Telegraphische berichten.
Procedure tegen den heer J. de Decker Gzn-,
Het. is onnoodig n de verzekering te geven dat
hij daar veel mee achteruit was. Hij werd en
bleef een veel slechter arbeider dan voorheen en
stierf eindelijk in het dorpsarmenhuis.
De zinspreuk van de Zeeuwsche maatschappij
van landbouw is niet: Streef steeds naar meer,
maarStreef steeds naar beter. Laat ieder arbei
der-boer deze spreuk tot de zijne maken, ieder ze in
zijn kring beoefenendan zullen kerels als Kees
Groot spoedig op 't kerkhof en „Het kleine vei
ligst" zijn.
door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot
een jaar celstraf en geldboete van f 1000
wegens poging tot oplichting.)
{Vervolg.)
II.
De zitting van het hof te 's Ha ge Dinsd .g her
vat zijnde, zegt de voorzitter dat het hof het noodza
kelijk acht, naar aanleiding van den loop van het on
derzoek, ook als getuigen te hooren den scheepskapi
tein Alberts en diens echtgenoote. Het hof gelastte
mitsdien, dat zij als getuigen zouden worden op
geroepen om morgen te 10 uren in de terechtzit
ting te verschijnen.
Het verhoor van getuige Nahups wordt hierop
voortgezet.
Op de vragen van den adv.-gen. antwoordt ge
tuige, dat de bekl. hem nimmer een „standje" er
over heeft gemaakt, dat hij de assurantie, waar
van hier sprake is, meer dan 24 uren zou hebben
laten liggen, en zulks noch in het begin, noch
later toen de zaak was uitgekomen.
Get. verhaalt verder dat, toen bekl. van het
kantoor van Sekaay en Ledeboer terugkwam, waar
hij was ontboden, hij den heer van Leeuwen op
diens vraag, wat er was van dat telegram, geant
woord heeft, dat het niets was, dat alles in orde
was. Hij verklaarde ook te weten, dat de bekl.
op het kantoor persoonlijk de opzending der tele
grammen had gelast, terwijl hij tevens zegt nim
mer te hebben bemerkt dat er in het brievenboek
bladzijden ontbraken, terwijl door hem evenmin
bladen er uit waren gescheurd.
Na het geven van dit antwoord, zeide de adv.-gen.
dat het hem, bij het nazien van het brievenboek,
gebleken was, dat op een belangrijke plaats twee
bladzijden ontbraken. Op blz. 700 komt voor een
memorandum van 21 October 1874; blz. 703 een
eigenhandige brief van bekl. aan den heer Schorer
te Middelburg, van 22 Oct. '74; blz. 704 een brief
aan van Leeuwen te Batavia; biz. 706 een brief
aan Nicaïse. Maar nu ontbreken de bladz. 701
en 702. Als men het brievenboek nauwkeurig
inziet, dan blijkt het, dat de bekl. er werkelijk
in is geweest; de sporen er van zijn nog zicht
baar.
Adv.-gen. heeft vervolgens den index nagegaan
en toen is hij tot de ontdekking gekomen, dat op
blz. 701 moet zijn afgedrukt geweest een brief,
gericht aan de firma van Leeuwen en Cie. te Soe-
rabaija. Verleden Zaterdag is hij tot die ontdek
king gekomen. Onmiddellijk hierop heeft hij
getelegrapheerd naar Soerabaija en van morgen
heeft hij het telegrafisch antwoord ontvangen. Hij
had aan van Leeuwen en Cie te Soerabaija ge
vraagd hem te melden wat de brief, die zij den
22tn October van van Zeijlen en Decker hadden
ontvangen, behelsde, en hierop heeft hij ten ant
woord ontvangen, dat van Zeijlen en Decker den
22en October 1874 hadden geschreven, dat zij „van
uwen senior (zijnde de Amsterdamsche firma van
Leeuwen) het treurige nieuws omtrent de Oceanus
hadden vernomen," terwijl er verder in melding
wordt gemaakt van het telegram van 13 October.
