Telegraphische berichten. Procedure tegen den heer J. de Decker Gzn-, Het. is onnoodig n de verzekering te geven dat hij daar veel mee achteruit was. Hij werd en bleef een veel slechter arbeider dan voorheen en stierf eindelijk in het dorpsarmenhuis. De zinspreuk van de Zeeuwsche maatschappij van landbouw is niet: Streef steeds naar meer, maarStreef steeds naar beter. Laat ieder arbei der-boer deze spreuk tot de zijne maken, ieder ze in zijn kring beoefenendan zullen kerels als Kees Groot spoedig op 't kerkhof en „Het kleine vei ligst" zijn. door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een jaar celstraf en geldboete van f 1000 wegens poging tot oplichting.) {Vervolg.) II. De zitting van het hof te 's Ha ge Dinsd .g her vat zijnde, zegt de voorzitter dat het hof het noodza kelijk acht, naar aanleiding van den loop van het on derzoek, ook als getuigen te hooren den scheepskapi tein Alberts en diens echtgenoote. Het hof gelastte mitsdien, dat zij als getuigen zouden worden op geroepen om morgen te 10 uren in de terechtzit ting te verschijnen. Het verhoor van getuige Nahups wordt hierop voortgezet. Op de vragen van den adv.-gen. antwoordt ge tuige, dat de bekl. hem nimmer een „standje" er over heeft gemaakt, dat hij de assurantie, waar van hier sprake is, meer dan 24 uren zou hebben laten liggen, en zulks noch in het begin, noch later toen de zaak was uitgekomen. Get. verhaalt verder dat, toen bekl. van het kantoor van Sekaay en Ledeboer terugkwam, waar hij was ontboden, hij den heer van Leeuwen op diens vraag, wat er was van dat telegram, geant woord heeft, dat het niets was, dat alles in orde was. Hij verklaarde ook te weten, dat de bekl. op het kantoor persoonlijk de opzending der tele grammen had gelast, terwijl hij tevens zegt nim mer te hebben bemerkt dat er in het brievenboek bladzijden ontbraken, terwijl door hem evenmin bladen er uit waren gescheurd. Na het geven van dit antwoord, zeide de adv.-gen. dat het hem, bij het nazien van het brievenboek, gebleken was, dat op een belangrijke plaats twee bladzijden ontbraken. Op blz. 700 komt voor een memorandum van 21 October 1874; blz. 703 een eigenhandige brief van bekl. aan den heer Schorer te Middelburg, van 22 Oct. '74; blz. 704 een brief aan van Leeuwen te Batavia; biz. 706 een brief aan Nicaïse. Maar nu ontbreken de bladz. 701 en 702. Als men het brievenboek nauwkeurig inziet, dan blijkt het, dat de bekl. er werkelijk in is geweest; de sporen er van zijn nog zicht baar. Adv.-gen. heeft vervolgens den index nagegaan en toen is hij tot de ontdekking gekomen, dat op blz. 701 moet zijn afgedrukt geweest een brief, gericht aan de firma van Leeuwen en Cie. te Soe- rabaija. Verleden Zaterdag is hij tot die ontdek king gekomen. Onmiddellijk hierop heeft hij getelegrapheerd naar Soerabaija en van morgen heeft hij het telegrafisch antwoord ontvangen. Hij had aan van Leeuwen en Cie te Soerabaija ge vraagd hem te melden wat de brief, die zij den 22tn October van van Zeijlen en Decker hadden ontvangen, behelsde, en hierop heeft hij ten ant woord ontvangen, dat van Zeijlen en Decker den 22en October 1874 hadden geschreven, dat zij „van uwen senior (zijnde de Amsterdamsche firma van Leeuwen) het treurige nieuws omtrent de Oceanus hadden vernomen," terwijl er verder in melding wordt gemaakt van het telegram van 13 October. Adv.