N°. 189, 12O0 Jaargang, 1877. Maandag 13 Augustus. Dit blad verschijnt dagelijks," met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m, franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën s 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor Belgie en Frankrijk: de firma Havas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 11 Augustus. SoUool-politie. FEUILLETON. 12. Novelle van Grazia Pierantoni-Manzini. MIDDELBURGSCHE COURANT. w «agO»"* „Kinderen zullen altijd kinderen blijven", ziedaar een dier schijnbaar niets zeggende spreekwoorden, welke eene beteekenis bezitten die door ieder, bij een oogenblik nadenken, gevat kan worden. Het beteekent dat aan den kinderaard van nature eigenaardigheden verbonden zijn, welke misschien, in op zich zelf staande gevallen, onderdrukt kunnen wor den, doch dan altijd op straffe der gevolgen, door de natuur aan iedere verkrachting harer wetten verbondenmaar die in haar algemeen- heid niet uit te roeien zijn. Onder deze eigenaardigheden behoort bij de meeste kinderen die van het leeren als een onaangenaam werk en den onderwijzer, in wien zich de school en het leeren belichaamt, als een onaangenaam persoon te beschouwen, te genover wien men van rechtswege weinig aanleiding tot dankbaarheid en veel tot een geheimen wrok bezit. De „onderwijzer-kin dervriend" moge eene schoone schepping onzer fantazie wezen, in de werkelijkheid komt hij zeldzaam voor, of de vriendschap komt uitsluitend van éen kant, wat, naar luid van een ander bekend spreekwoord, voor alle vriend schappen ter wereld doodelijk is. Dit zoo zijnde, én wij gelooven dat ieder onzer lezers in staat zal zijn om zich, uit de verschillende tijdperken zijner eigen jeugd, voorbeelden te binnen te brengen van dit aangeboren antagonisme tusschen kinderen en onderwijzers, dit zoo zijnde, schijnt een verder onderzoek overbodig waaraan het toch eigenlijk toe te schrijven is dat in de geheele beschaafde wereld gebrek aan onderwijzers be staat. TRien n'y fait", schreef het Journal de Geneve van 21 Mei 1876. 2) „Ondanks alles wat wij sedert tien jaren gedaan hebben: l) Dit opschrift is een ietwat kalmer titel voor een vlugschrift, dat wij in dit opstel wenschen te hespreken. De ware titel luidt «Pijnbank of Career" (door mr. H. G. Brouwer B. Gzn. Culemhorg hij Blom en Olivierse). Aangehaald hij mr. A. J. W. Farncomhe Sanders •School, godsdienst en gezond verstand." (Uit het Italiaansch.) {Vervolg.) IX. Hij keek het rijtuig eene poos na en krabde zijn voorhoofd; een onmiskenbaar teeken dat bij niet voldaan was, maar met zijn eigen gedachten in de war zat. Daarop slaakte hij een zucht, die veel op een windvlaag geleek en ging zijne woning weer binnen. Dora zat op een klein bankje met het hoofd in de handen, die op de knieën rustten. Er lag over haar geheele persoon eene verslagen heid, eene vermoeidheid als van iemand die boven hare krachten gestreden heeft, eene droefheid die te heviger werd, naarmate de wilskracht grooter was die trachtte haar te verbergen. Zelfs Antonio werd getroffen bij dien aanblik. „Mijn Doortje, zei hij, om 's hemels wil, wat scheelt er aan Ziende dat zij niet ant woordde knielde hij bij haar neder, hief met beide handen haar blonde hoofdje op en keek haar in de groote, door tranen verduisterde oogenen die ruwe man kreeg door zijne groote liefde het scherpzinnige instinct eener moeder: „Hebt gij traktementsverhoogingverbetering van de levensomstandigheden der onderwijzers, ver heffing hunner maatschappelijke positie, het geeft alles niets en het aantal personen die zicli aan het schoolvak wijden, wordt