120® Jaargang. N°. 195. 1877, Maandag 20 Augustus. Dit blad verschijnt dagelijks,1 met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiln i 20 Cent per regel. Qeboorte- Tronw- Doodberichten enz.i van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte, Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 18 Augustus. FEUILLETON. 18. Novelle van Grazia Pierantonl-Manzini. MIDDEL COURANT. Van de door den heer van Houten aan de tweede kamer ingediende „schets van grondwetsherzie ning" ter invoering van het algemeen stemrecht, hebben wij tot dusverre nog geen bijzondere mel ding gemaakt. Teneinde een oordeel daarover voor te bereiden, willen wij in de eerste plaats beproeven om van dat stuk en de daarbij gevoegde nota een beknopt overzicht te leveren. De heer van Houten stelt voor, in plaats van art. 76 der tegenwoordige grondwet, bevattende de omschrijving van het kiezerschap, welke in eene bijdrage in de directe belastingen van f 20 tot ƒ160 haar kenmerk vindt, te lezen het vol gende „De leden der 2e kamer worden in de kiesdis tricten, waarin het rijk verdeeld wordt, onmid dellijk door de kiezers gekozen. „Als kiezers worden op de kiezerslijsten inge schreven alle meerderjarige ingezetenen, Neder landers, die in het volle genot zijn der burgerlijke en burgerschapsrechten, in de laatste drie jaren geen bedeeling van eenig burgerlijk of kerkelijk armbestuur hebben gehad en door inlevering van een eigenhandig geschreven en geteekend verzoek, of op eene andere bij de wet te bepalen wijze, het bewijs hebben geleverd dat zij de schrijfkunst hebben geleerd. „Aan verkiezingen wordt geen deel genomen: a door de vrijwilligers in het leger beneden den rang van officier, l door de miliciens, gedurende den tijd waarin zij zich onder de wapenen bevinden. „De stemming is geheim. „De verdere regels ten aanzien van het kies recht stelt de kieswet." In de volgende paragrafen der „schets" wordt vastgesteld dat het getal leden der 2e kamer, evenals thans, geregeld zal worden naar de bevolkingongeveer voor iedere 45,000 een dat de leden der eerste kamer niet behoeven te behooren tot de hoogst aangeslagenen in de provincie, doch hunne tegenwoordige wijze van verkiezing behouden blijft; dat de thans bestaande uitsluiting der geestelijken van het lidmaatschap der volksvertegenwoordiging wordt opgeheven, en dat de aftreding der leden van de tweede kamer niet, als thans, geschiedt bij helften en om de twee jaren, maar over de geheele kamer in ééns, om de vier jaren. Nemen wij de nota van den heer van Houten ter hand, dan vinden wij in de eerste plaats eene vrij uitvoerige uiteenzetting der gebreken van ons (Uit het Italiaansch. Vervolg.) XII. Het was der trotsche Emma niet kwalijk te nemen zoo zij beleedigd was door het plotselinge vertrek van Hendrik. Twee dagen later kwam er een brief, waaruit verborgen leed en wanhoop spraken, die uit jaloezie schenen voort te komen en als zoodanig het ijdele meisje zouden gestreeld hebben, indien de laatste woorden haar niet boven mate vertoornd hadden: „Emma, gij zijt niet meer dezelfde van vroeger gij hebt er in toegestemd dat wufte vermaken en vrienden uw hart van mij vervreemdden! Gij weet dat uwe schoonheid voor mij de grootste bekoorlijkheid heeft door mij het beeld mijner aangebeden moeder voor den geest te roepen. Emma wordt weder, of liever wordt zooals zij leefde en stierf en ik zweer u dat ik er mij ge heel aan zal wijden om u gelukkig te maken, al moest ik mij ook het hart uit de borst rukken. „Ziehier intusschen de vrucht mijner ernstige overpeinzingen dezer laatste dagen, die gij, daar tegenwoordig kiesstelsel, dat met zijne kunstma tige beperking van het kiezerslichaam, door middel van den census, niet voldoet aan den voornaamsten eisch: eene zuivere vertegenwoordiging van het geheele volk te geven. Het geeft, volgens de nota, bijna alleen een vertegenwoordiging aan bet be zit; slechts bij uitzondering kunnen zij, die uit