N°. 207.
120® Jaargang.
1877,
Maandag
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3lm. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz, van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lafpitk C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 1 September,
FEXJIJLiH.E'rOISr-
CHLODWIG-.
GEMEENTERAAD.
De burgemeester van Middelburg maakt bekend,
dat op Dinsdag den 4en September 1877, des namid
dags te twee uren, een openbare zitting van den
gemeenteraad zal plaats Lebben. i.
Middelburg, den 31" Augustus 1877.
De burgemeester voornoemd,
SC HO REE.
De gemeenteraad van Middelburg zal op
Dinsdag den 4™ September a., des namiddags te
twee uren, eene openbare zitting houden, ter be
handeling der volgende zakenBeëediging en
installatie der nieuw benoemde raadsledenbenoe
ming van een wethouderidem van een ambtenaar
van den burgerlijken stand idem van leden der
vaste commissiënvaststelling der gemeentereke
ning over 1876suppletoir kohier inkomsten
belasting en kohier hondenbelasting 1877voorstel
van burgemeester en wethouders adres C. Polder
man c. s., en idem adres P. Andriessen, aankoop
grond singel over de Koepoort.
Gisteren werd in het bad-hotel te Domburg de
3len jaarvergadering der Nederlaudsche Botanische
vereeniging, onder presidium van professor C. A. J. A.
Oudemans, gehouden. Behalve de voorzitter waren
tegenwoordig de heeren J. T. H. A. J. Abeleven,
secretaris, uit Nijmegen; professor Suringar uit
Leiden; van de Sande la Costa en Post uit Am
sterdam Koek Ankersmit uit Apeldoornde Boer
uit Bolsward; v. d. Harst uit Utrecht, en Walra
ven uit Nieuw- en St. Joosland, welke laatste tevens
het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen ver
tegenwoordigde. Door de veelvuldige mededeelingen
op botanisch gebied brachten de leden weder
veel bij tot de vermeerdering onzer kennis aan
gaande de Flora van ons vaderland. Tot gewoon
lid werd gekozen de heer dr. J. W. Moll, docent
aan de hoogere burgerschool te Utrecht, terwijl
tot honoraire leden der vereeniging werden be
noemd, de heeren C. H. Elout, burgemeester te
Domburg, mr. W. C. M. de Jonge van Ellemeet,
te Oostkapelle, C. C. M. Dudok de Wit, te Am
sterdam, en van der Oudermeulen te Wassenaar.
Heden had door de leden eene botanische excursie
op het eiland Walcheren plaats.
De heer A. de Broekert heeft heden zijne
betrekking als directeur der algemeene expeditie-
5.
Eene vertelling van
Marie Freun von EbnerEschenbach.
Vervolg.
„Een jonge dame en een jonge houtvester",
ging hij op zaehten, sarkastischen toon voort,
„wat maken de praatjes van zulk een onderwerp?
Over drie weken zijn de personen en het verhaal
onkenbaar geworden. Von Friedrich, een fatsoen
lijk man uit den lagen adelstand, wordt een als
houtvester verkleede gelukzoeker, die mijne doch
ter heeft willen schaken, of misschien mijn
geweerdrager, die eene liaison met haar heeft
gehad.
„Neen, neen, mijn beste Chlodwig, ik verander
niets aan de inrichting van mijn huishouden. De
volontair wordt evenals vroeger iederen Zondag
ten eten gevraagd. Ik wil hem de eer niet aan
doen, van hem voor gevaarlijk te houden, hij blijft
ons even vreemd en even familiaar als hij altijd
geweest is, en over zes maanden is zijn tijd om-
dan zoek ik naar eene betrekking voor hem en hij
gaat heen Begaat hij in dien tusscbentijd
eene dwaasheid, dan wasch ik mijne handen in
onderneming van v. Gend Loos alhier nedergeiegd
en is vervangen door den heer E. H. Windemuller,
van Meppel.
Mejuffrouw Mifia Kruseman is heden morgen
per spoor van hier vertrokken, om zich naar Indië
te begeven, waar zij een tiental jaren denkt te
verblijven. Haar tocht van hier is naar Napels,
waar zij zich zal inschepen aan boord van de
.Prinses Amalia", die vermoedelijk den 12" dezer
daar zijn zal.
Naar wij vernemen zal haar jongste werk, ge
titeld „Mijn leven", in drie deelen, eerstdaags in
den handel gebracht worden.
