N°. 211,
1206 Jaargang.
1877.
Vrijdag
7 September.
Onze militaire strafwetten.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk; de firma Havas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 6 September,
in.
FEXJXH.IliETOlSr.
OHLODWIG
Als een niet gering voordeel in de voorge
stelde wijziging van ons marine-strafstelsel is
het te besehouwen, dat met de lijfstraifen nu
voor goed, zonder uitzondering, gebroken wordt.
Niet alleen, gelijk vroeger wel eens opgeworpen
is, voor krijgstnchtelijke overtredingen, maar
ook, zooals wij gezien hebben, uit de rij der
crimineele straffen zijn de slagen verdwenen
en zelfs het kromsluiten in de boeien beeft
geen genade meer kunnen vinden in de oogen
van den minister. Volkomen terecht naar ons
inzien. Wanneer vaststaat dat de lijfstraf
menschonteerend en een beletsel voor het toe
treden van geschikte elementen tot ons scheeps
volk is, dan kan ook haar behoud onder geen
vorm worden toegelaten. De regeering heeft
een radicalen greep in het strafwezen gedaan
en, zooals veeltijds, is deze radicale oplossing
de eenige, welke aan den eisch der logica
voldoet. Aan dezen eisch moest in dit geval
zooveel te meer gehoorzaamd worden, dewijl
de wet van 28 Juni 1854 (Stbl. no. 96) en de
verschillende maatregelen, door welke de toe
passing der lijfstraffen achtereenvolgend beperkt
is, (oprichting van een vast korps schepelingen,
invoering van certificaten van goed gedrag
voor mariniers, vrijstelling der miliciens enz.)
reeds het tijdperk van overgang hebben aan
gevuld, dat aan radicale hervormingen in den
regel dient vooraf te gaan.
In hoeverre is de regeering geslaagd in de
oplossing van het hoogst moeilijke vraagstuk
der vervanging van de krijgstuchtelijke lijf
straffen door andere middelen van dwang?
Wij wagen het niet hierover een oordeel
uit te spreken, dewijl voor de behoorlijke ont
wikkeling daarvan te veel van onze ruimte
gevergd zou worden. Ook zal de practijk in
dit opzicht licht moeten verschaffen, terwijl de
memorie in hare toelichtingen op dit punt uiterst
schraal is. Enkele opmerkingen mogen ons
echter geoorloofd zijn. Behalve het reeds be-
8.
Eene vertelling van
Marie Freun von EbnerEsclienbach.
Vervólg.
„Zoodra gij wilt ben ik de gelukkigste der
stervelingen. Geef mij slechts een zweem van
hoop dan zal ik geduldig wachten jaren
lang, tot het ons gelukt uwe ouders gunstig voor
mij te stemmen. Of totdat gij genoeg van mij
houdt om zonder hun toestemming de mijne te
worden!"
„Dat kan nooit zijn", sprak zij, en daar ik bij die
woorden baar hand losliet, vatte zij zelve de mijne.
„Ach verwerp toch de vriendschap niet die ik
u opnieuw aanbied!" zei zij. „Hoor Chlodwig,
éen ding geloof ik toch wel, dat ik van mijne
ouders gedaan zal kunnen krijgen: dat zij mij
toestaan ongehuwd te blijven. Dan leven wij als
trouwe buren, kalm en vreedzaam naast elkaar
zoolang wij nog te leven hebben.
Als eenmaal al mijne zusters getrouwd zijn,
zullen mijne ouders wel hetganschejaaropHolen-
stein blijven en dan komt gij dagelijks bij onsen
koestert voor de oude jongejuffrouw Hedwig een
staande scheepsarrest en vermindering in klasse,
vinden wijstrafdienst, provoost-arrest, beide
al dan niet gepaard met inhouding der halve
soldij en met vermindering van kost, en plaat
sing in eene strafklasse voor hoogstens drie j
maanden. De vermindering in klasse duurt
hoogstens een jaar en minstens eene maand;
de andere straffen worden voor niet langer dan
veertien dagen opgelegd.