Adv.-gen. legt dit telegram aan het hof over,
waarna het door den griffier wordt voorgelezen.
De bekl. zegt, dat hij met verwondering dit
telegram heeft gehoord; hij weet met zekerheid
niet of die brief door hem is geschreven.
De voorzitter tot den getuige: Getuige Nahuijs,
u zijt zeker doordrongen van het gewicht van het
oogenblik; gij staat hier onder eede; ik begrijp,
dat gij in een moeielijke positie verkeert ;gij waart
vele jaren op het kantoor van beklaagde, werd
goed behandeld en genoot een goed salaris. Dit
neemt evenwel niet weg, dat gij den eed hebt
afgelegd van de geheele waarheid te zullen spre
ken. Ik vraag u nu: was het u bekend, ja of
neen, dat de brief, waarvan in het telegram sprake
is, is geschreven geworden?
Getuige. Waarschijnlijk zal het wel zijnals ik
het zeker wist, dan zou ik het zeggen; ik zou
geen enkele reden hebben om, als ik het wist,
het te verzwijgen.
Op de vraag van den verdediger, antwoordt get.
dat hij bij verzekeringen altijd de polis te zien
kreeg. Voorts verklaarde hij, dat het, wel kan zijn,
dat hij de polis, waarop de vermindering met
20,000 was afgeschreven, van de heeren Schaay
en Ledeboer ontvangen en in handen gehad heeft
verder dat de brieven aan de aandeelhouders, voor
komende in het brievenboek onder dagteekening
van 27 Octoberwaren geschreven door den
kantoorbediende Becker en dat hij niet weet dat
bekl. hem of Becker last heeft gegeven zulk een
brief niet te zenden aan de firma van Leeuwen
te Amsterdam. Hij meent integendeel dat die
firma ook wel zulk een brief zal hebben ontvan
gen. Onmogelijk is het nu niet dat bekl. dien
brief heeft achtergehouden, maar het is niet waar
schijnlijk.
De derde getuige, de heer F. H. van Leeuwen,
deelt mede, dat hij in het laatst van Januari 1875
compagnon is geworden van den heer Decker
door den boekhouder Nahuijs werden de orders
hem, door getuige gegeven, steeds stipt uitgevoerd.
Door bekl. werd hem vroeger niets medegedeeld
van het telegram van 13 October dat hij meende
gezien te hebben bij de telegrammen, die den
bekl. op diens verlangen, van Rotterdam naar
Middelburg werden gezonden. Het schrift aan de
achterzijde van bet telegram van 13 Oct. herkent
hij als het handschrift van bekl.
Get. deelt verder mede, wat er op het kantoor
te Rotterdam tusschen hem en bekl. is voorgeval
len na diens bezoek bij de firma Schaaij en Lede
boer, en voorts dat hij geweigerd heeft te voldoen
aan het verzoek van bekl. om hem mede te deelen
wat hij voor den rechter van instructie had ver
klaard, terwijl bekl. tot hem heeft gezegd, dat er
maar éen stem moest opgaan van het kantoor.
De bekl. zegt dat, wanneer hij tot den heer van
Leeuwen heeft gezegd, dat de zaak der assurantie
in orde wa», dit sloeg op de assurantie voor be
houden varen, waarop get. antwoordt, dat het gezegde
van bekl. op niets anders sloeg dan op het tele
gram van 13 Oct.; terwijl get. Nahuys nog zegt,
dat er toen van niets anders sprake kon zijn, dan
van de assurantie op de vrachtpenningen.
Get. van Leeuwen verklaart verder dat bekl.
hem ten aanzien van kapitein Nicaise heeft gezegd,
dat deze niet verplicht was als get. te komen,
want dat hij niet binnen 's lands woonde.
De vierde get., de heer Hoek, doet eenige mede-
deelingen omtrent de assurantie der vrachtpennin
gen van de Oceanus. Hem was het nog nimmer
voorgekomen dat er bij zulk een assurantie een
vermindering in een paar dagen tijds van f 20,000
had plaats gehad.