Aan den stationschef v. d. Mandelen te Vlis-
singen, en aan de nachtwacht v. d. Endt aldaar,
zijn door de Maatschappij tot exploitatie van staats
spoorwegen gratificaties toegestaan, voor hunne
flinke houding bij den aldaar onlangs gewoed
hebbenden brand; waaraan voor een groot gedeelte
is te danken geweest, dat de ijlgoederentrein is
behouden gebleven.
Naar wij vernemen heeft zich te Brouwershaven
een commissie geconstitueerd tot regeling der
feestviering van den 300jarigen geboortedag van
den volksdichter Jacob Catsbestaande uit de
heeren J. van der Bent, J. M. Locker de Bruijne,
G. J. Sevenhuijsen, M. J. Adriani en J. Lopse
Hocke. (Zz. cour.)
Den 31" Augustus j!. heeft, aan het ministerie
van buitenlandsche zaken, de uitwisseling plaats
gehad der akten van bekrachtigiug van het ver
drag tusschen Nederland en Luxemburg tot weder-
keerige uitlevering van misdadigers, den 21en
Juni jl. te 's Gravenhage gesloten.
De Staats-courant van heden bevat bet konink
lijk besluit van 22 Augustus jl., Staatsblad n° 172,
tot wijziging van het koninklijk besluit van den
19™ Februari 1869 (Staatsblad n° 24), houdende
instelling van een algemeen eeretaeken voor
belangrijke krijgsverrichtingen.
Art. 5 van genoemd besluit wordt gelezen als
volgt
„Het recht om het eereteeken te dragen wordt
verloren
a tengevolge van een rechterlijk vonnis, waarbij
de vervallenverklaring van den militairen stand
wordt uitgesproken of dat haar ten gevolge moet
hebben; en
b bij verwijdering uit de gelederen met een
briefje van ontslag, met een zoogenaamd rood of
bijzonder gemerkt paspoort, of wel, voor den
officier, wanneer het ontslag niet eervol is.
onschuld, ik kan niet beletten wat ik niet weet....,
ik kan geen pijl afweren, dien ik niet zag aan
komen."
„Wat gij niet weet? Maar nu weet gij het
mijnheer!" viel ik in.
„Ik weet niet wat ik niet weten wil," sprak hij
met sterken nadruk.
„Men hoorde op het plein een rij tuig .stilhouden
en de graaf trad aan het venster. „Neem mij niet
kwalijk, Chlodwig, ik moet een bezoek in de buurt
afleggen Met mjjn neef," voegde hij er bij en
wees op een jong mensch, dat op dat zelfde oogen-
blik het huis uitkwam. Hij noemde mij den naam
van dezen bloedverwant, die een van de rijkste
erfgenamen van het geheele land was. Daarop
nam hij zijn hoed van een haak in de geweerkast
en kwam dicht voor mij staan.
„U, Chlodwig, wil ik wel in vertrouwen zeggen
dat hij dingt naar de hand mijner dochter
Hier hield hij op en zag mij doordringend aan.
„Het bloed steeg bruisend uit mijn gefolterd
hart naar het hoofd, daar kon ik niets tegen
doen; maar ik zag hem strak in de oogen zonder
een spier te vertrekken. Ik wachtte met toornige
kalmte evenals ik den kogel mijner tegenpartij
zou afgewacht hebben, die op mij mikte, nadat ik
misgeschoten had.
„Van mijne dochter Helena", voltooide hij den
afgebroken zin en in zijn oog blonk iets dat achting
en welwillendheid te kennen gaf. Hij klopte mij
op den schouder en zeï:
„Weet ge wel, dat onze framjaise een ongeluk-
„Het recht om het eereteeken te dragen wordt
aan den militair ontzegd
a zoolang hij de straf der desertie ondergaat;
zoolang hij gestraft is met ontneming der
c^ardè'; en
c zoolang hij in de tweede klasse van militaire
discipline verkeertof bij eenig strafdetachement
dan wel aan den bak nommer nul is geplaatst.
„Door burgers wordt het recht om het eeretee
ken te dragen verloren tengevolge van rechterlijke
veroordeeling, hetzij tot eene onteerende straf, dan
wel, in Nederlandsch Indië, tot eene der straffen,
vermeld in artikel 5 sub 1 tot en met 5, van het
strafwetboek voor Europeanen (Indisch Staatsblad
1866, n° 55) en in artikel 5, sub 1 tot en met 4,
van het wetboek van strafrecht voor inlanders
(Indisch Staatsblad 1872, n° 85)."
