N°. 209. 12U0 Ja Woensdag 5 September. Onze militaire strafwetten. JLOi I* Dit blsd verschijnt d a g e i ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen.' Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent; Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.! van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitï C°. te Brussel en Parijs. YERPACHTING YAN LAND het gemeentebestuur van Middelburg. Middelburg, 4 September, FEUILLET03>T. GSGHE COURANT A d v e r t e n t i n s 20 Cent per regel. DOOR De burgemeester en wethouders van Middelburg, zullen Donderdag den 20™ September 1877 's na middags te een uur, op de boven-voorzaal van het raadhuis der gemeente, in het openbaar verpachten het aan de gemeente Middelburg toebehoorend land, gelegen in den Mortiere-polders, benevens dat van het oude havenkanaal met de daartoe behoorende dijken, voor den tijd van veertien jaren, ingaande voor het bouwland met het rooven van den oogst over 1877, en voor de graslanden met den 25™ November 1877. De verpachting zal plaats hebben in dertig afzonderlijke perceelen, bij inschrijving en opbod. De voorwaarden der verpachting en de kaart der perceelen zijn verkrijgbaar op de gemeente secretarie en ten kantore van den gemeente-bouw meester, door wien aanwijzing in loco zal geschieden op Zaterdag den 15™ September a. des voormiddags te tien uren, aan te vangen bij den rijksweg te Nieuw- en Sint-Joosland. Middelburg, den 31™ Augustus 1877. De burgemeester en wethouders voornoemd, SCHOEEK, De secretaris, Gr. N. DE STOPPELAAR. i. „Dat ons militair strafrecht herziening be hoeft, is sedert lang erkend en vereischt geen betoog." Met deze woorden begint de memorie van toelichting bij de wetsontwerpen tot wijziging der Crimineele wetboeken en der reglementen van krijgstucht voor land- en zeemacht. Of schoon wij met het overbodige van dit betoog, voor rechtsgeleerden, instemmen, kan het ech ter zijn nut hebben, den gewonen lezer te doen zien hoe groot en algemeen erkend de noodzakelijkheid eener wijziging der militaire wetboeken is. Indien hij er de gevolgtrekking uit maakt dat de schuld, eene zoo dringende behoefte gedurende eene zoo lange jarenreeks onbevredigd te hebben gelaten, zwaar drukt op onze wetgevende macht, dan kunnen wij hem niet tegenspreken, Het argument, dat onderwerpen van militairen aard weinig in den smaak vallen van onze natie en van onze 7. Eene vertelling van Marie Freun von EbnerEschonbach. Vervolg. „Ondertusschen kwamen er slechte berichten uit Kusland; want de goedhartige vorst maakte zijne vrouw ongelukkig. Hij verwaarloosde haar en gaf haar in zijn eigen huis aanleiding tot recht- matige jaloezie. De vorstin beklaagde zich daar over in hare brieven aan hare vriendinnen en deze zorgden voor de verspreiding van het gerucht; de familie zweeg er wel is waar over, en vergoe lijkte het, maar wat hielp dat? De treurige waarheid werd toch bekend. „Tusachen Helena en haar aanstaande was niet de minste harmonie, die twee menschen pasten bij elkaar hier begon Chlodwig op eens te lachen „als jicht en tocht, gelijk Eambussek altijd zei." „O wee! dat deugt niets bij elkaar," meende de majoor en knoopte zijn jas dicht. „Hunne ergste vijanden" vervolgde Chlodwig „zouden moeite gehad hebben iets te bedenken, wat hen met grooter zekerheid in het ongeluk zou rechtsgeleerden, kan misschien tot opheldering, niet tot verschooning van het verzuim strekken. Onze keus is moeilijk. Niet éen schrijver van eenigen naam is er, die, het militair straf recht ook maar in 't voorbijgaan