De bekl. geeft als motief voor de vermindering
nog op, dat bij averij en vrachtpennïngen steeds
eerst bruto wordt opgegeven, om dan later te
verrekenen. Het kan nu zijn dat hij op grond van
later ontvangen brief de vracht heeft nagecijferd
en toen tot de conclusie is gekomen, dat hij aan
vankelijk te hoog had geassureerd.
Op de hem gedane vraag, zegt get. Nicaise, dat
bekl. op 13 Oct. kon weten, dat de Oceanus hoog
stens f 50,000 vracht zou maken.
Door adv.-gen. worden vervolgens overgelegd
brieven uit Soerabaija en Batavia van 6 en 12
Aug., waarin mededeelingen omtrent de bevrach
ting van de Oceanus worden gedaan.
De heer Nicaise verklaart voorts nog, dat hij
geweten heeft dat op 3 Sept. 1874 een brief uit
Soerabaija aan de firma van Zeijlen en Decker is
geschreven, zijnde er toen nog slechts sprake van
enkele vaatjes tabak. Vóór dien tijd wist bek),
reeds hoeveel vracht de Oceanus in het geheel zou
maken, op 2 a f 3000 na.
De vijfde get., de heer Burger, verklaart dat
hem door de firma van Zeijlen en Decker de stuk
ken zijn gezonden voor het opmaken der dispache
omtrent de Oceanus, Hij deelt mede, dat hem
bekend is het telegram van 17 Oct. en voegt
er bij, dat bekl. hem nimmer gezegd heeft, dat
hij iets wist het telegram van 13 Oct. Gedu
rende 30 jaren staat hij met bekl. in relatie en
vroeger had hij steeds alle reden om vertrouwen
in hem te stellen. Later ontstond het gebeurde
met het journaal van de Fransen van de Putte,
hetgeen door bekl. aan get. zelf was bekend, en
vervolgens de geschiedenis met de Oceanus.
Wat de vermindering der assurantie betreft, zeide
getuige, dat hem dit zoo buitengewoon niet voor
komt, terwijl zeker abuis mogelijk is, wanneer een
schip een eerste reis maakt.
Op de vraag van adv.-gen., van welke zijde hij
den heer Nicaise heeft leereu kennen, antwoordt
get., dat hij hem in de avevpzaak van zeer gun'
stige zijde heeft leeren kennen; de papieren waren
uitmuntend in orde.
Op de vraag des verdedigers, of hij weet, dat
er aanleiding heeft bestaan tot vijandschap tusschen
Nicaise en bekl., antwoordt get., dat hij wel ge
hoord heeft, dat zij geen groote vrienden waren.
De voorz. zegt tot den bekl., dat hij, naar aan
leiding der verklaringen van de getuigen, reeds
veel met hem heeft gesprokenmorgen zal daartoe
nog meer gelegenheid zijn. Hij vraagt hem thans
of hij blijft bij hetgeen hij voor den rechter-com-
misiaris en bij de rechtbank heeft opgegeven.
De bekl. antwoordt toestemmend en blijft er bij,
dat hem van het telegram van 13 Oct. niets be
kend was.
Op de opmerking van den voorz., dat in de
brieven aan de aandeelhouders de bijzonderheid j
voorkomt, dat de Oceanus bij Krawang was ge
strand, terwijl daarvan niets gezegd was in het
Reuter-telegram, naar aanleiding waarvan die
brieven werden verzonden, antwoordt bekl. dat
hij die brieven niet had gelezende heer Nahuijs
was met de geheele administratie belast, en wat
het telegram van 17 Oct. betreft, dit kende hij
alleen voor zoover er sprake in was van het ver
branden der Susanna Johanna, maar meer wist
hij van het telegram niet. Verder zegt bekl. dat
hij de brieven steeds in blanco teekende, en dat
dan de heer Nahuijs er het noodige boven schreef.