sluitend van hun arbeid moeten leven, het kies recht verwerven, niettegenstaande deze „niet minder aanspraak op het volle burgerrecht hebben dan zij, die een geërfd vermogen hebben en van hun renten leven." Ieder censuscijfer, zoo wordt verder in de nota betoogd, is geheel willekeurig. Deugdelijke redenen kunnen er niet voor aangevoerd worden. Het iaat daarenboven steeds de deur open om het kiesstelsel te gebruiken als een middel tot bevor dering van het partij belang. Tegenwoordig wordt daartoe gebruikt de indeeling der kiesdistricten; men kan echter dat doel ook bereiken door ver hooging ot verlaging van den eensus. Ook wijzi gingen in het belastingstelsel worden beheerscht door het vooruitzicht om, door een veranderde verdeeling der lasten, eenige duizende of tien duizende nieuwe kiezers in het kiezerslichaam op te nemen. Dit alles werkt demoraliseerend op onzen geheelen staatkundigen toestand. „Eindelijk, zegt de nota, zal de groote massa van onze werklieden en van onzen kleinen burgerstand, ook bij den minimum-census van 20, uitgesloten blijven van de rechten, welke hunne gelijken in Frankrijk, Duitschland en grootendeels ook in Engeland hebben." Een gevolg van ons gebrekkig kiesstelsel is, volgens den steller der nota, dat onze gekozene staatslichamen het vertrouwen niet bezitten van het grootste deel der natie. „Hoe is het anders te verklaren dat in zoovele dagbladen en andere organen der openbare meening voortdurend met geringschatting van de staten-generaal wordt ge sproken, terwijl de leden doorgaand worden her kozen en hunne persoonlijke achtenswaardigheid gemiddeld zeker niet lager staat dan in andere tijden?" Om al deze redenen wil de heer van Houten breken met alle kunstmatige beperking van het kiezerslichaam, en het kiesrecht in de eerste plaats gronden op het hoofdbeginsel der moderne maat schappij, de gelijkheid der burgers voor de wet. Als redenen van uitsluiting mogen, volgens hem, alleen gelden1° gemis van financieele zelfstandig heid, blijkende uit het aannemen van bedeeling; 2» gemis der elementaire geestesontwikkeling, welke door het lager onderwijs wordt verkregen. Tot toelichting dezer twee eenige redenen van uitsluiting voert de schrijver aan dat er geen andere redelijke motieven kunnen aangewezen wor- ben ik zeker van, als een verstandig meisje van harte zult toejuichen. Een lui leven deugt niet voor mijik wil het beroep uitoefenen, 't welk ik, op raad mijner moeder, gekozen heb. Zeg mij niet dat ik, omdat ik rijk ben, niet behoef te werken; mijn rijkdom zal dienen om de lijders beter te kunnen helpen. Met dat doel wil ik minstens voor êen jaar naar de universiteiten in Duitschland, waar ik reeds eenigen tijd niet zon der gevolg studeerde, terugkeeren. Volgens uwe verkiezing kunt gij mij daarheen als liefhebbende gade volgen, of bij uwe ouders mijne terugkomst afwachten De brief was lang, overredend, vol vriendelijke gezegden, maar er sprak geene liefde meer uit. „Hendrik is krankzinnig" dacht Emma, stampvoetende, terwijl zij zich met een bitteren lach op de lippen beet. „Hij is waarlijk gek! Ik de vrouw van een dokter? Ik hem volgen naai de Duitsche universiteiten? Ik dacht dat hij ten minste een greintje gezond verstand had. Ik heb hem nooit verweten dat hij niet van adel is, te minder daar ik mij verbeeldde dat hij bij ons huwelijk den titel van mijn vader bij zijn naam zou voegen. En dan kan men het zich in deze democratische tijden nog laten welgevallen zonder titels, als men maar van zijn renten leeft! Maar de vrouw van een dokter? O jé! Wat zou ik uitgelachen worden! Dan zou de markies gelijk hebben, bepaald gelijk, als bij zich slap lachte." En die laatste gedachte gaf den doorslag. Emma beminde niet meer, had wellicht nimmer bemind den. Ieder die in zijn eigen onderhoud en dat der zijnen voorziet, en die eene toereikende geestes- ontwiki.ebng bezit om zich op de hoogte te kunnen stellen v&a betgeen vóór en tegen de voorgestelde