-gen. legt dit telegram aan het hof over, waarna het door den griffier wordt voorgelezen. De bekl. zegt, dat hij met verwondering dit telegram heeft gehoord; hij weet met zekerheid niet of die brief door hem is geschreven. De voorzitter tot den getuige: Getuige Nahuijs, u zijt zeker doordrongen van het gewicht van het oogenblik; gij staat hier onder eede; ik begrijp, dat gij in een moeielijke positie verkeert ;gij waart vele jaren op het kantoor van beklaagde, werd goed behandeld en genoot een goed salaris. Dit neemt evenwel niet weg, dat gij den eed hebt afgelegd van de geheele waarheid te zullen spre ken. Ik vraag u nu: was het u bekend, ja of neen, dat de brief, waarvan in het telegram sprake is, is geschreven geworden? Getuige. Waarschijnlijk zal het wel zijnals ik het zeker wist, dan zou ik het zeggen; ik zou geen enkele reden hebben om, als ik het wist, het te verzwijgen. Op de vraag van den verdediger, antwoordt get. dat hij bij verzekeringen altijd de polis te zien kreeg. Voorts verklaarde hij, dat het, wel kan zijn, dat hij de polis, waarop de vermindering met 20,000 was afgeschreven, van de heeren Schaay en Ledeboer ontvangen en in handen gehad heeft verder dat de brieven aan de aandeelhouders, voor komende in het brievenboek onder dagteekening van 27 Octoberwaren geschreven door den kantoorbediende Becker en dat hij niet weet dat bekl. hem of Becker last heeft gegeven zulk een brief niet te zenden aan de firma van Leeuwen te Amsterdam. Hij meent integendeel dat die firma ook wel zulk een brief zal hebben ontvan gen. Onmogelijk is het nu niet dat bekl. dien brief heeft achtergehouden, maar het is niet waar schijnlijk. De derde getuige, de heer F. H. van Leeuwen, deelt mede, dat hij in het laatst van Januari 1875 compagnon is geworden van den heer Decker door den boekhouder Nahuijs werden de orders hem, door getuige gegeven, steeds stipt uitgevoerd. Door bekl. werd hem vroeger niets medegedeeld van het telegram van 13 October dat hij meende gezien te hebben bij de telegrammen, die den bekl. op diens verlangen, van Rotterdam naar Middelburg werden gezonden. Het schrift aan de achterzijde van bet telegram van 13 Oct. herkent hij als het handschrift van bekl. Get. deelt verder mede, wat er op het kantoor te Rotterdam tusschen hem en bekl. is voorgeval len na diens bezoek bij de firma Schaaij en Lede boer, en voorts dat hij geweigerd heeft te voldoen aan het verzoek van bekl. om hem mede te deelen wat hij voor den rechter van instructie had ver klaard, terwijl bekl. tot hem heeft gezegd, dat er maar éen stem moest opgaan van het kantoor. De bekl. zegt dat, wanneer hij tot den heer van Leeuwen heeft gezegd, dat de zaak der assurantie in orde wa», dit sloeg op de assurantie voor be houden varen, waarop get. antwoordt, dat het gezegde van bekl. op niets anders sloeg dan op het tele gram van 13 Oct.; terwijl get. Nahuys nog zegt, dat er toen van niets anders sprake kon zijn, dan van de assurantie op de vrachtpenningen. Get. van Leeuwen verklaart verder dat bekl. hem ten aanzien van kapitein Nicaise heeft gezegd, dat deze niet verplicht was als get. te komen, want dat hij niet binnen 's lands woonde. De vierde get., de heer Hoek, doet eenige mede- deelingen omtrent de assurantie der vrachtpennin gen van de Oceanus. Hem was het nog nimmer voorgekomen dat er bij zulk een assurantie een vermindering in een paar dagen tijds van f 20,000 had plaats gehad. De bekl. geeft als motief voor de vermindering nog op, dat bij averij en vrachtpennïngen steeds eerst bruto wordt opgegeven, om dan later te verrekenen. Het kan nu zijn dat hij op grond van later ontvangen brief de vracht heeft nagecijferd en toen tot de conclusie is gekomen, dat hij aan vankelijk te hoog had geassureerd. Op de hem gedane vraag, zegt get. Nicaise, dat bekl. op 13 Oct. kon weten, dat de Oceanus hoog stens f 50,000 vracht zou maken. Door adv.