in dezen tijd van stoom, wanneer men een kind van
zijn eeuw is, op te komen tegen een al te snel voort
jagen. En toch, hoewel hij een kind van zijn eeuw wil
heeten, vraagt hij thanswat verliest men door met
een besluit in deze zaak te wachten tot de aanstaande
najaarsvergadering Hoezeer ook voor den vooruitgang
gestemd, meent hij toch in deze te moeten zeggen:
festina lente. Er is geen haast. Hij heeft zich gisteren
van den toestand van het wachthuisje overtuigd en
toen gezien, dat het niet aan éen kant open, maar
geheel gesloten is. Ook heeft de schipper tijdelijk
een ander huis gehuurd, zoodat men deze zaak, zijns
inziens, zeer goed kan uitstellen zonder iets te verlie
zen. Er is nog iets: spreker is, naar de eigenaardige
uitdrukking van Potgieter, voorzien van den bult des
eerbieds voor autoriteiten, maar hij vindt het toch wat
al te erg cm hun eene verantwoordelijkheid op te
dringen, waarvoor zij terugdeinzen. Daarom, hoewel
hij zich een kind van zijn eeuw noemt, roept hij zijn
medeleden toefestina lente.
De heer Pompe van Meerdervoort wil
antwoorden op de vraag van den geachten spreker van
zoo even: waarom die haast? Dat antwoord is zeer
eenvoudig: omdat men, zegt spreker, het publiek het
welk van het wachthuisje moet gebruik maken in de
gelegenheid wil stellen nog vóór den winter van de
betere inriohting te genot kunnen hebben, 't Is vol
komen waar, wat de vorige sprekor heeft opgemerkt,
dat het wachthuisje niet open is; het kan gesloten
worden, maar staat van hout gebouwd van alle kanten
aan de snerpende winden bloot, zonder dat er gestookt
kan worden. Meermalen gebeurt het dat men er een
kwartier of langer moet wachten, wat bij ongunstig
weder hoogst onaangenaam is. En nu begrijpt spreker
niet welke groote bezwaren gedeputeerde staten tegen
het voorstel hebben. Het eenige zou wezen, dat de
requestrant de voorwaarden niet aannam. Daaruit
kunnen echter geen bezwaren ontstaan, want, indien
hij de voorstellers wel begrijpt, dan is de bedoeling
dat thans alleen de wenschelijkheid worde uitgespro
ken van den afstand en het bouwen van een nieuw
wachthuis. Tegen die wenschelijkheid is niemand in
verzet gekomen en door aanneming van dit voorstel
wordt de mogelijkheid opengesteld, dat, indien gede
puteerde staten geen groote hinderpalen ondervinden,
het publiek nog in den aanstaanden winter genot zal
hebben van de verbeterde inrichting. Onderwerpt de
requestrant zich niet aan de voorwaarden door gede
puteerde staten te stellen dan zullen deze in de najaasr-
vergadering der staten eenvoudig zeggende schipper
heeft onze voorwaarden niet willen aannemen, en de
staten zullen alsdan bevoegd zijn een nader besluit te
nemen. Spreker meent dat de bezwaren op verrena
niet opwegen tegen de voordeelen aan een gunstige
beslissing verbonden, waarop hij blijft aandringen.
De heer Schorer wenscht nog op een enkel
bezwaar tegen het voorstel te wijzen. Hij is het eens
met den heer Heijse, dat men zich niet al te veel
haasten moetdaar men misschien veel bederven zou.
Wordt het voorstel van den heer van de Putte aange
nomen, dan ziet hij niet in hoe gedeputeerde staten de
koninklijke goedkeuring zullen kunnen verkrijgen, die
vereischt wordt op een besluit tot afstand van vast
goed der provincie. Wordt toch zoodanig besluit zon
der eenige bedongen voorwaarde aan den koning ter
goedkeuring aangebodendan komt het zeker als
onvoldoende gemotiveerd terug.