hoelan- ger hoe minder. Onze wetten zijn uitdrukkelijk aangelegd op het aanmoedigen van hen die roeping tot het onderwijs gevoelen, op het gemakkelijk maken der opvoedkundige studie, op het openen eener gunstige toekomst voor lien, die zich aan deze moeilijke maar nuttige bestemming willen wijden van het onderwijs der jeugd. Niet alleen hebben zich echter niet zooveel aspiranten aangemeld als men gehoopt had, maar een vrij groot aantal vroegere schoolonderwijzers hebben hunne betrekking vaarwel gezegd en gebruik gemaakt van de gelegenheid die men hen, altijd met het doel om hun lot te verbeteren, geopend had om in andere betrekkingen over te gaan. Ondanks de wet, welker uitvoering wij zoo krachtig trachten te bevorderenzijn onze klassen op de lagere school altijd nog 80 tot 90 leerlingen sterk." Dit werd geschreven uit Zwitserland, het onderwijs-lievende land bij uitnemendheid, dat op iedere vierkante geographische mijl opper vlakte meer dan acht lagere scholen bezit, tegen Nederland vier, en waar in éen kan ton Ztlrich, op 270,000 inwoners zestig inrichtingen voorkomen voor middelbaar onder wijs in den geest van onze burger dagscholen, doch doelmatiger en degelijker ingericht dan deze en. dan ook veel algemeener dan deze door de volleerden uit de lagere school bezocht. In andere landen is het niet beter gesteld. Wij behoeven ons dus niet te verwonderen als in het geschrift, dat het onderwerp van dit opstel uitmaakt, op deze zelfde wonde van ons schoolwezengebrek aan onderwijzers personeel, de vinger gelegd wordt. De schrijver betoogt dat de traktementen der hulponderwijzersvergeleken met andere betrekkingen, tegenwoordig niet te laag zijn; dat de vooruitzichten, wanneer men hetgeen geëischt wordt en de gelegenheden tot oplei ding in aanmerking neemt, bij het onderwijs naar evenredigheid niet ongunstiger zijn dan bij de telegrafie, de spoorwegen, de posterijen, het ijkwezenhet notariaat, of den militairen stand, voor welke vakken de vereischten niet minder en de opleidingskosten veel hooger hem lief? vroeg hij ontroerd. „Vijer bij stroo, dient niet alsoo" zegt het spreekwoord „Dwaas die ik was!" Hij krabde als naar ge woonte zijn voorhoofd. „Als het niet van dien kant kwam, zou het de beste zaak van de wereld zijn. Had ik nu maar naar mijn voorgevoel geluisterd.Maar kom, wees niet zoo wanho pendmisschien denkt Hendrik evenmin aan dat schepsel ais ik aan haar denk. 't Is waar, ze is rijk maar een ernstige jongen zooals hij, let niet alleen op het gelden gij, ik hoef het er niet om te zeggen. Maar genoeg, wij zullen zien, ik zal met hem spreken. „In 's hemels naam!" riep Dora uit, eens klaps bleek en ontdaan opstaande. „In 's he mels naam! Ik ben niet zoo laag, of zoo slecht om eene andere van hare aanstaanden te willen beroovenen hij moet het nooit weten, nooit, nooit." „O mooiEn zal hij het van daag of morgen niet zelf merken? Ik heb het wel gemerkt, en ik heb toch juist geen arendsblik. En ik kan hem toch zonder reden de deur niet uitzetten.Wat zou de president wel zeggen? Zoo zou hij mijn huis gekozen hebben om.Vervloekt alle bloed verwanten en vooral de aanzienlijken! Diepresident is een laffe grappenmaker, die weet dat ik eene dochter heb, en mij zijn zoon stuurt die reeds met een ander meisje verloofd is! De arme man, een vriend van een kalm leventje, voorzag hierin eene reeks van moeielijkheden en van te nemen besluiten, en eigenlijk daardoor nog meer verstoord dan door het leed zijner dochter, begon geschat moeten worden. De maatschappelijke positie der onderwijzers erkent hij dat niet zoo hoog is als het gewicht der