1871
N°. 203.
120® Jaargang.
W oensdag
29 Augustus.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m, franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Ad verten tiën i 20 Cent per regel,
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz. van 1—7 regels f 1,50
iedere regel mödr 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lawite C°. te Brussel en Parijs.
B eriolit
Middelburg, 28 Augustus.
FEUILLETON.
MIDDELBIIRGSCHE
Teneinde te voldoen aan het meermalen tot
ons gericht verzoek om uitbreiding onzer rubriek
„Telegrafische berichten," in dien zin dat daarin
uit de Staats-courant van denzelfden dag eenige
benoemingen zouden medegedeeld worden, voor
zoo ver die voor onze lezers van bijzonder be
lang geacht konden worden, is daarmede in
de vorige week eene proef genomen.
Met behoud eener tijdige verzending per
post volgens de tegenwoordige dienstregeling,
is zulks alleen mogelijk door eenigszins
latere uitgifte der courant in de stad.
Vertrouwende dat onze Middelburgsche lezers
met deze vertraging genoegen zullen nemen,
zijn wij voornemens met deze proef voort te
gaan.
PATENTE N.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekend:
dat de patenten van het dienstjaar 1877/78 in
gevuld gereed liggen, en dat tot de afgifte daar
van ten raadhuize zal worden gevaceerd van den
1™ September tot den 29™ September 1877 des
Woensdags en Zaterdags van iedere week, des
voormiddags van 1012 uren.
De belanghebbenden worden mitsdien aangemaand
om binnen den boven bepaalden tijd, de voorschreven
patenten in persoon te bomen 'afhalen, bij gebre
ke waarvan deze door den deurwaarder der directe
belastingen, tegen voldoening van tien cent, aan
huis zullen worden uitgereikt, terwijl zij zich
blootsteilen in eene boete te vervallen van vijftien
gulden, indien zij, des gevraagd, hun patent of
een afschrift daarvan, niet kunnen vertoonen.
Hiervan is afkondiging geschied waar het be-
noort den 27™ Ang. 1877.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
8CHOREE.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
Omtrent het te Arnhem voorgevallene, waarvan
ons gisteren per telegraaf iets bericht werd, meldt
de Arnhemsche courant het volgende
Nadat gisteren, Zondag, waarschijnlijk begunstigd
door het slechte weder, de dag kalm was teneinde
gespoed, begon omstreeks half negen de menigte
zich op de straten te vertoonen en vereenigden
zich tal van zingende troepjes op het Nieuwe Plein
Eene vertelling van
Marie Freun von EbnerEschenbacli.
Vervolg.
„Waar zijt ge Chlodwig?" vroeg hij toen deze
bleef zwijgen en de pnnten van zijn dikken korten
knevel in de hoogte streek, terwijl er beurtelings
gramschap, weemoed,' spot en blijdschap op zijn
gelaat te lezen stond.
„Chlodwig", herhaalde de majoor, „waar denkt
gij aan?"
„Mijne jeugd was drommels ongelukkig. Die
vader! en die arme, zwakke moeder, die den
moed niet had om mij tegen hem in bescherming
te nemen en nog veel minder om mij eenige liefde
te betoon en. Ik groeide op zonder broers of zuster,
zonder speelnooten. Ach God, zelfs zonder een
hond, dien ik vriendelijk had kunnen toespreken.
„Ik had een warm hart en stond geheel alleen
was het dus te verwonderen dat ik, toen ik een
maal verliefd werd vurig en hartstochtelijk
beminde. Die zoetsappige jongetjes, die door
weekhartige ouders vertroeteld en geliefkoosd
worden, worden niet zoo geheel door liefde over-
voor de woning van den burgemeester, den heer
Pels Rijcken, waar spoedig eenige duizenden waren
verzameld, onder luid geschreeuw. Hier en daar
vloog een steen tegen de gevels der huizen, zonder
echter schade toe te brengen, doch het geschreeuw
en getier werd weldra zoo ernstig, dat de burge
meester zijne woning verliet en zich onder het
volk begaf. Door zijne flinke houding en hier en
daar een krachtig woord te spreken, werd het
joelend publiek kalm en trok met een „leve onze
burgemeester" af. Weldra verergerde zich weder
het tumult, en aangevuurd door het gerinkel van
enkele ingeworpen glazen, nam de beweging van
oogenblik tot oogenblik dermate toe, dat de plaat
selijke kommandant het noodig oordeelde alarm in
de kazerne te doen blazen, waarna de militaire
patrouilles werden versterkt en een detachement
artillerie te paard de stad doorkruiste. Bij een
groot aantal ingezetenen werden daarop de spie
gelruiten ingeworpen en honderden inwoners zagen
steenen door hunne ramen vliegen. Van nagenoeg
een 200tal stadslantaarns werden de ruiten ver
brijzeld. De politie had daarbij handen vol werk
en het mocht haar dan ook gelukken een groot
aantal arrestatiën te doen, waarbij enkele agenten
werden verwond. Eerst om half twee des nachts
was de orde weder eenigszins hersteld.