aanroerende, er zijne afkeuring en zijne bezwaren niet over te kennen gegeven heeft. Schooneveld („Wet boek van strafrecht," uitgave 1866) bepaalt zich er toe, op art. 5 aan te teekenen dat hij „behoudens allen eerbied voor de uitspraken van den hoogen raad," de militaire strafwet- hoeken niet eens van verbindende kracht houdt, omdat ze niet wettig zijn afgekondigd; doch dat het te betreuren is dat de enkele verbete ringen, in 1854 in het strafwetboek voor de zeemacht gebracht, ook niet op de strafwetten voor het leger zijn toepasselijk gemaakt. Mr. A. J van Deinse („Algemeene beginselen van straf recht," 1860) merkt aan, 502, bl 507, „dat de crimineele wetboeken voor het krijgsvolk als daargesteld in tijden van maatschappelijke en staatsrechtelijke onbestemdheid en nog onder den indruk van langdurige oorlogen, op weinig of geen wetenschappelijke orde of vast begin sel kunnen aanspraak maken en zich door eene buitengewone gestrengheid kenmerken. In dezelve toch vindt men de meest verschillende handelingen, ja zelfs lichtere vergrijpen tegen de krijgstucht, met kruiwagen- en andere ont- eerende straffen bedreigdvindt men de geval len, waarin de doodstraf bedreigd wordt, tot in het buitensporige uitgebreid en de straffen over het algemeen zoo zeer huiten alle ver houding tot het gepleegde misdrijf, dat alleen de koninklijke begenadiging in staat is om daarin te voorzien Reeds van hunne invoe ring af (in 1815) werd het erkend, hoe zeer zij herziening en verbetering vorderden, doch niets dan vruchtelooze pogingen zijn daartoe aan gewend. Wat de rechtsgeleerden aangaat, die hunne studie speciaal aan het militair recht hebben gewijd, zooals mr H. van der Hoeven (1864), mr. Convent ten Oever en Versfeit (1842) mr.. A. M. de Rouville (1851), hun werken zijn slechts zoovele doorgaande akten van be schuldiging tegen onze wetboeken. Bepalen wij ons echter tot de uitspraak van m'. M. S. Pols, thans advocaat-fiscaal hij het hoog mili tair gerechtshof, die het crimineel wetboek voor het leger het uitvoerigst en meest stelsel matig behandeld heeft. Bij hem lezen wij storten, dan hun huwelijk. Zij worstelden instinct matig om bevrijd te worden en hadden reeds meer dan eens bijna den zijden draad verbroken, die hen tot hunne wederzijdsche kwelling verbond, maar de liefhebbende ouders knoopten en hechtten hem telkens weer aaneen. „Sedert onze ontmoeting in het bosch hadden we elkaar niet meer alleen gesproken. Ik vermeed daartoe iedere gelegenheid en zij was er mij dankbaar voor. Ik heb altijd veel zelfbeheer- sching bezeten en er mij mijn geheele leven in geoefend. Maar op zekeren dag toen het geënga geerde paar pruilend, ieder door eene afzonderlijke deur, de kamer verliet, na een strijd dien Hedwig te vergeefs getracht had bij te leggen, barstte mijn woede los. „Wees zoo goed hier te blijven riep ik Hedwig, die hare zuster wilde volgen, toe. „Maak u toch niet tot medeplichtige aan de misdaad, die hier begaan wordt!" „Misdaad?" herhaalde zij, en bleet staan. „Is het dan geen misdaad deze kinderen tot een huwelijk zonder liefde te dwingen? O! freule Hedwig! in plaats van er toe bij te dragen dat dit ongeluk plaats heeft, zoudt gij beter doen met het te voorkomen." „Zij keek mij weer aan, zooals toen in het bosch, toen ik het voornemen uitsprak haar te veroveren. „Ik kan het niet onder woorden brengen hoeveel twijfelende verwondering, welke halfverschrikte, half medelijdende afwijzing er in dien blik lag. „Hoe zou dat mogelijk zijn?" vroeg zij. „De verloving mijner zuster is publiek, de trouwdag („Het crimineele wetboek voor het krijgsvolk te lande, met een toelichting." 