-gen. worden vervolgens overgelegd brieven uit Soerabaija en Batavia van 6 en 12 Aug., waarin mededeelingen omtrent de bevrach ting van de Oceanus worden gedaan. De heer Nicaise verklaart voorts nog, dat hij geweten heeft dat op 3 Sept. 1874 een brief uit Soerabaija aan de firma van Zeijlen en Decker is geschreven, zijnde er toen nog slechts sprake van enkele vaatjes tabak. Vóór dien tijd wist bek), reeds hoeveel vracht de Oceanus in het geheel zou maken, op 2 a f 3000 na. De vijfde get., de heer Burger, verklaart dat hem door de firma van Zeijlen en Decker de stuk ken zijn gezonden voor het opmaken der dispache omtrent de Oceanus, Hij deelt mede, dat hem bekend is het telegram van 17 Oct. en voegt er bij, dat bekl. hem nimmer gezegd heeft, dat hij iets wist het telegram van 13 Oct. Gedu rende 30 jaren staat hij met bekl. in relatie en vroeger had hij steeds alle reden om vertrouwen in hem te stellen. Later ontstond het gebeurde met het journaal van de Fransen van de Putte, hetgeen door bekl. aan get. zelf was bekend, en vervolgens de geschiedenis met de Oceanus. Wat de vermindering der assurantie betreft, zeide getuige, dat hem dit zoo buitengewoon niet voor komt, terwijl zeker abuis mogelijk is, wanneer een schip een eerste reis maakt. Op de vraag van adv.-gen., van welke zijde hij den heer Nicaise heeft leereu kennen, antwoordt get., dat hij hem in de avevpzaak van zeer gun' stige zijde heeft leeren kennen; de papieren waren uitmuntend in orde. Op de vraag des verdedigers, of hij weet, dat er aanleiding heeft bestaan tot vijandschap tusschen Nicaise en bekl., antwoordt get., dat hij wel ge hoord heeft, dat zij geen groote vrienden waren. De voorz. zegt tot den bekl., dat hij, naar aan leiding der verklaringen van de getuigen, reeds veel met hem heeft gesprokenmorgen zal daartoe nog meer gelegenheid zijn. Hij vraagt hem thans of hij blijft bij hetgeen hij voor den rechter-com- misiaris en bij de rechtbank heeft opgegeven. De bekl. antwoordt toestemmend en blijft er bij, dat hem van het telegram van 13 Oct. niets be kend was. Op de opmerking van den voorz., dat in de brieven aan de aandeelhouders de bijzonderheid j voorkomt, dat de Oceanus bij Krawang was ge strand, terwijl daarvan niets gezegd was in het Reuter-telegram, naar aanleiding waarvan die brieven werden verzonden, antwoordt bekl. dat hij die brieven niet had gelezende heer Nahuijs was met de geheele administratie belast, en wat het telegram van 17 Oct. betreft, dit kende hij alleen voor zoover er sprake in was van het ver branden der Susanna Johanna, maar meer wist hij van het telegram niet. Verder zegt bekl. dat hij de brieven steeds in blanco teekende, en dat dan de heer Nahuijs er het noodige boven schreef. Get. Nahuijs verklaart, dat hij nimmer zelfstan dig, maar steeds op last van bekl. heeft gehandeld. En wat het in blanco teekenen betreft, dat gold alleen voor zaken van weinig gewicht. Voor belangrijke zaken zag bekl. in den regel het con cept van den brief. Ten aanzien van den brief, bedoeld in het telegram uit Soerabaija, zegt get. dat het niet mogelijk is, dat die brief naar Soera baija is verzonden, zonder dat de heer Decker den inhoud er van zou hebben gekend. Het verhoor der vijf getuigen is hiermede afge- loopen. De verdere behandeling der zaak wordt ge schorst tot Woensdag te 10 uren, terwijl aan getui gen Hoek, van Leeuwen en Burger vergund wordt te vertrekken. III. Ter terechtzitting van Woensdag werd op verzoek van den verdediger, alvorens wordt overgegaan tot het verhoor van de getuigen Alberts, die uit Mid delburg zijn aangekomen, tot get. Nahuijs nog de vraag gericht, of hij zich herinnert dat, op verzoek van bekl., aan bekl. is gezonden een brief, afkom stig van een der passagiers van de Oceanus, een zekere heer Malga, Ind. ambtenaar. Get. Nahuijs antwoordde toestemmend. De heer Malga zou de terugreis met de Oceanus medemaken, maar omdat het schip was afgekeurd kon daarvan niets komen. Die heer verlangde de passagevracht terug en als get. zich wel herinnert, dan wordt in dien brief gezegd, dat als hij'geen vergoeding kreeg, hij zaken zou openbaar maken, die voor den kapitein en voor de reederp minder aangenaam waren. Tot get. Nicaise wordt, op verzoek van den verdediger, nog de vraag gericht, of hij niet bij de firma Abrahams te Middelburg 50 ex. had,besteld van de Middelburgsche couranten, waarin het proces was medegedeeld en of die exemplaren hem niet waren gezonden. Get. antwoordt toestemmendhij heeft die