De opening der rijks landbouwschool
te Wageningen.
Benoemingen en besluiten.
Kerknieuws.
Landbouw.
Het kleine veiligst.
„Tegen 10 uren kwam weder een hoop te zamen,
op den Dam, die, volgens het gerucht, roet stokken
zouden gewapend zijn. Ook hier rukte de politie
aan en niet zonder moeite mocht het haar gelukken,
den troep te verdrijven. Zij schenen echter afge
sproken te hebben het hierbij niet te laten want
tegen 10£ uur kwamen zij (dezelfde jongens
voor en over het huis van den burgemeester, dit
maal versterkt door een hoop nieuwsgierigen.
Thans had de politie, die van twee kanten kwam
opdagen, en de oproerigen insloot, meer moeite
hen te verwijderen. Reeds bij het aanrukken in
de Vijzelstraat moesten de dienaren van hunne
sabels gebruik maken, evenals zulks op de Heeren
gracht plaats vond, waar echter niet kon belet
worden dat weder een paar ruiten werden inge
worpen.
„De meesten vluchtten in en op de stoepen, van
waar zij echter spoedig verdreven werden'. Thans
schaarden zij zich op het Koningsplein, waar zij
rustig de dingen afwachtten die komen zouden.
„Ik moet vooral nog melding maken van een
genialen inval van een huisbewaarder in een per
ceel op de Heerengracht, waar sommigen hun heil
op de stoep hadden gezocht. Met een vrij dikken
stok gewapend wachtte hij de menigte op, die
vrij onverwacht op een paar stokslagen werd
onthaald.
„Een jongen van IB a 14 jaren werd door een
sabelslag aan het hoofd gewond, en kou nadat in het
gasthuis de wonde was aangenaaid, weder huis
waarts keeren. Dit is tot dusverre de eerste mij
bekende verwonding.
„De militairen waren geconsigneerd in de kazerne,
doch behoefden geene hulp te verleenen.
„Te 12 J uur was alles rustig en had de stad
weder haar vredelievend aanzien; de politie werd
afgedankt, op de reserve na, die tot 3 uren op
wacht bleef.
„Men vreest voor Zaterdag avond. Nog is geene
proclamatie omtrent samenscholingen uitgevaar
digd".
Het Paleis van Justitie meldde onlangs, dat een
gevangene, die tot de pistolo is toegelaten, betere
huisvesting, voeding en ligging ontvangt, mits hij
dit zelf betaalt. Wat huisvesting betreft is dit
ODjuist. De gevangene bewoont een cel, geheel
gelijk aan die der overige veroordeelden. Zij is
alleen een weinig, zeer weinig zelfs, gemeubeld
om den gevangene gelegenheid te geven schrijf
arbeid te verrichten. Zoo weten wij b. v. dat de
voormalige secretaris der Kanaalmaatschappij in
zijn cel bezig is een zeer omvangrijk werk te
verrichten, voor een onzer Nederlandsche uitgevers.
Voeding en ligging zijn inderdaad beter. Voor
het overige heeft hij, die tot de pistole is toege
laten, geen enkel recht boven de anderen. übl
Tot lid van den dijkraad van het calamiteuze
waterschap Ellewoutsdijk—Borsselen is herko
zen de heer A. Polderdijk.
(Door onzen eigen verslaggever.)
I.
De lle September 1877 mag als een gewich
tige en blijde dag in de jaarboeken van den Neder-
landschen landbouw ingeschreven worden.
Van die waarheid doordrongen, mocht de Mid-
deiburgsche courantals orgaan ook van het
landbouwende Zeeland, niet nalaten een blijk harer
belangstelling te geven bij de inwijding der rijks
landbouwschool met proefstation te Wageningen,
en het was daarom dat ik mij in den ochtend van
Dinsdag langs de liefelijke Rijnboorden naar de
vriendelijke stad begaf, die met hare van bijna
ieder huis wapperende Nederlandsche en Oranje
vlaggen, reeds bij den eersten aanblik toonde haar
feestgewaad te hebben aangetrokken.
