Benoemingen en besluiten.
Onderwijs.
Kunst nieuws,
Landbouw.
Marine en leger,
Rechtzaken,
lische koloniën kennis genomen van de hervatting
der stoomgemeenschap tusschen Java en de Austra
lische koloniën door de Nederl. Indische stoom
vaartmaatschappij, welke met het Nederl. Indisch
gouvernement en de regeering van Zuid-Australië
een contract heeft aangegaan voor vijf jaren tot
het doen van vijf reizen per jaar. De her
vatting der stoomverbinding zal tot eene belang
rijke ontwikkeling van den handel tusschen de
Nederlandsch-Indische bezittingen en de Austra
lische koloniën leiden."
onderscheidingen. Toegekend een bronzen me
daille met loffelijk getuigschrift aan H. van der
Sluys, te Wijk bij Duurstede, als blijk van 's konings
goedkeuring en tevredenheid wegens de redding
van een 9jarig kind uit het kanaal nabij de groote
inundatiesluis aldaar.
Vergunning verleend aan W. C. baron Snouc-
kaert van Schauburg, Z*. M*. hofmaarschalk, tot
het aannemen en dragen der versierselen van
ridder-grootkruis van de Frederiksorde, hem door
Z. M. den koning van Wurtemberg geschonken
en aan jh'. m*. E. J. C. M. de Kuyper, 77. M\
commissaris in de provincie Limburg, tot het aan
nemen en dragen der versierselen van kommandeur
der Leopoldsorde, hem door Z. M. den koning der
Belgen geschonken.
middelbaar onderwijs. Ingetrokken het kon.
besluit van 16 Juni 1877, waarbij m'. J. H. L.
van Oven werd benoemd tot leeraar aan de rijks-
landbouwsehooi, en hem tevens, op zijn verzoek,
met ingang van 1 September, eervol ontslag ver
leend als leeraar aan de rijks hoogere burgerschool
te Sappemeer.
marine. Benoemd, met 1 September a., tot officier
van gezondheid 2e klasse bij de marine J. Bijleveld,
arts.
leger. Ter zake der krijgsverrichtingen in Atjeh
gedurende de 2e expeditie tegen dat rijk, bij af
zonderlijke dagorders, zoo in Indië als in Neder
land, eervol vermeld de militaire opzichter le klasse,
terreinopnemer van het leger in Nederlandsch
Indië, W. von Schouler.
Jl. Vrijdag namiddag had in de openbare
lagere school te Ter Keuzen de uitreiking plaats
van de belooningen voor getrouw schoolbezoek in
1876.
Van de 407 leerlingen, die in 1876 de school
bezochten, kwamen 144, voor minder dan 21 school
verzuimen, voor belooDingen in aanmerkingaan
19 daarvan, die geen enkel schoolverzuim hadden,
werden keurig gedrukte getuigschriften en fraai
bewerkte zilveren medailles uitgereikt; de overigen
ontvingen boekgeschenken.
De heer J. Sturm, voorzitter der plaatselijke
commissie, leverde daarbij een overzicht van het
schoolverzuim over 1876 en hield eene toespraak,
die getuigde van warmen ijver voor het openbaar
onderwijs, van de vele zorg en moeite die de
commissie in deze gemeente zich getroost om deugd
en kennis te bevorderen.
Na den afloop van deze plechtigheid werden al
de leerlingen feestelijk onthaald, door de zorg van
de echtgenooten van de leden der commissie en
van een groot aantal andere dames.
Tot het uitreiken der belooningen en het ont
haal der leerlingen werd de plaatselijke schoolcom
missie in staat gesteld, zoowel door het aandeel
in de provinciale toelage, als door bijdragen van
de gemeente, van den voorzitter der schoolcom
missie, en van den heer C. Donald Lumsden,
expediteur te Ter Neuzen.
Waren burgemeester en wethouders, al de leden
Rambussek, had met den besten wil het slechte
beheer van zijn overleden meester niet kunnen
keeren.
„Be bosschen waren gekapt, de akkers uitgezo
gen, de schuren leeg zoo aanvaardde ik mijn
erfdeel.
„Rambussek besteedde het kleine vermogen
'twelk hij bezat, om de opgeloopen schulden aan
de arbeiders, kooplieden en knechts af te betalen
en het ontbrak ook niet aan aanmaningen der
eigenlijke schuldeischers.