Get. Nahuijs verklaart, dat hij nimmer zelfstan
dig, maar steeds op last van bekl. heeft gehandeld.
En wat het in blanco teekenen betreft, dat gold
alleen voor zaken van weinig gewicht. Voor
belangrijke zaken zag bekl. in den regel het con
cept van den brief. Ten aanzien van den brief,
bedoeld in het telegram uit Soerabaija, zegt get.
dat het niet mogelijk is, dat die brief naar Soera
baija is verzonden, zonder dat de heer Decker
den inhoud er van zou hebben gekend.
Het verhoor der vijf getuigen is hiermede afge-
loopen.
De verdere behandeling der zaak wordt ge
schorst tot Woensdag te 10 uren, terwijl aan getui
gen Hoek, van Leeuwen en Burger vergund wordt
te vertrekken.
III.
Ter terechtzitting van Woensdag werd op verzoek
van den verdediger, alvorens wordt overgegaan tot
het verhoor van de getuigen Alberts, die uit Mid
delburg zijn aangekomen, tot get. Nahuijs nog de
vraag gericht, of hij zich herinnert dat, op verzoek
van bekl., aan bekl. is gezonden een brief, afkom
stig van een der passagiers van de Oceanus, een
zekere heer Malga, Ind. ambtenaar.
Get. Nahuijs antwoordde toestemmend. De heer
Malga zou de terugreis met de Oceanus medemaken,
maar omdat het schip was afgekeurd kon daarvan
niets komen. Die heer verlangde de passagevracht
terug en als get. zich wel herinnert, dan wordt
in dien brief gezegd, dat als hij'geen vergoeding
kreeg, hij zaken zou openbaar maken, die voor den
kapitein en voor de reederp minder aangenaam
waren.
Tot get. Nicaise wordt, op verzoek van den
verdediger, nog de vraag gericht, of hij niet bij de
firma Abrahams te Middelburg 50 ex. had,besteld
van de Middelburgsche couranten, waarin het proces
was medegedeeld en of die exemplaren hem niet
waren gezonden.
Get. antwoordt toestemmendhij heeft die exem
plaren nog en zal ze verspreiden wanneer hij dit
noodig mocht achten.
Op de vraag van den adv. gen. antwoordt get.
mcaise nog, dat hij in het bezit is van het dag
boek van zijn vrouw, waarin op de dagteekening
van 14 Oct. melding is gemaakt van de stranding
van de Oceanus in deze woorden: „fatale nouvelle
navire échouê." Het dagboek werd 's avonds bij
gehouden en wanneer daarvoor geen tijd was dan
's morgens van den volgenden dag.
De verdediger zegt dat hij meende, dat door
get. in eersten aanleg was verklaard, dat hij het
dagboek niet meer had.
Get. W.Alberts, scheepsmakelaar te Middelburg,
verklaart, dat hij te Middelburg meermalen ten
kantore kwam van bekl. en daar dikwerf met hem
in aanraking is geweest. Na de artikelen in de
N. Rott. Ct. heeft hij met bekl. over de zaak van
de Oceanus gesproken en zijn eersten indruk van
het gehouden gesprek was, dat de heer Decker
niets zou gedaan hebben wat verkeerd was.
Hij had hem altijd gekend als een actief man en
hij kon niet aannemen dat de heer Decker een zoo
belangrijke zaak als het assureeren kan vergeten
hebben. Maar nadat hij bij den rechter van instruc
tie was geweest en veel van de zaak had gehoord,
sprak hij er nader met bekl. over en hij zeide
hem toen, dat de zaak wel eens ernstig voor hem
kon worden, vooral daar kapitein Nicaise er meer
van wist.
In den namiddag van zekeren dag kwam de
zoon van bekl. bij get. en zeide toen, naar aan
leiding van een der artikelen in de N. Rott. Ct.,
dat als zijn papa daarop een eed zou willen afleggen,
dit een valsche eed zou zijn; ten minste indien
geest zou de zoon zich hebben uitgelaten.