Niet zoozeer om een verslag te schrijven zet ik
mij thans neder, als wel om, naar aanleiding van het
te Wageningen geziene en gehoorde, mijne indruk
ken over de feestelijkheid van Dinsdag op het
papier te brengen. Een verhaal toch van hetgeen
daar gebeurd is en uit den aard der zaak in vele
opzichten geleek op alle officieele plechtigheden
van den zelfden aard, zou voor mijne lezers waar
schijnlijk geen bijzonder belang bezitten. Van
hunne belangstelling mag ik mij daarentegen over
tuigd houdenwanneer ik hun mededeel wat in
de betrekkelijk kleine met menschen volgepropte
en daardoor snikheete leerzaal voor de natuurlijke
historie van het nieuwe schoolgebouw over het
feest van den dag gezegd werd door mannen, zoo
goed op de hoogte der zaak of zoo van nabij
daarin betrokken als de heer Jongkindt Coninck,
directeur der rijks landbouwschool, de burgemees'
ter van Wageningen, de heer Knel, de minister
J iemskerk en later, op het tentoonstellingsterrein,
de heer Vreede, voorzitter der afdeelïng Neder-
Veluwe van de Geldersche maatschappij van
landbouw, welke voor de vestiging van het land
bouwonderwijs in Nederland zich de onwaardeer
bare verdienste van initiatief en eerste uitvoering
heide verworven heeft.
Waarom is in het landbouwende Nederland niet
reeds veel vroeger eene inrichting voor de beoe
fening van den wetenschappelijken landbouw ge
vestigd Het was de heer Jongkindt Coninck,
die de vraag deed, tot mijn genoegen, dewijl
feestelijke gelegenheden gelijk deze beter als aanlei
dingen tot zelfonderzoek, desnoods tot zelfverwijt
dan tot zelfverheffing benuttigd worden. In de
eerste plaats zoo luidt het antwoord, om
dat bij onze landbouwers de noodzakelijkheid der
toepassing van de wetenschap op huu bedrijf
vroeger niet genoeg beseft werd. Als een gevolg
daarvan ging de landbouwschool, door den heer
van Hall in der tijd bijna geheel uit particuliere
krachten opgericht en in stand gehouden, te niet.
Vervolgens door onzekerheid en mistasten bij het
eerste aanvatten der zaak. De strijd tusschen
bespiegeling en toepassing, verkeerdelijk een strijd
tusschen theorie en praktijk genoemd, daar
geen grondige theorie zonder het onderricht der
praktijk en geen verlichte praktijk zonder naspo
ringen der theorie mogelijk is, maakte het
onderwijs aan de landbouwschool in Groningen
onvruchtbaar.
Regeering eu volksvertegenwoordiging waren
daarenboven, zeide de minister Heemskerk,
in 1843, bij de invoering der wet op het middel
baar onderwijs, wql genoeg doordrongen van de
noodzakelijkheid van landbouw-onderwijs, om ais
eene soort van platonisehen wensch in die wet de
categorische bepaling op te nemen: „er is eene
inrichting voor landbouw-onderwijs." Maar wat
men daarmede eigenlijk bedoelde, daarvan gaf men
zich niet genoeg rekenschap en toen de eerste
pogingen schenen te mislukken, deinsde men, in
plaats van, zooals andere regeeringen deden, door
kracht van geld en inspanning den goeden weg
te zoeken, voor verdere offers terug.
Zoodoende waren wij, in het jaar 1876, zoo ver
gekomen dat de bnitenlandsche leeraren derland-
bouw-wetenschap den heer Jonckindt Coninck
geluk konden wenschen, dewijl hij, nu eerst met
het inrichten eener landbouwkundige school belast
wordende, daarbij voordeel kon trekken uit de
dwalingen en teleurstellingen, door anderen be
gaan en ondervonden. Door die ervaringen voor
gelicht, kon de inspecteur van het middelbaar
onderwijs, d1. Salverda, die in 1873 door den
minister Geertsema ook met het toezicht over het
landbouw-onderwijs belast werd, aan de regeering
de voorstellen doen, welke tot de overneming der
in hetzelfde jaar door de gemeente Wageningen,
onder genot van een rijks-subsidie, geopende land
bouwschool konden leiden, alsmede tot de verbe
tering en uitbreiding dier inrichting tot haar tegen-
woordigen, aanvankelijk voldoenden omvang.