„Toen wij het debet en credit zoo precies moge
lijk berekend hadden, bleek het dat de helft der
waarde van het goed ongeveer gelijk stond met
de som waarmede het bezwaard was. Nu bestond
het uit twee stukken grond, waarvan het eene,
dat als men wil iets grooter was, een hoek vormde
in eene aangrenzende hofstede van den graaf, en
dus was ik voornemens dit stuk van de hand te
doen, om ten minste het overige als mijn vrij
eigendom te kuunen beschouwenmaar Rambussek
wilde niets van dien verkoop hooren.
„Toen wij eens in het begin van het voorjaar
langs de akkers aan de grens liepen en het
Bchaars opkomende zaad op mijn slecht gemest
land bekeken, werden wij beiden zeer bedroefd.
„Ginds stond het jonge graan zoo dicht als
fluweel en beloofde een rijken oogst. En wat
hadden wij te wachten? Rambussek raadde mijne
gedachten voordat ik ze uitsprak en zet: „Over
een jaar zal het er hier heel anders uitzien."
jjNeen, antwoordde ik, ook niet over een jaar.
van den raad en de gemeente-secretaris tot het
bijwonen van deze feestelijkheid uitgenoodigd,
alléén de heer J. J. Fercken, wethouder, en de
heer A. C. N. Grenu, lid van den raad, waren
daarbij tegenwoordig. De heer baron Collot d'Es-
cury, schoolopziener in het district, die zoo gaarne
zijn tijd en krachten wijdt aan de bevordering
van het onderwijs, werd tot aller leedwezen ver
hinderd het feest bij te wonen.
Groot was echter het aantal ouders en verzor
gers van leerlingen en andere belangstellenden,
zoowel om getuigen te zijn van wat er voorviel,
als om de commissie een bewijs te leveren van
hunne dankbaarheid voor hetgeen zij zoo geheel
zonder zelfzucht in het belang der gemeente ver
richt.
Tot slot van het feest werd door de leerlingen,
begeleid door de leden der schoolcommissie, den
hoofdonderwijzer, de hulponderwijzers en de kwee-
kelingen, en voorafgegaan door het muziekgezel
schap „Apollo," een optocht door de straten ge
houden, en werd deze omgang alzoo opgeluisterd
door de tonen van het genoemde muziekgezelschap,
niet minder schoon klonken bij afwisseling het
gezang der leerlingen, op woorden, hun voor die
gelegenheid door den hoofdonderwijzer, den heer
C. van Dijk, in den mond gelegd.
Van dezen tocht op het marktplein gekomen,
werd door de leerlingen, met begeleiding van de
muziek, het Volkslied aangeheven, waarna allen
tevreden en dankbaar huiswaarts keerden.
De gemeenteraad van S9rooskerko (Wal
cheren) heeft het traktement van den hoofdonder
wijzer aldaar verhoogd tot ƒ900.
Eindelijk is dan nu het besluit genomen tot
het bouwen van eene geheel nieuwe school te
Baarland, waaraan, zoo ergens, dan wel sinds
jaren reeds aldaar eene dringende behoefte bestaan
heeft. Een gedeelte van het kerkgebouw uitma
kende, heeft het een bijna vierkanten, of liever
gezegd, zeshoekigen vorm, en is, met het oog op
het getal schoolgaande kinderen, veel te bekrom
pen, zoodat die der laagste klasse op bankjes,
langs de wanden geplaatst, zitting moeten nemen.
Sedert het gemeentebestuur in 1827 de hoog nood
zakelijke verbetering ter hand genomen heeft, om
het toen uiterst slechte en bouwvallige schoolver-
trek, met zijne ramen in 'tlood, in eenigszins
bruikbaren toestand te brengen en tevens van
de hoogstnoodige schoolmeubelen te voorzien, is
het tot op beden nog steeds onveranderd gebleven.
Dat de verdienstelijke onderwijzer, sinds 1839
aldaar in functie, zonder hulp en bij eene betrek
kelijk schrale bezoldiging, den moed behouden
heeft om in zulk een ondoelmatig lokaal zijne
taak niettemin volijverig te vervullen, mag dus
wel bewondering opwekken. (G. ct.)
Als een doorslaand bewijs van echte neutra-
liteit deelt men mede, dat in de openbare school
van den heer Jansen te Harlingen werkzaam
zijn een gereformeerde en twee Roomsche hulp
onderwijzers, éen mannelijke kweekeling, die
doopsgezind en éen vrouwelijke kweekeiinge,
die Israëliet is, terwijl de hoofdonderwijzer zelf
tot het Luthersche kerkgenootschap behoort.