Wat het telegram van 13 Oct. betreft, get. heeft
dit zelf niet gezien, maar hij weet wel, dat bekl.
hem eens gevraagd heeft, wat het woord ashore
beteekende, waarop hij hem antwoordde, dat dit
beteekende aan den grond zitten. Hg veronder
stelde dat dit was in het begin van 1874, maar
zeker wist hij dit niet meer.
Wat het gesprek met bekl. omtrent dhr. Nicaise
betreft, herinnert hij zich, dat bekl. tot hem gezegd
heeft dat, als de kapitein zijn geld terug zou
krijgen, hij geen belang meer had bij de zaak.
Dit werd gezegd in antwoord op een opmerking
van get., dat de verklaring van den heer Nicaise
wel eens gevaarlijk kon worden voor dhr. Decker.
De bekl. zegt, naar aanleiding hiervan, dat de
heer Nicaise herhaalde malen bij hem is geweest
en hem gezegd heeft dat, wanneer de vrachtpen-
ningen weg waren, hij groot verlies zou lijden,
want dat hp daarvan moest leven, waarop hp hem
gezegd heeft dat, als dit zoo is, hij hem dau zou
betalen. Hij herinnert zich niet aan get. iets anders
omtrent Nicaise te hebben gezegd.
Op de hem gedane vraag antwoordt get. nog,
dat hij nooit iets ongunstigs omtrent dhr. Nicaise
heeft gehoord en dat de heer Decker hem meer
malen omtrent den kapt. als van een bekwaam en
flink persoon heeft gesproken.
Hierop wordt binnengeleid mevrouw Alberts.
Deze dame treedt weenende de gerechtszaal binnen;
hare zenuwachtigheid neemt voortdurend toe, zoo
dat zij buiten staat is de woorden van den eed
uit te spreken.
De voorz. verklaart hierop, na raadpleging met
de raadsheeren, dat het hof van het hooren dezer
get. afziet.
Zij wordt hierop buiten de gerechtszaal gebracht,
terwijl aan haar echtgenoot vergund wordt ook de
zaal te verlaten.
De get. Nahuijs wordt nader ondervraagd om
trent het telegram van de heeren van Leeuwen C°.
te Soerabaija, waarin melding gemaakt wordt
van een brief van den heer Decker, waaruit zijne
bekendheid met de telegrammen van 13 en 17 Oct.
moet blijken. Getuige herinnert zich niets van het
schrijven van dien briefterwijl hem ook nimmer
is opgevallendat er in het brievenboek eenige
bladzijden zouden ontbreken.
Het brievenboek wordt hem hierop vertoond,
waarop getuige ook constateert, dat daaruit twee
bladzijden ontbreken, pag. 701 en 702, terwijl
volgens den index op bl. 701 een brief moest
voorkomen aan van Leeuwen c° te Soerabaija
geschreven. Hij herinnert zich niet dien brief
geschreven te hebbenmaar gelooft dit wel het
geval zal zijn.
De beklaagde zegt, dat hij het brievenboek
slechts éen dag te Amsterdam in handen heeft
gehad. Hij heeft toen wel geziendat er een
blad los in was, maar hp weet niets van een
brief van 22 October.
Adv.-gen. merkt op, dat in het brievenboek
geen enkel blad los is. Maar wel is er nog in
een brief half uitgescheurd. Op fol. 701 moet
gestaan hebben de Indische brief, terwpl op fol.
702 een brief voorkwam van minder belang.
Getuige Nicaise verklaart hierop nog ten 'aanzien
van den passagier Malga, dat hij reeds vóór het
ongeval van de Oceanus met dien heer onaange
naamheden heeft gehad; hij eischt veel voor wei
nig geld. De heer Malga deed hem ook bedrei
gingen hij wilde zich niet verder met hem inla
ten en verwees hem naar het kantoor op Batavia.
Wat de quaestie der stranding betreft, zegt
get. dat hij daarbij geen belang hoegenaamd had.
