige afwachting van zijn geluk, en de majoor vergenoegde zich er mede dat het onstuimige gemoed van zijn vriend eindelijk vrede had gevonden. EINDE.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1