Na het aflezen der proclamatie op Maandag morgen
werd de burgemeester van het raadhuis naar zijne
woning gevolgd door eene talrijke zingende schaar.
Op den hoek der Bakkerstraat verzocht de bur
gemeester den commissaris van politie, die met
agenten van politie hem vergezelde, zijns weegs
te gaan en vervolgde alleen zijn weg naar zijne
woning.
In de hier bedoelde proclamatie worden de
goedgezinde burgers verzocht te huis te blijven,
teneinde het nemen van maatregelen tegen de
kwaadwilligen gemakkelijker te maken.
De Staats-courant van 25 dezer bevat een uittreksel
uit de statistiek van het gevangeniswezen
over 1875.
Omtrent de bevolking der gevangenissen over
genoemd jaar wordt medegedeeld dat bij afwisse
ling aanwezig zijn geweestin de strafgevangenissen
2277, in de huizen van verzekering 8822, in de
huizen van arrest 7004, in de huizen van bewaring
22,905,samen 41,008, of 111 meer dan in 1874.
Op den laatsten dag des jaars waren aanwezig:
in de strafgevangenissen 1580, in de huizen van
verzekering 1100, in de huizen van arrest 496, in
de huizen van bewaring 105, samen 3281, of 91
minder dan op 31 December 1874.
De verhouding tot de bevolking des rijks was
1.07 pet.
De gezondheidstoestand was gunstig in verge-
weldigd. Maar ik! Mij tastte zij als eene
ongekende gewaarwording aan.
„Was dat te verwonderen?" herhaalde hij en
sprong driftig op.
De majoor stond ook op, hoewel zeer tegen zijn
zin, stak de handen vooruit als een bezweerder en
sprak: „Blijf zitten. Het was niet te verwonderen."
Chlodwig viel weder in zijn stoel, leunde met
het hoofd achterover en begon op nieuw. „Den winter
brachten zij in de stad door, den zomer op
Holenstein."
Het speet den majoor dat er geen duidelijk ver
band te vinden was tusschen den zin, waarmede
Chlodwig zijn verhaal begonnen was en het slot
van dezen laatsten zin.
„Zij kwamen dikwijls bij mijne ouders en er
werden altijd groote toebereidselen gemaakt om
hen te ontvangen. Vader was zeer vereerd door
deze bezoeken, maar moeder voelde er al het
vernederende van.Onze voorname buren beschouwden
het als eene soort van buitenpartij, naar een
mooien tuin, waarin de lekkerste vruchten en de
mooiste rozen uit den omtrek groeiden.
„De gravin overschreed nooit don drempel van
ons huis, zij bleef in den tuin zitten en liet zich
door de menschen aan wie hij toevallig behoorde,
de haar verschuldigde eer bewijzen. De indruk
welken die hoogmoedige, onbescheiden vrouw reeds
als kind op mij maakte, wekte mijn natuurlijken
afkeer en mijne verbittering op.
„Hare oudste dochter Cecile geleek haar als
twee droppelen water.
lijking met 1873, doch ongunstig in vergelijking
pet 1874, 1872 en 1871.
f Op 80 personen is gijzeling wegens schulden
toegepast.
Het getal militaire veroordeelden bedroeg 1118.
Subsidiaire gevangenisstraf wegens wanbetaling
van boeten werd toegepast op 15,271 veroordeelden.