Integendeel hij had als mede-eigenaar en kapitein
belang bij het behoud van het schip. In de stuk
ken omtrent de averij zal men overigens alles zien
wat er nopens deze zaak is voorgevallen.
De voorzitter merkt op, dat in de dispache ver
meld wordt, dat de schuld der stranding moet
geweten worden aan den eersten stuurman, hetgeen
bevestigd wordt door get. Nicaisedie zegtdat
de stuurman de hem gegeven wachtorder niet heeft
uitgevoerd en daarom later werd ontslagen.
De beklaagde zegt, dat kapitein Nicaise er be
lang bij haddat het schip weg was. Hij had
hem herhaalde malen willen bedriegen om maar
van het schip af te komen. De vrouw van Nieaise
had hem ook meermalen gezegd, dat haar man
's nachts herhaalde malen over de kamer liep en
steeds tegenzin had om met het schip te vertrek
ken. Hp wilde van het schip af, het kostte dan
wat het wilde. Dit werd ook door de firma te
Soerabaija geschreven aan den ouden heer van
Leeuwen te Amsterdam en deze vroeg hem dan
ookof hij een verzekering op het schip had en
op zpn bevestigend antwoordzeide hem de heer
van Leeuwen wat hij omtrent Nicaise had ver
nomen.
De voorzitter merkt opdat het hem verwon
dert datterwgl de oude heer van Leeuwen voor
de rechtbank te Rotterdam is gehoordbeklaagde
hem hieromtrent niet heeft laten ondervragen, ter
wpl ook in de stukken van zulk een gesprek niets
voorkomt.
Op de vraag van den verdediger antwoordt get.
Nicaisedat hij zichnadat het schip te Batavia
was gerepareerdten tweedenmale een bewps van
zeewaardigheid heeft laten afgeven. Verder deelt
hij nog mededat het schip ongeveer 130,000
heeft gekosthet was geassureerd 80 000 op het
casco en 40,000 op behouden varenzoodat het
onder de waarde was geassureerd. Hp had 2/10
aandeelen in het schip.
Verhoor van den beklaagde.
De voorzitter zegt tot beklaagde, dat hij thans
kortelijk met hem wil doorloopen, wat door hem
in de instructie en voor de rechtbank is bekend,
om vervolgen» te komen tot enkele feiten voort
vloeiende uit diens buitengerechtelijke bekentenis.
De beklaagde dan heeft bekend, dat hij in 1874
was alleen beheerend vennoot van de firma van
Zeijlen en Decker en als zoodanig verplicht voor
de assurantie der schepen te zorgen; dat hp dit
ook had moeten doen voor de Oceanus, waarin hp
voor 7io aandeelhouder was, dus voor f 24,800;
dat hp door getuige Nahups een bruto vracht van
f 60,000 heeft laten assureeren met opgave dat de
Oceanus bestemd was te varen van Java naar
Nederland.
Omtrent de beteekenis dezer laatste woorden
waren verschillende deskundigen en getuigen voor
de rechtbank gehoord en uit hunne verklaringen
bleek, dat die woorden moesten beteekenen: het
laatste bericht van het schip en dat het gaaf en
ongeschonden in een der havens van Java lag.
Tengevolge der lastgeving, hebben de heeren
van Schaay en Ledeboer de assurantie met ver
schillende assuradeuren gesloten.
Bekl. heeft ook erkend op 18 October 1874
geschreven te hebben het memorandum, waarbij
de vermindering der assurantie van 60- op f 40,000
werd gevraagd, welk briefje echter gedateerd was
17 October. Voorts dat hp niet met Nahups over
dit abuis van f 20,000 heeft gesproken.
De voorzitter wpst er hierbij op, dat bekl. anders
nog al zeer communicatief was, waarop deze ant
woordde, dat hij wel over andere zaken sprak,
maar niet over de assurantiën.