exem plaren nog en zal ze verspreiden wanneer hij dit noodig mocht achten. Op de vraag van den adv. gen. antwoordt get. mcaise nog, dat hij in het bezit is van het dag boek van zijn vrouw, waarin op de dagteekening van 14 Oct. melding is gemaakt van de stranding van de Oceanus in deze woorden: „fatale nouvelle navire échouê." Het dagboek werd 's avonds bij gehouden en wanneer daarvoor geen tijd was dan 's morgens van den volgenden dag. De verdediger zegt dat hij meende, dat door get. in eersten aanleg was verklaard, dat hij het dagboek niet meer had. Get. W.Alberts, scheepsmakelaar te Middelburg, verklaart, dat hij te Middelburg meermalen ten kantore kwam van bekl. en daar dikwerf met hem in aanraking is geweest. Na de artikelen in de N. Rott. Ct. heeft hij met bekl. over de zaak van de Oceanus gesproken en zijn eersten indruk van het gehouden gesprek was, dat de heer Decker niets zou gedaan hebben wat verkeerd was. Hij had hem altijd gekend als een actief man en hij kon niet aannemen dat de heer Decker een zoo belangrijke zaak als het assureeren kan vergeten hebben. Maar nadat hij bij den rechter van instruc tie was geweest en veel van de zaak had gehoord, sprak hij er nader met bekl. over en hij zeide hem toen, dat de zaak wel eens ernstig voor hem kon worden, vooral daar kapitein Nicaise er meer van wist. In den namiddag van zekeren dag kwam de zoon van bekl. bij get. en zeide toen, naar aan leiding van een der artikelen in de N. Rott. Ct., dat als zijn papa daarop een eed zou willen afleggen, dit een valsche eed zou zijn; ten minste indien geest zou de zoon zich hebben uitgelaten. Wat het telegram van 13 Oct. betreft, get. heeft dit zelf niet gezien, maar hij weet wel, dat bekl. hem eens gevraagd heeft, wat het woord ashore beteekende, waarop hij hem antwoordde, dat dit beteekende aan den grond zitten. Hg veronder stelde dat dit was in het begin van 1874, maar zeker wist hij dit niet meer. Wat het gesprek met bekl. omtrent dhr. Nicaise betreft, herinnert hij zich, dat bekl. tot hem gezegd heeft dat, als de kapitein zijn geld terug zou krijgen, hij geen belang meer had bij de zaak. Dit werd gezegd in antwoord op een opmerking van get., dat de verklaring van den heer Nicaise wel eens gevaarlijk kon worden voor dhr. Decker. De bekl. zegt, naar aanleiding hiervan, dat de heer Nicaise herhaalde malen bij hem is geweest en hem gezegd heeft dat, wanneer de vrachtpen- ningen weg waren, hij groot verlies zou lijden, want dat hp daarvan moest leven, waarop hp hem gezegd heeft dat, als dit zoo is, hij hem dau zou betalen. Hij herinnert zich niet aan get. iets anders omtrent Nicaise te hebben gezegd. Op de hem gedane vraag antwoordt get. nog, dat hij nooit iets ongunstigs omtrent dhr. Nicaise heeft gehoord en dat de heer Decker hem meer malen omtrent den kapt. als van een bekwaam en flink persoon heeft gesproken. Hierop wordt binnengeleid mevrouw Alberts. Deze dame treedt weenende de gerechtszaal binnen; hare zenuwachtigheid neemt voortdurend toe, zoo dat zij buiten staat is de woorden van den eed uit te spreken. De voorz. verklaart hierop, na raadpleging met de raadsheeren, dat het hof van het hooren dezer get. afziet. Zij wordt hierop buiten de gerechtszaal gebracht, terwijl aan haar echtgenoot vergund wordt ook de zaal te verlaten. De get. Nahuijs wordt nader ondervraagd om trent het telegram van de heeren van Leeuwen C°. te Soerabaija, waarin melding gemaakt wordt van een brief van den heer Decker, waaruit zijne bekendheid met de telegrammen van 13 en 17 Oct. moet blijken. Getuige herinnert zich niets van het schrijven van dien briefterwijl hem ook nimmer is opgevallendat er in het brievenboek eenige bladzijden zouden ontbreken. Het brievenboek wordt hem hierop vertoond, waarop getuige ook constateert, dat daaruit twee bladzijden ontbreken, pag. 701 en 702, terwijl volgens den index op bl. 701 een brief moest voorkomen aan van Leeuwen c° te Soerabaija geschreven. Hij herinnert zich niet dien brief geschreven te hebbenmaar gelooft dit wel het geval zal zijn. De beklaagde zegt, dat hij het brievenboek slechts éen dag te Amsterdam in handen heeft gehad. Hij heeft toen wel geziendat er een blad los in was, maar hp weet niets van een brief van 22 October. Adv.