diensten, welke zij a.in de maatschappij bewijzen, rechtvaardi gen zou; doch ten aanzien van dit punt zijn oorzaak en gevolg éenomdat de onderwijzers stand niet uit de hoogere maatschappelijke lagen voorkomtwordt hij daartoe ook niet gerekend. Ook in dit opzicht blijft de vraag dus: waarom wordt het onderwijzersvak niet meer gezocht? Met dezelfde voorliefde voor heftige uitdruk kingen die bij het zoeken naar een titel voor zijn geschrift de woorden „pijnbank of kerk er' uit zijne pen deed vloeien, geeft onze schrijve) op deze vraag dit antwoord, dat hij in dikke, gespatieerde letters laat drukken: „Hij die zich aan het onderwijs wijdt, heeft veel kans gemarteldmisschien vermoord te worden. Geen medelijden, maar hoon en spot is dan zijn deel. Daaraan wijdt men zich ongaarne Wij laten deze woorden voor het oogenblik onbesproken, om eerst den gedachtengang des schrijvers te blijven volgen. Natuurlijk wenscht hij het door hem aangewezen euvelzoo moge lijk, te doen ophouden en hij brengt dien wensch in verband tot eene grief, welke hij tegen ons tegenwoordig onderwijs in 't alge meen koestert. „Ik beweer niet, zegt hij, dat onze jongens minder leeren dan vroeger, of dat zij minder goed onderwezen worden; ik zou bijna het tegendeel kunnen bewijzen; maar zeer zeker zou ik kunnen bewijzen dat er tegenwoordig een veel grooter aantal leer lingen misluktik weet zeker dat er veel meer dan vroeger jongelui zijn die, na zeer veel gekost te hebben, toch niets zijn, niets worden en tot niets te gebruiken zijn dan om nog meer geld te kosten." Ook hier vergenoegen wij ons met een enkel, maar zeer dik, vraagteeken, om onzen twijfel uit te drukken omtrent de be trouwbaarheid der bronnen, uit welke de schrijver al die zekerheid en die bewijzen put. Waar zijn de statistiekendie aantoonen moeten dat het onderwijs vroeger beter vruchten droeg dan nu? Ons zijn ze niet bekend. En indien de „zekerheid" in dat opzicht berust op het geen men zich uit zijne jeugd meent te herin neren, dan zij men voorzichtig. In dit opzicht zou de herinnering kunnen falenevenals die van den ouden man, die „zeerzeker"meende hij een langdradige opsomming van verwenschingen tegen Hendrik, tegen de gravin en het geheele menschelijke geslachtzoodat er geen zweem meer overbleef van die aandoening welke kort te voren zijn gelaat veredeld had. Die uitvallen en alledaagsche manier van zijn, brachten het meisje weldra tot zich zelf, en ze had er bijna berouw van dat zij hem haar ver trouwen geschonken had. Zij naderde haren vader, nog zeer bleek ziende, maar kalm, legde kaar hoofd tegen zijn schouder en zei: „Het is een droom geweest, maar nu denk ik er niet meer aan. Zie mij aan en wees gerust, aan mijn gezicht is niets te merken. En al zag ik hem nu op de knieën voor mij liggen, zou ik hem niet willen hebben. De man die zijn hart aan de gravin Benedetti geschonken heeft, zou uwe Dora niet gelukkig kunnen maken. Wees dus gerust, het is beter zoo Antonio zag haar half ongeloovig, half verbaasd aan. Dora had waarheid gesprokenop haar kalm gelaat was geen spoor meer te vinden van de geweldige ontroering van zoo even. Zij had haar werk weer opgevat en glimlachte berustend. „Mooi zoo!" zeide Antonio en streek haar over het haar, „en het feest?" „Daar gaan wij heen," antwoordde Dora. Antonio, onbewust van de kracht, welke de deugd en de gewoonte om zichzelf te beheerschen geeft, zag haar nog een poosje aan, en ging toen de kamer uit, terwijl hij zijn hoofd schudde. te weten dat in zijn jongen tijd het vleesch veel malscher en de peren veel zachter waren dan in de dagen zijner grijze haren en