Voorts herinnert de voorzitter, dat bekl. erkend
heeft van de redactie der Nieuwe Rott. Ot. te
hebben ontvangen het Reuter-telegram van 25
October en last te hebben gegeven tot het schrpven
der brieven aan de aandeelhouders op 27 October;
voorts dat op 22 October door Nahups twee brie
ven zijn geschreven, aan Nicaise en van Leeuwen
te Batavia, waarin gesproken wordt van het on
geval van de Oceanus.
Bekl. zegt, dat hp de brieven in blanco heeft
geteekend; dat hij persoonlpk geen order heeft
gegeven om de stukken aan den heer Burger te
zenden tot het opmaken der dispache, en dat hp
de schaderekening van de heeren Schaay en Lede
boer voor het eerst heeft gezien bij den rechter
van instructie.
Voorts blijft hg erkennen, dat do uitbetaling
der assurantie geweigerd is naar aanleiding van
het telegram van 13 October, dat evenwel door
hem zelf aan de assuradeuren is gegeven.
{Wordt vervolgd).
BINNENLAND.
Amsterdam. Het ge rucht loopt dat een heer
door een sabelslag den bovenlip heeft verloren.
Op de Leliegracht is ook een hoop volk uiteenge
jaagd. Op de Heerengracht zijn in 4 perceelen
ruiten verbrijzeld.
BUITENLAND.
Konstantinopcl. Widdin wordt uitKalafat
gebombardeerd, doch het vuur wordt krachtig
beantwoord. Het bombardement van Rustschuk
is gestaakt.
Londen. De correspondent vaa Daily News
meldt dat het vuur der Russische batterpen voor
Plevna zeer weinig het Turksche vuur domineert.
Weenen. Volgens een bericht in de Britishe
Correspondenz, hebben de Russen stormenderhand
Grivica, zijnde de sterkste positie van Osman-pacha,
genomen.
Berichten nit Cettinje melden dat de Mon-
tenegrijuen tot dusver op de Turken de overwin
ning hebben behaald.
Uit Belgrado wordt gemeld dat het oprukken
der troepen naar Alexinatz Woensdag begonnen is.
Eergisteren avond ontlastte zich een zware
hagel- en regenbui, vergezeld van hevige wind
vlagen boven een groot gedeelte van Oostelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen, waardoor hier en daar nog
al schade, vooral aan het boomgewas, werd toege
bracht en aan sommige wegen de dikste boomen
door midden gebroken ter neder lagen.
Zondag jl. was de zoon van den herbergier
Q. v. d. V. te Sinoutskerke, een jongeling van
circa 18 jaren, die van tijd tot tpd aan toevallen
leed, alleen uitgegaan. Toen zijne ouders, door
zijn lang uitblijven ongerust geworden, gingen
zoeken, vonden zij hem verdronken in eene sloot,
waarin hij, denkelijk tengevolge van een dier
toevallen, zal gevallen zpn.
Verleden Maandag is te Ovezande een boeren
knecht, een jongeling van 20 jaren, van een met
boonschoven geladen wagen gevallen, tengevolge
waarvan hp kort daarop is overleden.
Zondag jl. werd aan den Kapitalen Dam
feestgevierd, ter eere van den 90en verjaardag van
J. B. Caes, herbergier aldaar. De harmonie van
IJzendijke en het zanggezelschap van Philippine
luisterden de feestviering op. Voor de deur van
den jubilaris was een fraaie eereboog opgericht
namens tal van ingezetenen ontving hij een fraai
geschenk, terwpl het publiek zich vermaakte met
volksspelen, waarvoor door de feestcommissie drie
medailles waren uitgeloofd.
In de omstreken van Mnhlheim zijn geen ver
dere sporen van de verspreiding van Coloradokevers
sedert 30 Juli jl. meer aangetroffen. Aanvankelpk
zpn gedurende eenige weken 16 personen, op last
van den minister van landbouw, werkzaam geweest
om de aardappelvelden in de omstreken van Mul-
heim te onderzoeken. Allengs is dat getal
verminderd, totdat ten slotte nog slechts vijf