Dit kort historisch overzicht strekke ten be
wijze, dat, bij alle stof tot dankbaarheid, de-
li" September van dit jaar nog meer reden tot
erkenning onzer tekortkomingen in dit opzicht
opgeleverd heeft en tevens als eene niet overbodige
herinnering dat de minister Heemskerk, bij de
dikwijls herhaalde hulde welke hem te Wageningen
gebracht werd, niet zonder erkentelijkheid her
dacht zal hebben dat de goede weg, ten opzichte
van het landbouw-onderwijs, hem door zijn voor
ganger, door de onder dezen opgedane ervaring
en door de op diens voordracht aangestelde amb
tenaren werd aangewezen.
Is dan nu de noodzakelijkheid der wetenschap
pelijke beoefening van den landbouw onder onze
grondeigenaren en pachters eene aangenomen
daadzaak Het is er verre van daanmaar toch,
de feiten zijn bemoedigend. Bij de eerste opening
der lessen, nu een jaar geleden, meldden zich
dadelijk een veertigtal leerlingen aan. Thans is
hun cijfer tot ruim zeventig, uit alle provinciën
des lands, Drenthe alleen uitgezonderd, geklommen.
Het proefstation, dat op den len Februari dezes
jaars zijne werkzaamheden aanving, ondervond
in een steeds toenemend aantal aanvragen tot
onderzoek spoedig het bewijs, dat onze landbou
wers het veelvuldig bedrog in de ter markt ge
bracht wordende zaden en meststoffen meer dan
moede en tevens enkele hunner doordrongen zijn
van de waarheid, dat alleen de wetenschap aan
die schadelijke knoeierij een einde maken kan.
Er is echter meer. Beschamende waarheden
zijn in den laatsten tijd aan het licht gekomen,
waaruit gebleken is dat onze landbouw, eenmaal
Europa's voorbeeld, niet slechts op dezelfde hoogte
staan blijft, maar door andere landen voorbij
gestreefd wordt. Onze boter en kaas, eeuwen lang
de bewondering van het buitenland, de goudmijnen
van ons volk, worden in hoogere mate van voor
treffelijkheid vervaardigd door Zweden, Denen,
Finlanders, Engelschen en Amerikanen, die ze
welhaast van de markt zullen verdringen. De
vijf keurige en appetijtelijke boterbergen, door
Wageningscho vervaardigers ter tentoonstelling
ingezonden, mochten deD leek misschien aan deze
treurige waarheid doen twijfelen, de internationale
tentoonstellingen bewijzen haar, gelijk het ver
dringen der Hollandsche boter op de Indische
markt reeds tot een begin van verwezenlijking
gekomen is. Ruim 800,000 bunders onbebouwde
grond bévat voorts ons kleine land nog, niette
genstaande het bijna zeker is dat misschien twee
derde daarvan voor bebouwing vatbaar zal zijn.
De statistiek der opbrengst van den grond wijst
ons, met andere landen vergeleken, niet langer
eene plaats in de eerste rijen aan, ofschoon de
vruchtbaarheid van onzen bodem ons misschien
aan de spits der volken plaatst.
Men mogemet den minister Heemskerkhet
vertrouwen koesteren dat al deze ongunstige ver
schijnselen slechts van voorbijgaanden aard zullen
zijn; men moge met hem overtuigd wezen dat
vernieuwde inspanning nu weldra onze vorige
eereplaats onder de laudhouwende natiën zal
doen herinnerenhet feit valt niet weg te rede
neeren dat de slagader van ons volksbestaan op
dit oogenblik, om eene beroemde uitdrukking te
bezigen, „flauw klopt." En indien onze land
bouwende bevolkingzooals dezelfde redenaar
zeidede beteekenis van den wetenschappelijken
landbouw toont te beseffen door hare toenemende
belangstelling in de voordrachten van wandelleer
aars door haar veelvuldig uitgesproken wensch
naar de verspreiding van kennis der beginselen
van den landbouw onder de onderwijzers der lagere
school, dan is het niet minder noodig dat de
hoop van den heer Jongkindt Coninck tot veel
vuldig komen in de nieuwopgerichte instelling te
Wageningen eene allengs grooter wordende kern
vorme van jongeliedenin de wetenschap opge
leidmet de ervaring vertrouwdop de hoogte
van hetgeen in den vreemde en in ons eigenland
gelegd en beproefd wordt, die in hunne omgeving
tot navolging opwekken en de groote massa der
trage landbouwers uit hun dommel en sleur
opwekken zullen. (Werdt vervólgd)
ouderscheidingen. Vergunning verleend aan den
voor den dienst in Indië bestemden soldaat F. H.