slechte tanden! Onze schrijver is overtuigd de twee kwalen, welke hij betreurtte kunnen overwinnen met éen eenvoudig middeleen wetstitel. Men schrijve in „de bestaande of nog te ontwerpen wetten voor onderwijsvan welken aard ook", deze bepaling: „De leerlingen zijn gehouden hunne leer meesters als hunne meerderen te gehoor zamen en te eerbiedigen. De leermeesters zullen gehouden zijn de leerlingen den arbeid gemakkelijk te maken en deze met toewijding, liefde en waardigheid te leiden." Als middel om de onvoldoendheid van het onderwijs tegen te gaan, stelle men „aan het einde van elk jaar zeer nauwgezet en zonder eenige overhaasting bij alle leerlingen een onderzoek in naar hunne vorderingen", en make daarvan „een breedvoerig rapport met zeer korte aanteekeningen aangaande vlijt, vorderingen en gedrag der leerlingen." Daar nu, krachtens een volgend wetsartikel, „ieder onderwijzer door ouders en voogden en door zijne superieuren ter verantwoording geroepen kan worden wanneer het gedrag of de vorde ringen van eenigen leerling niet voldoende zijn," is het duidelijk dat wanneer dit een en ander tot wet verheven wordt, voortaan het onderwijs weder tot het peil van voortreffelijk heid zal verheven worden dat het vroeger bereikt moet hebben, ja dit peil zelfs te boven zal gaan Mits dan ook aan het „martelen en moorden" van ongelukkige onderwijzers een einde kome. Daartoe dienen eenige andere bepalingen van den ontworpen wetstitel. Een leerlingdie zich aan ongehoorzaamheid schuldig maakt, zal gestraft worden met verwijdering van de school voor een dag, onder rechtstreeksche kennisgeving aan de ouders. Een leerling „die door woorden of daden het onderwijs stoort, den onderwijzer in het lesgeven bemoeilijkt of wanorde in de klasse brengt, op welke wijze dan ook" zal gedurende een tot acht dagen van de school verwijderd worden. Plichtver zuim wordt gestraft met het afwerken der taak of het leeren der opgegeven les, na schooltijd in het schoolgebouw. Schoolverzuim, zonder bewezen geldige redenen, wordt als onge hoorzaamheid gestraft. X. Wij zijn thans den avond van den vier en twintigsten Juni genaderd, en springen in eens over die enkele dagen heen, die er ons van scheiden, waarin althans oogenschijnlijk niets bijzonders voorviel. Dora behield haar kalm weemoedig uiterlijk en Emma hare jaloerschheid, die zich in boosaardige scherpe gezegden over haren aanstaande en over het niets vermoedende meisje uitte. Ook Hendrik scheen stiller dan vroeger. De aanwezigheid of een vriendelijk woord van Dora was dikwijls genoeg om elke kwellende gedachte te doen zwijgen. Hij bleef nu veel langer te huis, bij haar en de kinderen; woonde hunne lessen bij; stond de jeugdige onderwijzeres met zijn raad ter zijde en bewonderde hare manieren en haar verstand; hij lachte over de onschuldige vragen van GuBtaaf en Isabella; en daar hij ein digde met minder aan Emma te denken, had hij ook minder te lijden van hare grillen en gebreken. De 24e Juni is, gelijk ieder weet, aan St. Jan gewijd; en daar men wellicht in overoude tijden op dien dag, in het katholieke Piemont, gewoon was, ter eere van dien heilige, een grooten brand stapel van ongeloovigen op te richten, is daar het gebruik blijven bestaan om overal groote vuren te ontsteken, zonder evenwel het recht te hebben, in die vlammen den grootsten ketter ter wereld, te laten roosteren. Maar wenden wij den blik van dat allertreurigste tijdvak der godsdienstige bar- baarschheden en van den eindcloozen reuzenstrijd tusschen verstand en bijgeloof af, en laat een

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1