Van de 18,103 gevangenen, die in de strafge
vangenissen, huizen van verzekering en huizen van
arrest aanwezig zijn geweest, konden lezen noch
schrijven 4548dat is 25.12 pet.tegen 27.34 pet.
in 1874.
Voor het onderhoud der gevangenen is in 1875
f 41,259 minder uitbetaald dan in 1874. De kos
ten van dat onderhoud hebben bedragen voor iederen
gevangene per verblijfdag 70.42 cent tegen 71.84
cent in 1874.
Naar aanleiding van het in ons nommer van
Maandagdoor een medebestuurder eener coöpera
tieve verbrniksvereeniging geopperd plan tot ge-
meenschappelijken aankoop van steenkolen, maakt
de Goesche courant eenige opmerkingen. Men
herinnert zich, dat de prijs der kolen, volgens de
berekening van onzen inzenderop 0.79 per hec
toliter zou komen.
„Thans levert men te Goes, schrijft de G. Ct
de steenkolen vrij aan huis voor f 0.60, ƒ0.62
en f 0.65 per hectoliter.
„Over het geheel genomen zijn de kolen van
goede qualiteit; bij verschillende personen namen
wij daaromtrent inlichtingendie zeer gunstig
luidden.
„Nu heeft men daarbij nog het voordeeldat
men per hectoliter tegelijk kan nemen, terwijl
J)ij coöperatie de massa hef voordeel oplevert,
en toch niet iedereen bergplaats heeft voor eene
groote hoeveelheid. Voor het opslaan van die
kolenter verdere bewaringdient men dus nog
een som uit te trekken, wat door dien medebe
stuurder niet op zijn begrooting is gebracht, 't Is
waar, men betaalt ook in Goes de kolen iets
duurder, wanneer men ze later uit het pakhuis
haalt; misschien dat dit ongeveer met elkander
overeenkomt; maar bovendien zou het bestuur
van „Eigen Hulp" de zorg op zich moeten nemen
voor contröle over juiste maat en goede qualiteit,
en bedenkt men dandat een leverancier voor al
die moeite dient beloond te worden van zulk
een man kan men dat alles niet kosteloos vergen
dan springt dadelijk in 't oogdat de bereke
ning van dien schrijver niet zoo gunstig is.
„'t Is zekerdat men ook hierbij door onder
vinding zal leeren, dat men later wellicht voor-
deeliger en even solide kanalen zal kunnen vin
den; maar wij zouden het daarom beter gevonden
hebben, nog geen berekeningen in het licht te
„Daar zat niets!" Chlodwig wees op zijn hart.
„En dientengevolge ook hier niets," op zijn voorhoofd
wijzende.
De majoor ontstelde.
„Wat? Dientengevolge?"
„Bij de vrouwen namelijk. Bij mannen is het
juist omgekeerd."
„Dat begrijp ik niet", zei de oude soldaat op
een toon waaruit bleek dat hij het gebrek aan
inzicht in dit onderwerp, volstrekt niet aan den
zonderlingen toestand van zijn bevattingsvermogen
toeschreef.
Chlodwig haalde de schouders op en liet zich er
niet verder over uit.
„De derde dochter", begon hij weer.
„De tweede, meent ge", verbeterde de majoor,
wij zijn eerst aan de tweede."
„Mensch! riep zijn vriend.
„Mensch
Zijn gezicht was geheel rood geworden en zijne
oogen schoten vuur. Hij drukte de handen stijf
tegen de borst en haalde diep adem.
Na eenige oogenblikken zei hij zacht en weemoedig;
„Do tweede dat was Hedwig."
„O zoo!" zei de majoor.
„De derde dochter", herhaalde Chlodwig levendig,
„heette Helena. Gij, noch ik, hebben ooit in ons
leven een mooier meisje gezien. Haar verschijning
was betooverend, verblindendMaar zooveel
schoonheid moet met waardigheid gedragen worden,
en zij was uitgelaten vroolijk. Dat kon mij nooit
behagen. De twee jongste sprongen op debloem-
geven die zeker nog menigeen eer zullen afschrik
ken dan aanmoedigen."
Deze laatste bewering zijn wij met de öoeseha
courant niet eens. Onze bedoelingtegenover
„Eigen Hulp" zoowel als tegenover elke andere
onderneming isnoch afschrikken noch aanmoe
digen maar in de eerste plaats licht ver
spreiden.