-gen. merkt op, dat in het brievenboek geen enkel blad los is. Maar wel is er nog in een brief half uitgescheurd. Op fol. 701 moet gestaan hebben de Indische brief, terwpl op fol. 702 een brief voorkwam van minder belang. Getuige Nicaise verklaart hierop nog ten 'aanzien van den passagier Malga, dat hij reeds vóór het ongeval van de Oceanus met dien heer onaange naamheden heeft gehad; hij eischt veel voor wei nig geld. De heer Malga deed hem ook bedrei gingen hij wilde zich niet verder met hem inla ten en verwees hem naar het kantoor op Batavia. Wat de quaestie der stranding betreft, zegt get. dat hij daarbij geen belang hoegenaamd had. Integendeel hij had als mede-eigenaar en kapitein belang bij het behoud van het schip. In de stuk ken omtrent de averij zal men overigens alles zien wat er nopens deze zaak is voorgevallen. De voorzitter merkt op, dat in de dispache ver meld wordt, dat de schuld der stranding moet geweten worden aan den eersten stuurman, hetgeen bevestigd wordt door get. Nicaisedie zegtdat de stuurman de hem gegeven wachtorder niet heeft uitgevoerd en daarom later werd ontslagen. De beklaagde zegt, dat kapitein Nicaise er be lang bij haddat het schip weg was. Hij had hem herhaalde malen willen bedriegen om maar van het schip af te komen. De vrouw van Nieaise had hem ook meermalen gezegd, dat haar man 's nachts herhaalde malen over de kamer liep en steeds tegenzin had om met het schip te vertrek ken. Hp wilde van het schip af, het kostte dan wat het wilde. Dit werd ook door de firma te Soerabaija geschreven aan den ouden heer van Leeuwen te Amsterdam en deze vroeg hem dan ookof hij een verzekering op het schip had en op zpn bevestigend antwoordzeide hem de heer van Leeuwen wat hij omtrent Nicaise had ver nomen. De voorzitter merkt opdat het hem verwon dert datterwgl de oude heer van Leeuwen voor de rechtbank te Rotterdam is gehoordbeklaagde hem hieromtrent niet heeft laten ondervragen, ter wpl ook in de stukken van zulk een gesprek niets voorkomt. Op de vraag van den verdediger antwoordt get. Nicaisedat hij zichnadat het schip te Batavia was gerepareerdten tweedenmale een bewps van zeewaardigheid heeft laten afgeven. Verder deelt hij nog mededat het schip ongeveer 130,000 heeft gekosthet was geassureerd 80 000 op het casco en 40,000 op behouden varenzoodat het onder de waarde was geassureerd. Hp had 2/10 aandeelen in het schip. Verhoor van den beklaagde. De voorzitter zegt tot beklaagde, dat hij thans kortelijk met hem wil doorloopen, wat door hem in de instructie en voor de rechtbank is bekend, om vervolgen» te komen tot enkele feiten voort vloeiende uit diens buitengerechtelijke bekentenis. De beklaagde dan heeft bekend, dat hij in 1874 was alleen beheerend vennoot van de firma van Zeijlen en Decker en als zoodanig verplicht voor de assurantie der schepen te zorgen; dat hp dit ook had moeten doen voor de Oceanus, waarin hp voor 7io aandeelhouder was, dus voor f 24,800; dat hp door getuige Nahups een bruto vracht van f 60,000 heeft laten assureeren met opgave dat de Oceanus bestemd was te varen van Java naar Nederland. Omtrent de beteekenis dezer laatste woorden waren verschillende deskundigen en getuigen voor de rechtbank gehoord en uit hunne verklaringen bleek, dat die woorden moesten beteekenen: het laatste bericht van het schip en dat het gaaf en ongeschonden in een der havens van Java lag. Tengevolge der lastgeving, hebben de heeren van Schaay en Ledeboer de assurantie met ver schillende assuradeuren gesloten. Bekl. heeft ook erkend op 18 October 1874 geschreven te hebben het