Kiesing, van het koloniaal werfdepot, tot het dragen
van het ijzeren kruis 2e klasse, hem door Z. M.
den koning van Pruisen, keizer van Duitschland,
geschonken, en van de Duitsclie medaille ingesteld
ter herinnering aan den veldtocht tegen Frankrijk
in 1870/71.
Bedankt voor bet beroep naar Oost en West
souburg, door G. van Dorsseapredikant te
Leksmond.
Door den kerkeraad der Nederduitsche Herv.
gemeente te Vlissingen is gisteren avond het
navolgende viertal geformeerd (vacature dr. Rut
gers): de heeren C. F. Gronemeijer, te Apeldoorn;
J. Kromsigt, te Cortgene, en W. Vliegenthart, te
Enschedé, en daaruit onmiddellijk beroepen de
heer W. Vliegenthart, te Enschedé.
De zooveel sensatie verwekkende zaak
van ds. T. Modderman, te Amsterdam, die zijn
eervol ontslag aanvroeg en verkreeg, dat latei-
echter weder werd ingetrokken, daar hij beschul
digd werd een persoon te hebben willen overhalen
tot het met hem verrichten van onnatuurlijke
zaken, zal Vrijdag avond a. in een buitengewone
zitting van den kerkeraad te Amsterdam behan
deld worden; tevens zal alsdan de beschuldigde
een verhoor ondergaan.
Met gespannen aandacht ziet men allerwege den
uitslag van dit onderzoek te gemoet.
(Eene vertelling, door onzen Schouwen
Duivelandschen correspondent.)
II.
Als ik mijn schets niet onafgewerkt wil laten,
moet ik en ik heb daar geen hekel aan een
paar treden lager gaan op de landelijke levens
ladder, om een kijkje te nemen bij de arbeiders-
boeren: menschen die hun landje eigenhandig be
werkendie desnoods hun oogst naar huis kruien;
doch volgens het wrevelig beweren van sommige
groote boeren niets anders doen dan de pachten
hoog en den grondprijs duur maken. Daarom zijn
ze bij deze niet in tel en rangschikken zij ze
gaarne in de liefelijke orde der beunhazen. Vol
gens hen komt het niet te pas, en is 't zelfs on
gehoord als op eene openbare verpachting of op
eene openbare verkooping een arbeider tegen zijn
baas opbiedt. De werkman onzer dagen is echter
het juk der dienstbaarheid zoodanig ontwassen,
dat hij niet steeds looft wat zijn meester prijst,
of zich buigt voor zijne machtspreuken.
Hij weet het en 't werd tijd dat 't hem
vrij staat zooveel te bieden als hem goeddunkt.
Wordt hij voor zijne vermetelheid al eens met
ontslag gestraft, wat nood: goede eerlijke arbeiders
vinden overal werk. Doch ondanks de veelzijdige
tegenwerking vermeerderen de arbeiders-boeren,
vooral in en om de dorpen, gehuchten en steden.
In en bij de laatste vindt men echter meer tuinders.
Hoe een arbeider-boer aan land komt, zal ik u
zeggen.
Vele van de verschillende instellingen eener ge
meente, en welke is er, noodig of onnoodig, niet
rijk aan, hebben vaste goederen, die op gezette
tijden publiek en telkens duurder verpacht worden.