Door burg. en weth. van Leiden zijn, ingevolge
vroeger verleende volmacht, voorstellen ingediend
voor de oprichting van een inrichting voor de
opleiding van O. I. ambtenaren.
Volgens dit plan zou voldoend onderwijs worden
gegeven in de land- en volkenkunde van Ned-Indië,
de staatsinstellingen, de godsdienstige wetten, de
geschiedenis en Javaansche, Maleische, Madoereesche,
Soendaneesche en Batakscke talen, zoodat in alle
opzichten zal kunnen worden voldaan aan het
programma voor het examen van O. I. ambtenaar.
Op het erlangen van een rijkssubsidie bestaat,
voorloopig althans, geen uitzicht.
B. en W. geven den raad in overweging,lu.
te besluiten dat van gemeentewege een inrichting
Ik heb geen middelen om mijn geheele goed in
zoo'n korten tijd vruchtbaar te maken."
„Ja wel wie weet misschienIk
kan u nog wel een beetje helpen
„Maar ik ben het moede u te plunderen, riep
ik. Spreek mij niet meer tegenmijn besluit staat
vast. Zoodra de graaf terugkomt bied ik hem
deze akkers te koop."
„Hij wrong zijne handen maar zweeg, en toen
ik onder het voortloopen omkeek, zag ik dat hij
weende."
Chlodwig hield even op en zeï na eenigen tijd
„Die goede, die beste vent! Ik zie hem daar nog
voor mij het is alsof ik hem zou kunnen
aanraken. Lang als een telegraafpaal, met beenen
als een ooievaar en monsterachtig groote handen
en voeten. Hij had een baard, die achter den
kinnebak van het eene oor tot het andere liep,
zoodat het leek alsof hij hem aangebonden had.
En een leelijk, oud, kinderachtig gezicht, en
zijn haar! Als de Voorzienigheid wezenlijk
de haren op onze hoofden telt, had zij bij hem wei
nig te doen."
Chlodwig lachte droevig.
„Een bespottelijke figuur, maar welk een hart,
welk een hart van goud!"
„Vooruit!" zei de majoor eenigszins slaapdron
ken, „gij komt niet verder."
Maar zijn vriend liet zich niet van zijn stuk
brengen en ging langzaam voort: „lieve vriend
zei hij
„Wie?" vroeg de majoor.
voor de opleiding van O. I. ambtenaren zal wor
den opgericht, en 2o. een curatorium te benoemen
van vijf leden, en aan dat curatorium op te dragen
het ontwerpen van een reglement, teneinde door
den gemeehteraad te worden vastgesteld.
Burg. en Weth. van Amsterdam stellen
voor, in de zienswijze van den minister van bin-
nenlandsche zaken voorloopig te berusten en uit
de verordening voor de gemeente-universiteit de
bepaling te lichten, waarbij aan de buitengewone
hoogleeraren zitting in de faculteiten wordt toe
gekend.
De Nederlandscbe Spectator, het blad dat meer
dan eenig ander geacht mag worden de belangen
der kunst in ons land te behartigen, laat zich over
den verkoop van het mnseum-van Loon op de
volgende kalme, bezadigde wijze uit:
„Het is te betreuren dat het telkens geringer
wordende getal van sehoone kunstkabinetten weder
verminderd is. Gaarne hadden wij ook eenige
werken uit deze verzameling in onze musea zien
overgaan. Intusschen, zoo ons oordeel gevraagd
jrare, wij zouden nooit hebben durven aanraden
de geheele verzameling tot zulk eenen prijs aan
te koopen voor het land. Lange na niet alles was
belangrijk. Men verzekert dat de regeering het
hare gedaan heeft. Dat het mislukte, is aan
niemand te wijten. Ten slotte beslist het geld, en
verzamelingen van bijzondere personen kannen
onmogelijk duurzaam blijven, tenzij ze vermaakt
worden, hetgeen bij bet aanwezig zijn van vele
eryen ook weder onmogelijk is. Bejammeren blijft
geoorloofd, maar reeds van Alpben leerde ons:
„Kermen en zuchten kan niet baten".
„Praktischer is de wensch en de daadnieuwe
verzamelingen te stichten. Mogen onze fortuin
hebbers op deze nuttige, schoone wijze hnn geld
beleggen en de oude en nieuwe kunst bevorderen.