De concessionarissen voor de buurtspoorwe
gen in de provincie Groningen, de heeren van
Heemskerk c. s., zijn niet geslaagd om voor het
einde van het hun verleende uitstel te Parijs het
benoodigde kapitaal te vinden. Zij zijn thans te
Londen aan het onderhandelen en hebben bij den
minister van binnenlandsche zaken om eene maand
uitstel verzocht. Intusschen hebben vele inwoners
van Delfzijl besloten zich tot de regeering te wen
den met het verzoek, om alsnu niet langer te dralen
maar van staatswege den spoorweg Groningen
Delfzijl te leggen, overeenkomstig de wet. Han
gende de beslissing der tweede kamer met betrek
king tot de voorloopig toegezegde rijkssubsidie
van 21 ton, achtte men het nu juist den tijd, zich
met dit verzoek tot de regeering te wenden.
Schouwen-Duiveland, 30 Augustus 1877.
JACOB CATS.
(10 November 157710 November 1877.)
Als dr. Jonckbloet in zijn „Geschiedenis der
Nederlandsche letterkunde" Constanten Huygens,
den dichter der „Korenbloemen" geschetst heeft,
vervolgt'bij: „In den Haag leefde te zelfder tijd
nog een dichter, die ook eene zeer geletterde op
voeding had genoten, tot hooge staatsambten was
geklommen, en evenzeer zich bij uitsluiting op
het gebied der huiselijke poëzie bewoog, ja, nog
velerlei andere punten van overeenkomst met
Huygens had."
Deze dichter was Jacob Cats, den 10™ Novem
ber 1577 te Brouwershaven, een „Zeeusche stadt"
geboren, uit deftige ouders, doch die „noyt roem
den van edel bloed te wesen." Er zijn dus, wan
neer we 10 November 1877 schrijven, drie eeuwen
over het „eerst bestaen" diens mans heengevaren.
Bij de gedachte daaraan zal zijn beeld, zijn ge
heel „laughwijligh leven", zooals hij het zelf noemt,
kige liefde voor u heeft opgevat? Zijt gij van
plan haar een preek te houden: Mejuffrouw geef
daar niet aan toe; ik heb nimmer het voornemen
gehad u ten huwelijk te vragen. Of vindt gij het
verstandiger, ja misschien menschlievender, het
malle mensch aan haar dwaasheid over te laten?"
„Hij verwachtte geen antwoord, maar riep mij
toe. „De dames zijn in den tuin; gij moest ze
even goeden dag zeggen", en daarmede snelde hij
de trap af.
„Ik volgde langzaam."
„Weet ge wat?" riep de majoor met den trots
van iemand die een gewichtige ontdekking gemaakt
heeft, „die graaf was lang niet dom!"
„Maar wie heeft dan in Godsnaam beweerd,"
antwoordde Chlodwig!" „dat hij dom was?"
„En die fran$aise?" vroeg de majoor, „wat was
er aan van die geschiedenis met de fran^aise.
„O", zei Chlodwig minachtend, „drie maanden
later trouwde zij met een pachter uit den omtrek.
Misschien had zij mij liever gehad, ten minste
dat gat zij te kennen en liet het ook niet aan
voorkomendheid ontbreken, maar liefde? .Eene
liefde zooals die van Friedrich, of van mij.
Alleen de schandelijkste lichtzinnigheid kan op
het denkbeeld komen, die gewaarwordingen in éen
adem te noemen.
„Na dit gesprek met den graaf kwam ik wat
minder op het kasteel. Hedwig was niet meer
sooals vroeger tegen mijzij was terughoudend,
afgemeten en er scheen eene spanning tusschen
haar en hare ouders te bestaan. Er moest iets
zeker voor menigen Nederlander opdoemen, en,
als het in al zijne verscheidenheid het oog van
zijn geest is voorbij getrokkenzal hij even stil
staan om te vragen of de 10e November 1877
over Nederland moet ondergaan, zonder dat Nefler-
land's volk den driehonderdsten geboortedag van
de meest populaire figuur zijner letterkunde foes-
telijk herdacht heeft.