's Hage 1867') „Zelden waarschijnlijk heeft eene wetgeving Ailk eene voortdurende en algemeene afkeu ring ondervonden als de militaire wetgeving van 1815. Hoewel huiten den kring der mili taire rechtspraak weinig gekend en bij de rechtsgeleerde wereld weinig belangstelling genietende, zijn telkens nieuwe stemmen ge rezen om haar te veroordeelengeen enkele om haar te verdedigenDe geheele weten schappelijke houw van het wetboek verdient afkeuring. Veel is zeker te wijten aan de blijkbare overhaasting, waarmede de wetgeving tot stand kwam en de stellers zeiven schijnen haar slechts als provisioneel te hebben be schouwd; doch waar men in het reglement van 1799 een uitstekend voorbeeld had, kan die verschooning nauwelijks gelden In dat reglement was systeem, samenhang; deze zijn in de wetgeving van 1815 verdwenen Daarbij lijdt het wetboek aan eene breedspra kigheid en flauwheid van redactie, eene ver- waarloozing van juridische techniek, een over vloed van nuttelooze onderscheidingen, die het zeer ongunstig doet afsteken hij het reglement van 1799 en vooral bij de Fransche wetten Toch is, vooral in eene wetgeving voor niet rechtsgeleerde rechters geschreven, eenvoudige heldere redactie, juiste en zuivere teekening van de omtrekken der verschillende misdrijven, onthouding van nuttelooze onderscheidingen, onmisbaar voor eene goede rechtspraak. Boven- diejj is zen f Enkele straffen zijn geheel verouderd en voor geen toepassing meer vatbaar, andere zijn in de toepassing geheel veranderdDe slagen zijn (bij het leger) feitelijk afgeschaft; de kruiwagenstraf is geheel van aard veran derd het wegjagen als eerlooze schelm is eene ongerijmde formaliteit geworden; het afnemen van de kokarde is een der meest ondoelma tige, ongelijk werkende straffen, die zelden tot afschrik dient en zeer dikwijls tot nieuwe misdrijven voert." Geen wonder dus dat er aanhoudend stem men zijn opgegaan om het onhoudbare dezer wetgeving aan te toonen. De Memorie van toelichting hij de wetsontwerpen erkent dan ook „dat eene afdoende en duurzame verbete ring slechts door eene geheele herziening te verkrijgen is." bepaald en er valt niet meer aan terugtreden te denken. Zij zelve, noch haar aanstaande man zouden daarvan willen hooren." „Omdat het opzien zou baren?" voerde ik haar te gemoet „omdat eenige gekken en gek kinnen de hoofden bij elkaar zonden steken en gaan babbelen „Omdat er eene belofte gedaan is, een plech tig woord gegeven, dat gestand moet gedaan worden," antwoordde zij, en richtte zich in hare volle lengte op. „Een belofte, die niet verbroken, een woord dat niet teruggenomen mag worden!" riep ik „omdat het luidt: Wij willen elkaar liefhebben! Zou het niet eervoller zijn dat woord eenmaal te logenstraffen dan het geheel zijn verdere leven te doen?" „Helena en mijn neef zullen, als ze eenmaal voor goed verbonden zijn, er zich in schikken en zich naar elkaar leeren plooien," sprak Hedwig. „Zooals uwe zuster Cecile en haar gemaal," zei ik. Gij hebt het bewijs voor oogen, waartoe zulk een verbintenis leidt, die slechts op uiter lijke omstandigheden gegrond is. En nogtans ontbreekt u den moed, voor u zeiven zoowel als voor anderen, met dat oude te breken. Gij brengt de werkelijke waarde des levens aan belachelijke afgoden ten offer! In dien geest sprak ik met steeds klimmende opgewondenheid voort. Zij sloeg de oogen neder en wist niet of zij blijven zou of heengaan. „Het zij zoo!" riep ik eindelijk uit. „Laat zij