De inhouding van soldij achten wij een zeer
doelmatige straf. In veel gevallen zal zij echter
niet voor toepassing vatbaar zijn. Schepelin
gen der laagste rangen ontvangen zoo weinig
traktement, dat zij datgene, wat zij in handen
krijgen, in Indië vooral, waar ons zeevolk het
grootste gedeelte van zijn diensttijd doorbrengt,
hoog noodig hebben om zeep, naaigereedschap
en andere behoeften te koopen. Onthoudt men
hen dat weinigje geld, dan geeft men aanlei
ding tot onzindelijkheid, slordigheid en daar
mede tot nieuwe bestraffing.
In zulke gevallen vooral zal de „vermindering
van kost" kunnen dienst doen, die ook in andere
gevallen als een uitmuntend middel van dwang en
schrik zal kunnen optreden. Het moge wat kin
derachtig schijnen, oorlogsmatrozen te straffen in
hun maagdoch men bedenke dat de honderden
zeelieden van allerlei leeftijd, over welke de
kommandant van een oorlogsschip te hevelen
heeft, in vele opzichten tamelijk veel op kinderen
lijken. Ook deze straf komt ons dus doelmatig
en onvermijdelijk voor, doch wij achten het
dringend noodig dat zij duidelijker omschreven
worde dan in het wetsontwerp geschiedt.
Vermindering van kost kan, volgens het
ontwerp, gevoegd worden niet alleen bij pro
voost-arrest, maar ook bij strafdienst, dat is
bij het onaangenaamste' en zwaarste werk aan
boord, en dan als maximumvoeding op water
en brood om den anderen dag. Dit is eene
zeer zware straf, welke uit een hygiënisch
oogpunt, men bedenke dat het hier jonge
mannen, sommige nog in de kracht van hun
groei, geldt, reeds op het kantje van be
denkelijk schijnt. Maar nu laat het wetsont
werp, behalve het „water- en brood-maximum",
nog volkomen vrijheid voor andere „vermin
dering van kost", waarvan de aard in 't geheel
niet omschreven wordt. Een kommandant zal,
m. a. w. met de wet in de hand, telkens voor
14 dagen een schepeling zijn kost kunnen
verminderen naar willekeur, zoo hij het
broederlijke liefde. Dan zingen wij samen voor
de oudelui en niets zal in staat zijn onze goede
verstandhouding te verstoren, in 't allerminst de
jonge vrouw, die gij tegen dien tijd genomen
hebt,
„O hoe trof mij dat woordhoe verzette alles in
mijn gemoed zich daartegen!
„Gij vergist u" barstte ik uit. „Evenmin als ik
uw vriend kan zijn, kan ik ooit de echtgenoot
eener andere vrouw worden. Genoeg beet
ik haar toe, toen zij mij in de rede wilde vallen
„de toekomst die gij mij schildert, lacbt mij vol
strekt niet toe!"
„Een andere kan ik u niet beloven", betuigde
zij. „Dat zon onbillijk van mij zijn."
„En van mij zou het leugen en huichelarij zijn,
indien ik zeide dat ik ergenoegen mede namzei
ik. Nooit, zoolang een ander geen recht op u
heeft, zal ik ophouden naar uw bezit te streven.
„Ik kan mij wel voorstellen dat ik uw grootste
vijand kan worden, maar uw belangelooze vriend
dat nimmer."
Zij verbleekte. Hare vingers lagen stijf en
koud in mijn gloeiende hand en zij haalde zwaar
adem.
„Dat heb ik gevreesd", sprak zij. „En wat er
nu gebeurt, dat is uw werk. Om uw vriendschap
had ik onderdanig kannen bedelen, want ik acht
u hooger dan alle menschen, die ik tot nog toe
leerde kennen. Van liefde kan tusschen ons
geen sprake zijn en aan uw haat zal ik
mij onttrekken."
water- en brood-maximum maar niet aanroert,
tot half nithongerens toe.