Wat het Nederlandsche volk hierop antwoorden
zal, weet ik niet, maar wel weet ik, dat reeds
een deel van dit volk: de ingezetenen van Brou
wershaven, zich gereed maakt om op den 10™ No
vember 1877 feest te vieren ter eere van hem, die
niemand geheel onbekend is. Ze doen dit uit
warme belangstelling en gehoorzamen tevens
aan eene les van vader Cats, die ergens zegt:
-Het. is een out gebruyek: hy dient te sijn vereert,
«Die aen onkundigli volck bequame dingen leert."
Om hun voornemen te rechtvaardigen en anderen
tot deelneming op te wekken, is het onnoodig,
gesteld al dat ik dit kon, Jacob Cats als mensch en
als dichter te schetsen: daarvoor is zijn leven aan
te velen onzer bekend. Hij, die het niet mocht
kennen, kan het in zijn „gantschen ommeloop"
nergens beter leeren dan in zijn „Twee en tach-
tigh-jarigh leven," waarin hij het zelt beschreven
heeft, van dat zijn „aertseh gewoel beginsel heeft
genomen" tot aan zijn laatste gebed.
De heer Cats, was toen hij dit vers maakte,
reeds een en tachtig jaar en nog, evenals in zijne
jeugd, tot „dichten seer genegen." De zucht tot
uitweidingen, tot het schilderen der kleinste bij
zonderheden, had hem geen oogenblik verlaten.
Hij is, om iets te noemen, niet tevreden als hij
zijn Zierikzeeschen meester en hoogstdeszelfs „hupse
vrou" uitvoerig geteekend heeft; neen, hij photo-
grafeert ook, in al haar „sneege streeckën," de
meid en welk een meid Die van onze dagen
zijn er braaf en zedig bij als een begijntje.
Zoo echter eigen onbevooroordeelde studie de
kroon van heiligheid, waarmee het verleden ridder
Cats getooid heeft, al niet heeft weggegoocheld,
dan beeft dit zeker de critiek onzer dagen gedaan.
Beide leeren ons Cats kennen als een mensch van
gelijke beweging als zijne tijdgeuooten, niet als
een heilige, of als een wonder; en dat vind ik
gelukkig: met heiligen en wonderdoeners heb ik
ten allen tijde weinig opgehad.
Cats stond met beide voeten in den tijd, waarin
hij leefde. Hij is geen genie, die eerst door het
nageslacht begrepen zal worden. Het waterpas
zijner gedachten is gelijk met dat van het volk,
waarvoor hij dichtte. Hij ging school teZierikzee;
studeerde te Leidendoctoreerde te Orleansging
naar Parijsverspilde veel tijd „bij juffers van de
stadtpleitte tooverheksen vrij verliefde in de
voorgevallen zijn dat hunne goede verstandhouding
verbroken had. De graaf en de gravin deden
alsof zij haar iets te vergeven hadden, en zij
gedroeg zich als moest zij hun om verschooning
vragen voor een bedreven onrecht.
„Wat heb ik in dien tijd geleden geleden.
Laten wij dat maar laten rusten!" viel bij zich
zelf in rede. „Hoe kon ik mij verbeelden, dat
ik dat lijden zou kunnen schilderen?
„Zij doorzag mij, zij wist wat die man leed, die
nooit een woord over liefde tot haar sprak; dat
stond voor mij buiten allen twijfel vast en dat
was mij genoeg. Er kwam nooit een gedachte
aan de mogelijkheid van haar te verwerven in mij
op; mijne rekening was afgesloten, ik beschouwde
mijn noodlot als beslist. Zij zal trouwen en weg
gaan evenals hare zusters en over eenige jaren
misschien af en toe denken:
„Zooals die, heeft niemand mij ooit lief gehad
Chlodwig hield zijne beide handen voor de
oogen, bleef langen tijd onbeweeglijk rechtop staan
en haalde zwaar, hoorbaar adem.
„Mensch!" riep hij eensklaps uit met een
zalige uitdrukking in de oogen, en een kinderlijken
lach op het gelaat. „Mensch! wat ik u heden
vertel, dat vertel ik nooit weder. Eenmaal beleefd
Eenmaal onder woorden gebracht onder jam
merlijke onwelsprekende woordendoor
een stommen man gesprokendoor een dooven man
aangehoord."
„Wat?" voer de majoor uit. Er was niets dat
hem meer beleedigde dan eene toespeling op het