Wee de hervormde kerk, die geen onroerende
eigendommen bezitBovendien zyn er verscheidene
grondeigenaren, wier bezittingen verspreid liggen,
en die ze openbaar laten verpachten. Jan Klein
is een van degenen, die het in zijn hoofd gezet
heeft om een perceel machtig te worden. Sinds
drie, vier jaren is een mooi partijtje dicht bij
't dorp een doorn in zijn oog. In zijne verbeelding
heeft hij het reeds verscheidene malen bewerkten
bezaaid'; sedert twee jaar er mest voor bijeenge
gaard, maar hij houdt zijn voornemen zoo zorg
vuldig verborgen als een generaal het plan van
aanval, tot des daags vóór de verpachting. Op
dien dag trekt Jan zijne stoute schoenen aan en
gaat hij naar een boer, dien bij vroeger driejaren
trouw gediend heeft; hem ontvouwt bij schoorvoe-
tend zijn plannen, hem vraagt hij aarzelend tot
borg. Deze boer heeft geen pachtland noodig, en
loopt dus geen gevaar om, als hij borg wordt, bij eene
latere verpachting in zijn vaarwater gezeten te wor
den, als loon voor zijn welwillendheid. Hij neemt het
voorstel aan en den volgenden dag is Jan pachter van
'tland. Eer de sneeuwvlokken vliegen heeft hij
't bemest en omgespit. „De wintervorst vierde
zijn lusten den toom", en toen 't vooijaar werd was
'tland fijn en kruimig gevrozen. Een gedeelte
werd bezet met aardappels, een ander gedeelte met
juin bezaaid. Het ergste is er reeds aan gedaan
en twee zijner kinderen, jongens van dertien en
veertien jaren onderhouden ze nu. Deze vinden
het recht pleizierig op „ons land" te werken, en
worden niet meer bebromd als ze 's morgens een
kwartiertje te laat komen of in den namiddag een
halfuurtje slootje springen. Een volgend jaar
wordt er vlas op gezaaid, dat Jan niet verkoopt,
maar zelf verwerkt. Zoo gaat het jaar in jaar uit
afwisselend voort. Jan heeft het naar zijn zin
en betaalt stipt zijn pacht. Hij werkt nog wél
veel bp zijn baas, maar dat gaat hem veel beter
af, en met de grootste tevredenheid spreken zij
samen over de gewassen, die op het gepachte
land welig staan te groeien.
Ik wou je de drukte zag, die er op zijn erf
heerscht als de oogst binnenkomt! Zijn vrouw
helpt mee; de kinderen, wat bruin van de lucht
en de zon, springen er rond, zoo gezond als een
schotevisch, gezonder, mevrouw, dan uw lieveling,
die revalenta eet. Jan is bij zijne dorpsgenooten
gezien en jaagt niet naar meer, zijn voorbeeld
vindt meer en meer navolging. En ofschoon het
nu waar is, dat hij nooit Staring gelezen, misschien
zijn naam nooit gehoerd heeft want, onder ons,
Staring is niet populair, al bestaat er ook eene
volksuitgaaf van zijne gedichtenpopulair is alleen
Vader Cats toch acht hij: „Hetkleine veiligst".
Bg de opening van het 28e landhuishoudkundig
congres, op 24 Juni 1874, zeide de heer m'.
J. Moolenburgh.
„Indien er voor den landbouw eenige grond moge
bestaan om te wenschen, dat het grondbezit van
den arbeider niet te zeer worde uitgebreid, wil ik
bij voorbaat zeggen, dat het naar myne bescheiden
meening verreweg in het voordeel vau den land
bouw zou zijn, indien de arbeider in het vooruit
zicht leefde eenig grondbezit te kunnen verwerven.
„Of zon de stelling te gewaagd zijn, dat honderde,"
ja duizende arbeiders, en onder dezen krachtige
jonge mannen, met hunne gezinnen alleen daarom
ons vaderland hebben verlaten en zich aan de
onzekere kansen eener vestiging in de nieuwe wereld
hebben blootgesteld, omdat zij de zekerheid had
den, de troostelooze zekerheid, dat zij hier nooit
iets anders of meer konden worden dan arbei
ders in de velden van anderen, en dat, met
hoeveel vlijt, met hoeveel overleg en spaarzaamheid
zij ook te werk gingen, het hun niet zou gegeven
zijn in hun ouden dag uit te rusten in de scha
duw van een eigen boomof aan hunne kinderen
en kindskinderen voor te zetten een enkele vrucht
in eigen hof of grond geteeld?
„Eu zou het voor den landbouw zei ven, welke
die levende werkkrachten heeft zien vertrekken,
niet wenschelijker zijn geweest zoo zij gebleven
waren, zij het dan ook als concurrenten op kleine
schaal om het grondbezit?