Wie zich evenwel vleien mocht met de hoop dat nu, na de meer dan 60jarige regeering eener onhoudbare wetgeving, het oogenblik dier afdoende en duurzame verbetering nabij zal zijn, ziet aan zijne verwachting den bodem ingeslagen door den onmiddellijk volgenden volzin der memorie. „Voor zulk eene herziening is echter het tegenwoordig oogenblik minder geschikt, omdat zij noodzakelijk aansluiting aan het gemeene recht, overeenstemming der aan te nemen beginselen met die van het ge meene recht vordert en eene herziening van dat gemeene recht nu meer dan vroeger in uitzicht is." Wat met deze laatste uitdrukking bedoeld wordt, is bekend. De staats-commissie voor de bewerking van een Nederlandsch strafwetboek, ter vervanging der nog steeds in werking zijnde vertaling van het Fransche Godt Pénal, heeft sinds geruimen tijd haar arbeid volbracht, een arbeid waarvan de belangrijkheid en wetenschappelijke degelijkheid algemeen ge waardeerd worden. Het samenstellen van een wetsontwerp, naar de grondslagen door die staatscommissie gelegd, is dus hij het minis terie van justitie „in studie," eene uitdrukking waarvan ieder, die met den arbeid aan minis- teriën hekend is, de beteekenisuit een oogpunt van tijdruimte, begrijpt. Uit de minis- terieele bureaux naar den raad van state, van daar naar de staten-generaal en eindelijk in het Staatsblad, ziedaar het „uitzicht", dat ons nu, volgens de memorie van toelichting, „meer dan vroeger"'geopend is. Twijfelaars en ongeloovigen zullen beweren dat wieover dat vergezicht heennog een stip aan den horizont ontdekt van die „afdoende en duurzame verbetering", welke ons militair strafrecht zoo dringend behoeft, scherper oogen bezit dan aan een Nederlander van onzen tijd te pas komen. Dit zij echter hoe het wil, er bestaat hier, meer dan bij eenige andere gele genheid, reden om het „halve ei" aan te nemen, dat ons ter vervanging van den „leegen dop," waar wij het zoo lang mede gedaan hebben, aangeboden wordt. Het geldt toch, zoo ver klaart de rëgeering, onderwerpen „wier rege ling zonder schade voor het publiek belang, met name ook voor de weerbaarheid van den staat, geen langer uitstel gedoogt." Er is dus haast bij het werk. Beijveren wij ons dus, daar partieele herziening nu eenmaal het wacht- die nooit bemind werden, in den uiterlijken schijn van geluk, in het gevoel van bevredigende ij del heid en zucht naar genot, vergoeding zoeken voor het ware geluk; ik kan slechts betreuren dat uwe zusters dit doen. Maar ik word tot wanhoop ge dreven door het denkbeeld dat gij dienzelfdea weg op zoudt kunnen gaan! Dat er een macht bestaat, die in staat zou zijn u te bewegen, u aan de vernedering van zulk een verbintenis bloot te stellen! „Mijn God, wat moet ik doen?" vroeg zij. „U niet laten verkoopen!" riep ik uit„iemand die zoo onuitsprekelijk en trouw bemind wordt als gij want weinig menschen worden zoo be mind! is niet te koop „Zij sloeg hare oogen naar mij op en ik zag dat er tranen in blonken. „Al dringt uw vader er op aan, al smeekt uwe moeder er u om, biedt wederstand! Het onrecht jegens mij jegens uzelven, zou te groot wezen, want ondanks uw koelheid, weet ik dat ik uniet onverschillig ben." „Stellig zijt gij dat niet!" verzekerde zij en toen ik, verrukt over die woorden, mijn arm om haar heen sloeg, liet zij een oogenblik haar hoofd op mijn schouder rusten en zei op hartelijkea toon „Het spijt mij zoo dat ik u moet zien lijden." „Nu, riep ik uit, dat leed veroorzaakt gij zelf." „Maar Chlodwig Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1