Sluiten daarentegen gedeputeerde staten eerst met
den adressant een overeenkomst omtrent de voorwaar
den en bieden zij dan het besluit met hunne voor
waarden aan de hooge regeering aan, dan volgt onge-
twijield het antwoord, dat niet gedeputeerde
maar provinciale staten die voorwaarden hadden
moeten vaststellen.
In beide gevallen zal dan toch de zaak in de najaars
vergadering tot een definitief besluit terug moeten komen.
Is het echter alleen de bedoeling der voorstellers
dat deze vergadering de wenschelijkheid uit-
spreke van den verlangden afstand, dan gelooft spreker
dat zij volkomen gerust kunnen zijndaar ongetwijfeld
alle leden van die wenschelijkheid overtuigd zijD.
Maar zijns inziens gaat het voorstel voor dit oogen-
blik te ver.
De heer Fransen van de Putte is het niet
eens met den door den heer Heijse gegeven raad:
„haast u langzaam." 't Bevreemdt hem ook te hooren,
dat die heer gisteren voor het eerst kennis heeft
gemaakt met den staat van het bedoelde wachthuisje,
daar die toch voor een oordeelkundigen reiziger al
lang zichtbaar is geweest. De toestand aldaar is zeer
bedroevendgelijk ook terecht door den heer Pompe
van Meerdervoort is opgemerkt, maar dat geachte
lid heeft zelfs nog vergeten er bij te voegen dat
men soms, bij mistig weeraldaar uren vertoeven
moet.
Maar bovendien is er nog een punt van veel ge
wicht, namelijk het veevervoer van Ncord-Beve-
land. In den winter kan men bij den steiger van
Oortgene het vee nergens onder dak brengenen nu
bestaat het plan ombij aanneming van het voorstel,
een stal te bouwen waarin het vee een schuilplaats
kan vinden. Ook vermeerdert het aantal passagiers,
die van den steiger gebruik moeten maken, tengevolge
van de opheffing van het kantongerecht te Cortgene,
daar zij nu met de veerboot naar de overzijde moeten
gebracht worden.
Wat betreft het door den heer Schorer aangevoerde
aangaande de vereischte koninklijke goedkeuring en
het daaruit voortvloeiende bezwaarmerkt spreker op
dat het adres half Mei bij gedeputeerde staten is inge
komen, dat zij dus met de zaak bekend en ook in
het bezit zijn van het advies van den hoofdingenieur,
dus de zaak kan genoemd worden in staat van wijzen te
zijn. Er kan dus eenige spoed met de regeling worden
gemaakt. Ware het aan hem overgelaten, hg zou
vermoedelijk binnen veertien dagen er mede gereed
zqn; laat dan de koninklpke goedkeuring bqv. zes
weken uitblijvendan is men toch over twee maanden
gereed. Wordt dus het voorstel aangenomen dan zal
vermoedeiyk, al is het niet wiskunstig zeker,
de zaak nog 'vóór den aanstaanden winter in orde
kunnen zijn.
De heer Fokker merkt op, dat de vorige spreker
het door den heer Heijse gebezigd festina lente
een verderfelijk stelel heeft genoemd; hg daarentegen
noemt het stelsel der twee voorstellers verderfelijk.
Die heeren, wetende dat een adres aan gedeputeerde
staten was ingediend, vragen inlichting, waarom op
dat adres nog niet beschikt is; hun wordt medegedeeld
dat de stukken nog te kort in handen van gedeputeerde
staten zijn om daaromtrent reeds eenig voorstel te
kunnen doen, en nu komen zij met eea voorstel, het
welk de strekking heeft dat de provinciale staten
gedeputeerde staten zullen gelasten te voldoen aan.
het verzoek van den adressant onder door den laat-
sten te stellen voorwaarden. Spreker zal niet gewagen
van de verantwoordelijkheid welke aldus bij aanneming
van het voorstel op de schouders van gedeputeerde
staten zou gelegd worden, hij beaamt ten volle het
door zijn collega den heer van Citters aangevoerde,
nl. dat wanneer gedeputeerde staten condities stellen
aan den adressant, en die eondities komen den veer
schipper te bezwarend voor, dan zal er van de zaak
niets komen en zal men de schuld daarvan wijten aan