„Al wie daarop een eerlijk antwoord wil geven,
denke aan den tijd dat zijne akkers, beladen met
overrijp graan, tevergeefs wachten op de hand
des maaiers."
De arbeiders, om met van Beers te spreken,
strijden te zamen
Den heiligen strijd,
Die sticht en bevrijdt;
Den strijd, waar het zweet bij paerelt
In gouden dauw op de waereld,
Waar alles bij gedijt.
Ze dus niet langer in het verkrijgen van grond
bezit bemoeilijkt en tegenwerktde aarde heeft
plaats voor allen en brood voor elk.
Wanneer ik vele lezers mocht hebben, die my
tot hiertoe gevolgd zyn, ieder correspondent is
ijdel genoeg om eene breede schare voor zich te
zien, weet ik dat velen het niet met my eens
en sommigen zelfs toornig zijn. Do laatsten ver
zoek ik bun toorn geen plaats te geven. Ik erken
dat men het kan overdryven, ook dat het over
dreven wordt, maar alleen door verkeerde toe
passing, door uitbreiding boven zijn vermogen.
Daar hebt ge, om een voorbeeld te noemen, Kees
Groot, eerst boerenarbeider, later boerenknecht,
nu weer boerenarbeider, waardoor, zooals hij be
weert, zijn mesje van twee kanten snijdt. Hij
heeft zooveel geleerd dat hy by de trouwakte en
later bij de aangifte van „het erfdeel des Heeren"
zyn naam kon zetten. Daarbij heeft hij de heiligste
overtuiging dat het beter is een klein baasje dan
een groote knecht te zijn, en als hy zijn vollen
zin had, zou hij met pleizier een groote grond-
verdeeling houden en ziehzelven allereerst een goed
deel toewyzen. In afwachting daarvan is Kees
Groot in de wijze om pachtland op te doen het
vrijwel eens met Jan Klein, veel beter dan met
zijn buurman over de leer der voorbeschikking,
anders gezegd predestinatie. Maar Kees is geheel
anders dan Jan:. Hy wil alias pachten en koopen
dat los en vast is. In het verkrygen van geld
voor een perceel land, een koe of een kalt alles
is van zijn gading, van alles belooft hij zich
gouden bergen heeft hij zijn weerga niet, en
de vooruitzichten en beelden, waarmee hij zijn
geldnoodige vertelling opluistert, zouden een novel
list als Cremer eer aandoen. Menige geldwolf,
zooals hy de ryken noemt, is dan ook reeds voor
hem bezwekenheeft hem wat voorgeschoten, doch
de rekening valt tegen. Van zyne vroegere drie
gemeten behaalde hy jaarlijks een aardige winst;
die winst vermenigvuldigde hij ongelukkig met
die van denkbeeldige andere gemeten, die hy nog
moest verkrygen, doch die, toen hij ze na veel
zwoegen had, niet gaven wat hij er van ver
wachtte. Hij had ten laatste een huis en een
schuur, een paard en een koe, maar Kees was
daar niet mee tevreden. Hij moest meer land,
meer paarden, meer koeien hebben, en het ge
schiedde alzoo doch weldra ondervond hy dat
met de goederen ook de smarten vermeerderen.
Hij had alles moeten betalen met geleend geld, en
daarbij niet genoeg mest, niet genoeg werkkrach
ten, niet genoeg eten voor zijn vee. Bovendien
werd hij nu aangeslagen in den hoofdelijken om
slag en diaken by de Nederlandsche hervormde
kerk. Van dat oogenblik afliet hij zich baas
noemen, doch weinig jaren gingen er zoo over het
hoofd van Kees heen of alles teekende verval, en
op een goeden dag ging de mare dat hy voor
schuld „uitgespannen" zou worden, zooals ook
werkelijk gebeurde.
Hem heugde, evenals Potgieter's „Grootje van
Eemnes", den dag
•Toen zijn bitter geklag
Hem geen uitstel der pacht deed verwerven!"
Verscheidene zyner schuldeischers kwamen wat
aan hem te kort. Hij zelf werd weer, gelijk hy
zeide, schynwerker op Gods aardbodem, dat zoo
veel zeggen wil als bloot arbeider, en daar was
hij, volgens zijne meening, niets mee achteruit,