Blijkens den beschrijvingsbrief voor de alge-
meene vergadering op 15 September a. te 's Hage
der leden van het Nederlandsch Tooneelver-
bond, telt deze vereeniging 1071 leden, waarvan
de afdeeling Rotterdam 330; Amsterdam 186;
Leeuwarden 127; 'sGravenhage 102; Utrecht 58;
Dordrecht 43's Bosch 35 Gorinchem 29 Deven
ter 24Gent 19Gouda 17Zwolle 17voorts
84 algemeene leden.
De financieele toestand is gunstig; de bijdrage
aan de tooneelschool zal in het volgende jaar van
1950 tot f 4500 verhoogd worden.
Onder de punten van bespreking komt voor de
vraag
„Welke maatregelen kunnen door de Nederland-
sche tooneeelbestuurders worden genomen om ontij
dige en den gang der voorstelling storende toe
juichingen en huldeblijken te voorkomen?"
Voorts komen in behandeling Je volgende con-
elusiën, van de daartoe benoemde commissie:
„1° De oprichting van een eigenlijk pensioen
fonds voor tooneelspelers is niet wensclielijk, noch
noodig, en ligt ook niet op den weg van het
Tooneelverbond."
„2° Het oprichten door de afdeelingen van
waardeeringsfondsenwaaruit verdienstelijke too-
neelkunstenaars, door van hun wil onafhankelijke
Oorzaken ongeschikt geworden voor de uitoefening
van hun vak, een jaargeld ontvangen, is wensche-
lijk in het belang der kunst, en verdient aan
moediging en, zoo mogelijk, ondersteuning van
wege het hoofdbestuur."
De Staats-courant van heden bevat het verslag
omtrent de verwachtingen van den oogst in de
provincie Zuid-Holland voor het jaar 1877.
„Lieve vriend, sprak Rambussek;" verbeterde
de majoor, „bied hem ten minste zelf de akkers
niet te koop, waarnaar hij reeds zoo lang water
tandt. Hij is hebzuchtig als Pyrrhus en verbeeldt
zich bovendieu dat wij het verkoopen moeten.
Wacht totdat hij er over begint en dat doet hij
zeker als wij het niet doen."
„Dat jaar kwam de familie buitengewoon laat
op Ilolenstein en toen zij er eindelijk was
o mijn vriend! hoe dikwijls ben ik op weg er
heen geweest en hoe dikwijls ben ik voor het hek
weder omgekeerd!
„Wat wilt gij daar gaan doen? Een bezoek
brengen? Wie heeft u daartoe uitgenoodigdGij
behoort niet tot hun kring. Zoo dacht ik. Ja!
maar als ik over zaken kwam spreken, dat was
wat anders. Dat zou mij het recht geven mij bij
den graaf te laten aanmelden. En bij dio gelegen
heid misschien.
„Genoeg! Op een schoonen morgen in Juli
zadel ik zelf mijn paard dat ik reeds van te voren
too netjes gepoetst had, dat zijn zwart haar blonk
als een spiegel. Hij zag er ook prachtig uit. Een
droppel water zou langs hem afgeloopen zijn als
langs een blok marmer en een uur later reed ik
na een dollen draf, stapvoets bet park van het
kasteel binnen. O geluk! O ontzetting! Wie
trad daar de deur uit, juist op het oogenblik
waarop ik bij de, met wingertranken begroeide
zuilen der veranda stil stond Zij was het zij
zelve! Ik sprong van mijn paard en groette haar. Zij
reikte mij de hand, sprak eenige warme, deelne.
Omtrent de Popowka'sde cirkelvormige
gepantserde Russische oorlogsvaartuigen, welke
vóór eenigen tijd zooveel beweging in de marine
wereld gemaakt hebben en welker navolging ook
voor Nederland van enkele zijden aanbevolen is,
worden uit den Russisch-Turksehen oorlog ongun
stige dingen gemeld.
Twee dier vaartuigen, de „Admiraal Popow"en
de „Nowogorod", welke te Odessa lagen, ontvingen
uit Petersburg bevel de Turksche monitors in de
Sulina-monding aan te vallen. De beide komman
danten kwamen echter, in overleg met den
admiraal, tot de slotsom dat dit bevel onuitvoer
baar was. Admiraal Tschichatschew besloot zelf
een proeftocht met de schepen te doen en bevond
bij die gelegenheid, dat de hitte in de machine
kamer gedurende de vaart zoo ontzettend hoog
stijgt, dat het personeel het daar onmogelijk
kan uithouden. Daarbij komt nog dat zoo
dra de zee een weinig ontstuimig is, alle
luchtgaten gesloten moeten worden, omdat anders
het zeewater naar binnen stroomt. Bovendien
loopen de schepen minder vaart dan de Turksche
monitors, zijn zij weinig handelbaar en kunnen zij
,in stormweder het nauwelijks in zee uithouden.