candidaten pleit, kan zelfstandig een keuze doen. Grootere inkomsten zijn geen waarborg voor grootere zelfstandigheid, daar deze afhangt, niet van het cijfer der inkomsten, maar van de verhouding tusschen inkomsten eu uitgaven, en ook van den invloed die door anderen kan worden uitgeoefend op de positie en de belangen des kiezers. Een flink werkman, die overal werk bekomen kan, is in veel onafhankelijker stelling dan een pachter, die vreezen moet dat zijne huur zal worden op gezegd. Wat de veeltijds tegen zijn stelsel aangevoerde bezwaren betreft, doet de heer van Houten op merken dat, wanneer men den invloed vreest van het klassen-belang der minder gegoeden, daar tegenover staat het bij ervaring gebleken nadeel van het klassen-belang der meer gegoeden, dat thans op onze wetgeving zijn invloed gelden doet. Wil men waarborgen voor de toetsing van aller wenschen aan de regelen der rechtvaardigheid, dan moeten alle strijdige belangen bij de stembus vertegenwoordigd worden. De bewering dat de minder gegoeden op een ordelijken en regelmatigen gang van zaken geen prijs zouden stellen is, volgens de nota, geheel uit de lucht gegrepen. De minder gegoeden heb ben wel is waar minder te verliezen, maar lijden daardoor ook het eerst onder alle storingen en schokken in het maatschappelijk samenstel. Men vreest van het algemeen stemrecht de over- heersching der kerkelijke partijen.- Zelfs indien dit het geval mocht zijn, ziet de heer van Houten daarin geen reden om afkeerig te blijven van de invoering v;n het algemeen stemrecht. „Alle po gingen, zegt hij, om door kunstmiddelen eene minderheid der natie tot meerderheid in de volksvertegenwoordiging te maken, zijn voor den staat gevaarlijkOok zelfs als de bovendrijvende partij de meest verlichte ware, laat zulk een streven zich niet verontschuldigen. Regeering en natie moeten eenswillend zijn, anders ontstaat er botsing. Dit gevaar bestaat niet min der wanneer de regeering meer verlicht is, dan wanneer zij bij de algemeene ontwikkeling ten achter staat. Een volk is vrij, wanneer het onbelemmerd zijn eigen ontwikkelingsgang volgt De grootste stoornissen zijn dikwerf ontstaan uit reactie tegen regeeringen, welke te weinig met in de geschiedenis gegronde toestanden en met ge vestigde denkbeelden rekenden." De heer van Houten twijfelt echter ot het alge meen stemrecht aan de clericale partijen ten goede zou komen. Hij uit dien twijfel aldus: „Het is en merkte dus niet wat er in dien brief ontbrak. Terwijl zij het bedrog beraamde, had zij niet de verontschuldiging van te denken: ik werd het eerst bedrogen. Zij liep regelrecht naar de kamer harer moeder met den brief in de hand, en las er behendig slechts eenige brokstukken uit voor, die de vergoding, welke de gravin haar toedroeg, het meest moesten kwetsen. „Die ellendige! Hij durft u zelfs verwijten toevoegenOgelukkig voor u dat ge nog niet gehuwd zijt Maar toen ze aan het voorstel om hem naar Duitschland te volgen, kwam, kende de veront waardiging der gravin geene grenzen. „En gij, Emma, zoudt gij mij kunnen ver laten?" riep zij vol angst uit. De dochter deed alsof zij aarzelde„Ik weet het niet; de vrouw moet haar man volgen, dat staat vast „Maar gij kunt, gij moogt zijne vrouw niet worden. Ziet gij niet dat hij uwer niet waardig is Uw vader had gelijk, het was een misstap, wij hebben ons laten verblinden, bedriegen Maar de hemel zij dank, het is nog te verhelpen." Moeder en dochter praatten nog lang samen en de laatste woorden van Emma waren: - „Ja, ik geloof dat ik gelukkiger zal zijn met den ander! Maar het huwelijk mag geen dag, geen unr uitge steld worden; daarin moet mijne wraak bestaan." De markies zou dien dag komen eten. Sedert het vertrek van Hendrik was hij de belegering volgens alle regels van de kunst begonnen, en hier de vraag, of niet juist door het beperkte kiesrecht eene soort van bondgenootschap mogelijk wordt gemaakt tusschen de geestelijkheid en dat