memorandum, waarbij de vermindering der assurantie van 60- op f 40,000 werd gevraagd, welk briefje echter gedateerd was 17 October. Voorts dat hp niet met Nahups over dit abuis van f 20,000 heeft gesproken. De voorzitter wpst er hierbij op, dat bekl. anders nog al zeer communicatief was, waarop deze ant woordde, dat hij wel over andere zaken sprak, maar niet over de assurantiën. Voorts herinnert de voorzitter, dat bekl. erkend heeft van de redactie der Nieuwe Rott. Ot. te hebben ontvangen het Reuter-telegram van 25 October en last te hebben gegeven tot het schrpven der brieven aan de aandeelhouders op 27 October; voorts dat op 22 October door Nahups twee brie ven zijn geschreven, aan Nicaise en van Leeuwen te Batavia, waarin gesproken wordt van het on geval van de Oceanus. Bekl. zegt, dat hp de brieven in blanco heeft geteekend; dat hij persoonlpk geen order heeft gegeven om de stukken aan den heer Burger te zenden tot het opmaken der dispache, en dat hp de schaderekening van de heeren Schaay en Lede boer voor het eerst heeft gezien bij den rechter van instructie. Voorts blijft hg erkennen, dat do uitbetaling der assurantie geweigerd is naar aanleiding van het telegram van 13 October, dat evenwel door hem zelf aan de assuradeuren is gegeven. {Wordt vervolgd). BINNENLAND. Amsterdam. Het ge rucht loopt dat een heer door een sabelslag den bovenlip heeft verloren. Op de Leliegracht is ook een hoop volk uiteenge jaagd. Op de Heerengracht zijn in 4 perceelen ruiten verbrijzeld. BUITENLAND. Konstantinopcl. Widdin wordt uitKalafat gebombardeerd, doch het vuur wordt krachtig beantwoord. Het bombardement van Rustschuk is gestaakt. Londen. De correspondent vaa Daily News meldt dat het vuur der Russische batterpen voor Plevna zeer weinig het Turksche vuur domineert. Weenen. Volgens een bericht in de Britishe Correspondenz, hebben de Russen stormenderhand Grivica, zijnde de sterkste positie van Osman-pacha, genomen. Berichten nit Cettinje melden dat de Mon- tenegrijuen tot dusver op de Turken de overwin ning hebben behaald. Uit Belgrado wordt gemeld dat het oprukken der troepen naar Alexinatz Woensdag begonnen is. Eergisteren avond ontlastte zich een zware hagel- en regenbui, vergezeld van hevige wind vlagen boven een groot gedeelte van Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, waardoor hier en daar nog al schade, vooral aan het boomgewas, werd toege bracht en aan sommige wegen de dikste boomen door midden gebroken ter neder lagen. Zondag jl. was de zoon van den herbergier Q. v. d. V. te Sinoutskerke, een jongeling van circa 18 jaren, die van tijd tot tpd aan toevallen leed, alleen uitgegaan. Toen zijne ouders, door zijn lang uitblijven ongerust geworden, gingen zoeken, vonden zij hem verdronken in eene sloot, waarin hij, denkelijk tengevolge van een dier toevallen, zal gevallen zpn. Verleden Maandag is te Ovezande een boeren knecht, een jongeling van 20 jaren, van een met boonschoven geladen wagen gevallen, tengevolge waarvan hp kort daarop is overleden. Zondag jl. werd aan den Kapitalen Dam feestgevierd, ter eere van den 90en verjaardag van J. B. Caes, herbergier aldaar. De harmonie van IJzendijke en het zanggezelschap van Philippine luisterden de feestviering op. Voor de deur van den jubilaris was een fraaie eereboog opgericht namens tal van ingezetenen ontving hij een fraai geschenk, terwpl het publiek zich vermaakte met volksspelen, waarvoor door de feestcommissie drie medailles waren uitgeloofd. In de omstreken van Mnhlheim zijn geen ver dere sporen van de verspreiding van Coloradokevers sedert 30 Juli jl. meer aangetroffen. Aanvankelpk zpn gedurende eenige weken 16 personen, op last van den minister van landbouw, werkzaam geweest om de aardappelvelden in de omstreken van Mul- heim te onderzoeken. Allengs is dat getal verminderd, totdat ten slotte nog slechts vijf

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 3