Zelfs als er niet gestookt wordt, stijgt de hitte
benedendeks des zomers somtijds tot eene ondrage
lijke hoogte. Op het dek kan men het met dubbele
schoenzolen nauwelijks uithouden van de hitte.
Bij bet schieten met de zware kanonnen is de
dreuning zoo ontzettend sterk, dat bijna de geheele
bemanning aan gehoorziekten lijdende is en som
migen reeds stokdoof geworden zijn, niettegen
staande alle mogelijke voorzorgen bij het schieten
genomen worden. Ondanks al deze nadeelen
moeten de groote voorstanders van het Popowka-
systeem, zijnde de grootvorst Konstantijn en
admiraal Popow zelf, er op blijven aandringen
dat deze vaartuigen zich met den vijand zullen
meten.
Tusschen de regeering en verschillende
Spoorwegmaatschappijen in Nederland worden
onderhandelingen gevoerd ter vereenvoudiging van
het vervoer van militairen, lotelingen die bij hun
korps worden opgeroepen, oorlogsmaterieel, amu-
nitie en andere voertuigen, bagage enz. van en
naar alle spoorwegstations in Nederland. Door
zulke maatregelen zouden zoowel de militaire ad-
ministratiën en gemeentebesturen als de stations
beambten gebaat worden.
Naar men verneemt is, in verband tot de
voorgevallen ongelukken bij het schijfschieten
bij het leger last gegeven dat geen scherpe patro
nen meer gebruikt mogen worden, die in of vóór
1874 zijn aangemaakt.
De dirigeerend officier van gezondheid dr. P. J.
van Leent en de officier van administratie 2e
klasse J. A. II. Huart, laatst behoort hebbende
tot het eskader in Oost-Indië en van daar deu 19™
en 20™ dezer in Nederland teruggekeerd, zijn met
die dagteekeningen op nonactiviteit gesteld.
Naar wij vernemen heeft de heer D. B. P.
Zuurdeeg, te Zierikzeezich in cassatie voorzien
tegen het vonnis, den 9 Augustus 11. gewezen,
door de arrondissements rechtbank te Middelburg,
in de zaak tusschen hem en den heer m'. C. van
der Lek de Clercq, bij welk vonnis is bevolen dat
laatstgenoemde van de kiezerslijsten te Zierikzee
zal worden geschrapt.
Den 6™ September a. zal voor bet gerechts
hof te 'sHage behandeld worden de zaak van
L. F., schilder te Zierikzee, geboren te Souburg,
beschuldigd van valschheid in geschrift. De be
schuldigde is van 30 Juni 11. in voorloopige hech
tenis. Deze was noodig omdat hij reeds naar
België was gevlucht.
mende woorden over den dood mijner ouders en
zei ook dat het haar verheugde mij weder te zien.
„Daarop wist ik niets anders te zeggen dan
dat ik gekomen was om den graaf een bezoek te
brengen, waarop zij, zelve bedremmeld door het
zien mijner groote verlegenheid, antwoordde dat
haar vader 's morgens naar eene afgelegen boerderij
gereden was en eerst laat teruggewacht werd.
„Dat spp mij, zei ik. Ik had den heer graaf
over eene dringende zaak willen spreken.
„Bij het woordzaak, kwam er een wolk op
haar gelaat. Zij fronste even het voorhoofd en
zag mij met een vragenden, bijna bezorgden blik
aan. Hare zusjes kwamen uit den tuin aangeloopen,
bewonderden en streelden mijn paard, en huppelden
weder weg. Eene Fransche bonne met vurige
oogen, kwam ons voorbij terwijl zij de kinde
ren naliep; zij keek ons doordringend aan met
een onaangenaam verwonderd lachje. Hedwig
zei snel en luid „Dus tot wederziens Chlodwig"
en ging heen.
„Zeide zij Chlodwig vroeg de majoor.
„Nu ja wij kenden elkaar immers van onze
kindsheid af? O mijn beste vriend. Ik reed
naar huis en voelde mij den koning te rijk."
„Waarover
„Omdat zij gezegd had: tot vvederziens, daar
om! Den volgenden morgen ging ik natuurlijk
weder naar Holenstein en werd ook terstond bij
den graaf toegelaten.
(Wordt vervolgd,)