deel der door middel van haar geld heerschappij voerende klassen, dat den godsdienst goed acht als een middel om de lagere volksklassen tevreden en in toom te houden, en of niet juist de invloed van dit bondgenootschap de oorzaak is van de zwakheid der regeering, zoowel op staathuishoud kundig gebied, als tegenover de clericale richtin gen." Het is naar ons inzien duidelijk, dit is de eenige opmerking welke wij ons hier veroorloven, dat de twijfel van den heer van Houten aan de schadelijke gevolgen van zijn stelsel tegenover den invloed der clericale partijen, vrij wat zwakker is dan zijne ingenomenheid daarmede op theore tische gronden. De heer van Houten wil de indeeling der kies districten bij de invoering van het nieuwe kies stelsel, eens en voor altijd vaststellen, teneinde die van alle partij-berekening voorgoed los te maken. Tót aanbeveling der door hem voorgestane ver andering in de verkiesbaarheid dér leden van de eerste kamer, zegt de steller der nota dat dit lichaam, ofschoon thans in vele opzichten voor treffelijk samengesteld, slechts de wachter is voor de belangen der rijkendewijl het alleen uit de hoogst aangeslagenen in de belastingen gekozen is. Het wordt daardoor de vertegenwoordiger van bijzondere belangen, niet van den algemeenen nationalen geest. Ook wordt daardoor de keuze te zeer beperkt, dewijl het talent op zich zelf de deuren der eerste kamer voor zich gesloten vindt, maar rijkdom zonder talent in haar eene plaats kan vinden. De thans in de grondwet opgenomen bepaling van uitsluiting der geestelijken van het lidmaat schap der tweede kamer acht de heer van Houten verkeerd, om de algemeene reden dat „alle kunst middelen, om sociale krachten van het gebied der staatkunde te werener slechts toe leiden dat deze bijpaden en min regelmatige wegen kiezen om zich te doen gelden". Niemand kan beweren dat door de nu geldende uitsluiting de godsdienst twisten uit 's lands raadzaal, of de invloed der geestelijken geweerd worden. Men late daarom ook in dit opzicht de kiezers vrij en belemmere hen niet in de keuze dergenen, wien zij hun ver trouwen meenen te moeten schenken. Terloops spreekt de heer van Houten nog zijn gevoelen uit dat bij eene herziening der grondwet, ook de thans bestaande bepalingen omtrent het wijzigen van de grondwet verbeterd moeten worden. Die wijzigingen mogen niet lichtvaardig plaats hebben, doch de tegenwoordige regeling maakt ze veel te omslachtig. Menig grondwets- bewoonde eene villa in de buurt van het kasteel. Emma nam een boek, zette een bevallig hoedje op en ging langzaam het boschpaadje af, hem tegemoet. Julius de Pontedore ging nooit te voet; hij bereed gewoonlijk een mooien Engelsehen vos, slank en gespierd tegelijkertijd. Als men hem zag, moest men zeggen: O! welk een knap rui ter! Van kind af te paard gezet, reed hij met dat gemak en die bevalligheid, welke alleen veel jarige oefening geven kan; daarbij droeg hij een nauwsluitend buis en hooge laarzen en liet zijn blank voorhoofd overschaduwen door een hoed a la Ernanidie hem iets zeer romantisch ver leende. Hij kwam in galop aan, maar zoodra hij Emma gewaar werd, hield hij stil, boog zich over den nek van zijn edel ros en groette ridderlijk met de zweep; daarna steeg hij af en kuste de schoone hand, die hem werd toegestoken. Emma trachtte den blos, die haar gelaat over dekte, te verbergen, door den buigzamen hals van den vurigen Tancredi, die stond te snuiven en te hinniken, te streelen. „Wat een mooi dier; heeft hij ooit een dames zadel gedragen?" „Neen," antwoordde Julius, die met den tengel in de hand naast het meisje voortwandelde en haar tersluiks half met verwondering, half met zelfvoldoening aanzag, „maar hij is niet kurig van aard. Emma, waarom beproeft gij hot niet eens om op hem te rijden?" Reeds sedert eenigen tijd liet de markies de plichtplegingen varen, en noemde haar eenvoudig bij den naam,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1