Daarom hebben wij ons beijverd aan de mede-
deelingen van iemand, die sinds geruimen tijd in
het bestuur eener winstgevende coöperatieve
onderneming werkzaam iseene plaats te ver
schaffen. Nu daaruit blijkt dat de kolenop de
door hem voorgestelde wijze, duurder zouden
komen dan ze op dit oogenblikook te Mid
delburg, zijnblijft alleen nog over te onder
zoeken of ook de door hem beweerde betere
hoedanigheid der kolen al dan niet steek houdt.
Onverschillig welke de uitslag van dit onder
zoek zijkan alleen door de publieke bespreking
van plannen licht verschaft worden omtrent het
geen „Eigen hulp" doen of laten moet. Worden
tegen alle geopperde denkbeelden zulke gegronde
en onbevooroordeelde bezwaren aangevoerddat
er niet éen uitvoerbaar blijkt, dan zal daaruit
alleen volgen dat men hier „Eigen hulp" niet
noodig heeft. Met het oog op de elders verkre
gen gunstige uitkomstenlijkt die slotsom ons
echter meer dan twijfelachtig.
Blijkens het jaarverslag over 1876 van den
Nederl. consul geueraal te Melbourne was in dat
jaar slechts 1 Nederlandsch schip in die haven
aangekomen; het kwam van Mauritius met eene
lading. „In 1876 (aldns wordt in het verslag ge
zegd) werd in de haven van Melbourne, van Java
alleen, niet minder dan 25,000 tonnen producten
door vreemde schepen, hetzij Engelsche, Fransche
en Duitsche, aangevoerd. Geen Nederlandsch schip
nam deel aan die vrachtvaart, met uitzondering
van een paar schepen, die van Java naar Sydney
bevracht werden. Wanneer vreemde schepen bij
die vrachtvaart kunnen bestaan, waarom dan niet
de Nederlandsche De huishouding aan boord der
Nederlandsche is niet duurder dan die van eenige
andere natie. De Nederlandsche schepen genieten
overal de voorrechten der meest begunstigde natie;
zij worden boven die van andere natiën verkozen
uithoofde der zorg, die de Nederlandsche gezag
voerder voor de lading draagt; de Nederlandsche
zeeman behoeft in zeevaartkunde en de eigenschap
pen van een goed zeeman, voor geen andere natie
onder te doen."
Over de stoomverbinding met Java wordt het
volgende gezegd:
„Met groote belangstelling heeft men in de Austra-
perken en plunderden de leiboomen, thuis waren
zij stil en gehoorzaam, maar bij ons gedroegen zij
zich als vrijbuiters op onbekend grondgebied.
„De graaf lachte om haar gedrag en de gravin
deed alsof zij er niets van merkte. Hedwig alleen
was het onaangenaam en zij trachtte altijd het te
verhinderen; er lag steeds iets wat naar eene ver
ontschuldiging geleek op hare lippen. Als ik ge
roepen werd om de kindereD op den vijver rond
te roeien of te helpen op den schommel die er te
haren behoeve gemaakt was, sprak Hedwig mij
altoos vriendelijk toe.
„Maar ik werd in hare nabijheid meestal zóo
verlegen dat ik haar het antwoord schuldig moest
blijven. Eens hoorde ik Cecile tot haar zeggen:
„Laat dien stuurschen jongen toch loopen!"
„Als zij weg was zocht ik hare voetstappen in
het grint en voor geen geld ter wereld zou ik die
met den mijnen weggemaakt hebben.
„Ik voelde een onuitsprekelijk verlangen om eens
iets heel buitengewoons voor haar te doen. Het
allerverhevenste of het allerslechtste dat kwam
er niet op aan; als ik er haar maar mede kon
bewijzen dat nog nooit iemand ter wereld zoo
bemind was als zij.
„Er verliepen eenige jaren en toen kwam de
winter, waarin mijne ouders kort na elkaar stierven.
Ik was altijd eenzaam geweest, nu stond ik wer
kelijk alleen op de wereld.
„Het goed dat nu in mijn bezit kwam was in
een deerlijk verwaarloosden toestand, want de
opzichter, een eerlijk man met een vreemden naanq