Dat gaat ons veel te ver. Wij zijn door
drongen van de noodzakelijkheid aan den
k 'T-mandant van een oorlogsschip groote macht,
en bevoegdheid tot het opleggen van strenge
straffen te geven; maar vrijheid tot het doen
uithongeren van een individu mag hij niet
hebben. Men vergete niet dat een schepeling
op wien de eerste officier, de hoogste onder
officier, of zelfs een minder superieur eenmaal
een kwaad oog hebben, gemakkelijk „er in
loopt." En iederen keer zal hij op „verminder
den kost" gebracht kunnen worden: koffie,
suiker, boter, kaas, vleesch, spek, warm eten,
alles zal hem achtereenvolgend en met
variatie kunnen ontnomen worden. De gele
genheid wordt geopend tot eene ware pijnbank
van „kost-vermindering", die, daar de kom
mandant zich niet met zulke kleinigheden zal
willen bemoeien, misschien nog wel aan
de regeling van een bottelier of ander onder
geschikt dwingelandje zal overgelaten worden.
Zulk eene toepassing ligt stellig ver huiten
de bedoeling van den minister en zou misschien
ook wel door de instructiën, aan de komman-
deerende officieren te geven, getemperd worden.
Maar de wet heeft te waken tegen mogelijke
willekeur en drift. Wij zouden daarom wen-
schen dat de vermindering van kost duidelijker
omschreven werd, in dien zin dat bepaald
werd over welke artikelen van voeding zij zich
te gelijk of afzonderlijk zou mogen uitstrekken,
en tevens dat, indien de maximum-straf van
voeding op water en brood om den anderen
dag wordt opgelegd, daaraan op de overige
dagen geen bijkomende vermindering toege
voegd mag worden. Zoo worde ook bij de
bepaling omtrent het provoost-arrest gevoegd,
dat op de 5 dagen van de 14, gedurende
welke minstens geen water en brood verstrekt
mag worden, de gewone voeding dan ook
onder geen voorwendsel .eenige vermindering
mag ondergaan.
Een ander bezwaar hebben wij tegen de
omschrijving van het scheeps-arrest. Behalve
als op zichzelf staande, komt dit als bijbehoo-
rende straf hij strafdienst, en hij plaatsing in
eene strafklasse. Een schepeling kan dus, hij
opeenhooping van straffen en bij afwisselend
verblijf in zee, licht maandenlang aan boord
gehouden worden. Dit achten wij zeer ge-
„Hedwig," gilde ik op dat oogenblik
hoorden wij stappen in de aangrenzende kamer.
„Stil!" fluisterde zij en keerde zich schielijk
van mij ai.
„Het duurde slechts eenige oogenblikken of ik
hoorde haar op onverschilligen toon over alledaag-
sehe dingen spreken, alsof zij een oppervlakkig
gesprek over onbelangrijke dingen voortzette, en
met een huivering zag ik, toen zij haar gelaat naar
mij en naar haar binnentredende moeder toekeer
de dat het vroolijk en volkomen kalm
was.
„Goed gedresseerd!" zei de majoor.
„Jawel!" antwoordde Chlodwig met een kern-
achtigen vloek. „Zij stond goed onder appèl:
menschen vrees, en daaraan moest ik mij ook
onderwerpen! Schatte zij mijn liefde te gering?
Als ze dat niet deed, was ze wreed en lafhartig.
Ik geloof nu somtijds dat ze dat was. Dat
moeten die menschen wel worden! Zij smoren
zoolang de stem des harten, totdat zij verstomt.
Hun eigen ik wordt zoolang onderdrukt totdat het
eindelijk gedood is.
„Dan zijn ze niets meer dan flauwheid en
oppervlakkigheid en verfoeien alles wat daar buiten
ligt. Toeh vooral niets tot op den bodem onder
zoeken, want daar loert maar al te vaak de wanhoop.
Over niets doordenkenDat zou op twijfel kunnen
uitloopen, of tot een onaangename waarheid leiden.
En die schaduw-levens zijn alleen bestemd om al
wat onaangenaam is te vermijden, de aardsche
smarten te ontduiken, door de wereld te sluipen,
vaarlijk uit het oogpunt der zedelijkheid. Men
bedenke dat zij, op wie deze straffen het meest
toegepast zullen worden, in den regel jong
volk en van het slechtste gehalte zijn. Wie
met de toestanden aan boord hekend is, zal
begrijpen waarom bet langdurige scheeps-arrest,
dat het wetsontwerp mogelijk maakt, voor ons
een onoverkomelijk bezwaar oplevert.
Wij stappen hiermede, daar onze ruimte niet
toelaat het onderwerp naar eisch in bijzonder
heden te behandelenvan de straffen voor
mindere schepelingen af, om nog een woord
aan die voor officieren te wijden, welke bij de
algemeene wijziging van het reglement van
krijgstucht ook eenige verandering ondergaan
hebben.
Krijgstuchtelijke straffen voor officieren zijn,
naar onze overtuiging, eigenlijk overbodig; wie,
in dien stand geplaatst, ongevoelig is voor
berispingen en' voor het nadeel, dat slechte
plichtsvervulling hem onvermijdelijk in zijne
loophaan oplevert, zal ook ongevoelig zijn voor
straffen. De militaire dienst heeft echter zijne
eigenaardige eischen, en vooral omdat onder
de algemeene benaming „officieren," wat de straf
fen aangaat, ook begrepen worden zeer jonge
lieden, zooals adelborsten en scheepsklerken,
geven wij toe dat strafbedreiging tegen „offi
cieren" in het reglement van krijgstucht moet
behouden blijven.
Als eene uitmuntende verbetering beschou
wen wij het daarom dat onder de straffen voor
officieren nu opgenomen wordt de officieele
„berisping," mondeling of schriftelijk, met
inschrijving op het conduite-rapport der officie
ren. Door deze invoering zal het „huis- of
hutarrest" voor hoogstens 14 dagen, met of
zonder waarneming van dienst, tot de zeld
zaamheden kunnen behooren.
Gaarne hadden wij echter, tusschen de be
risping en het hutarrest, voor officieren ook
het scheepsarrest opgenomen gezien. Het hut
arrest is, in ons oog, eene vernederende en
onmenschelijke straf, welke, indien het mogelijk
wasgeheel afgeschaft moest worden. Men stelle
zich voor wat het zeggen wil, in de nauwe
ruimte eener scheepshut, waarbinnen men
geen drie schreden doen kan, in de benauwdste
atmosfeer van een door vele menschen bewoond
schip, dagen lang opgesloten te zitten. In een
tropisch klimaat, waar onze officieren zulk een
aanzienlijk gedeelte van hun leven moeten
zonder zich ergens aan te stooten, of iemand te
mishagenAlleen hij die hun zijn leed verzwijgt,
de ellende van het leven onder bedriegelijke kleuren
voor hen verbergt, bemint hen, die alleen is hun
vriend! Zoo verwend en verweekelijkt, worden
die teergevoelige schepseltjes door den eersten
ongeluksadem weggeblazen en verdwijnen van de
aarde, óf gaan zich, verbitterd en vertoornd, in een
hoek verbergen, óf drogen geheel nit en worden
aan gevoellooze mummies gelijk." Hij had zich
driftig gemaakt onder het spreken en sloeg met
de vuist op de tafel dat het daverde, sprong overeind
en liep van den eenen hoek van de kamer naar
den anderen, onder het uitroepen van allerlei ver-
wenschingen. Hij woelde met beide handen in
zijn haar, wierp het venster open, ging er uit
liggen en snoof hijgend de koele avondlucht op.
Het gloeien zijner wangen en het fonkelen zijner
oogen was onheilspellend.
De majoor liep achter hem aan, wierp tusschen
al dat razen en tieren nu en dan een woordje, als:
„Nu" en „wel zeker", en werkte daarmede on
geveer evenveel uit als de kinderen die stokjes en
takjes in een bruisenden stroom werpen. Eens
klaps viel Chlodwig in den armstoel dien zijn vriend
gewoonlijk gebruikte, en riep:
„Kon ik mijn leven nog eens doorleven, nog eens
met geopende oogen
„Gij zit op mijn plaats", merkte de majoor ten
hoogste geraakt aan.
Wordt virvolgd