N«. 158.
120® Jaargang.
Zaterdag
7 Juli.
HIT f ZUIDER MWEEST.
jö'/Ï.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
roet nitzondering van Zon- en F eest dagend
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijks nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertenties i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitb C°. te Brussel en Parijs.
JAARMARKT.
Middelburg, 6 Jul
De Gouvernante.
MIDDËLBURGSCHE COURANT.
W
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekend:
dat de jaarmarkt in die gemeente, zoo geene
buitengewone omstandigheden zulks verhinderen,
dit jaar zal aanvangen den 23en Juli en eindigen
den 4™ Augustus daaraanvolgende, terwijl de loting
van standplaatsen zal geschieden Maandag den 16™
Juli te voren des voormiddags te 10 uren, waartoe
de belanghebbenden zich vóór dien tijd big den
marktmeester zullen moeten aanmelden.
Aan straatmuziekanten zal eerst Maan
dag den 30n Juli vergunning gegeven worden tot
uitoefening van hun bedrijf.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
SCHOBER.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
Blijkens een statistiek in de „Bode van Volks
onderwijs" (jaargang 1877 n° II) werden op 8427
Nederlandsehe miliciens uit alle provinciën 2398,
of 28,3 pet., gevonden die niet of zeer weinig
lezen en 2571, of 30,5 pet., die niet of zeer weinig
schrijven konden. Onder „zeer weinig" wordt hier
verstaanlezen en schrijven wat met moeite ver
staan- en leesbaar is. Goed lezen konden slechts
2570, of 30,5 pet., goed schrijven 2274 of 27 pet.
Wat daar tusschen ligt wordt „redelijk" genoemd.
Omtrent de verhouding der verschillende provin
ciën is eene vergelijking moeilijk. Noord-Brabant
en Limburg vertoouen slechte, Utrecht en Noord-
Holland goede cijfers, wat het niet lezen of schrijven
betreft; daarentegen is de verhouding in de andere
rubrieken verschillend, zoodat b. v. Limburg onder
hen die goed schrijven boven Noord-Holland en
onder hen die goed lezen bijna met die provincie
gelijk staat. Zeeland maakt een redelijk figuur:
van zijn 434 miliciens konden 45 niet, 52 zeer
weinig, 114 redelijk, 223 goed lezen en 51 niet,
70 zeer weinig, 128 redelijk, 185 goed schrijven.
Neemt men in aanmerking dat de kundigheden
onder de rubriek „zeer weinig" vermeld, voor de
ontwikkeling van het verstand absoluut zonder
waarde zijn, en dat „redelijk" lezen en schrijven
in veel gevallen maar nauwelijks voldoende
kan zijn om tot vermeerdering van kennis te
prikkelen en die vrucht te doen dragen, dan is
dit in cijfers gebrachte beeld der ontwikkeling
onzer jongelingen bedroevend en geeft het eene
treurige verklaring van de moeite die het kost,
om volksvooroordeelen uit te roeien en voor ge
zonde denkbeelden plaats te doen maken.
FEUILLETOM.
20.
Naar het Duitsch van Maria Calm,
{Vervolg,)
XIII.
Ashbourne was donkerrood geworden bij mevrouw
Goring's verschijning, terwijl daarentegen alle bloed
uit mijn gelaat geweken was. Ik gevoelde dat
dit oogenblik beslissend zou wezen voor mijne
toekomst, misschien voor het geluk van mijn
geheele leven!
In eenige seconden herkreeg Ashbourne zijne
tegenwoordigheid van geest, zoodat hij op vasten
toon kon zeggen„Ik van mijn kant moet ver-
sehooning vragenmevrouw, dat ik mij niet heb
laten aandienen; maar om de waarheid te zeggen
gold mijn tegenwoordig bezoek miss Elten, en
dus
Hij bleef stekenen mevrouw Goring viel hem
niet in de redewant dat deed zij nooitmaar
zeide zij met de volmaaktste bedaardheid: „Ah,
ge zijt gekomen om miss Elten, de gouvernante
mijner kinderen, te bezoeken! O, dan vraag ik
excuus, dat ik u gestoord hebAlleen zou ik u
verzoeken, miss Elten, ten einde in 't vervolg
dergelijke vergissingen te voorkomen,uwe bezoeken
in uw vertrek, dat wilt zeggen de leerkamer, te
Het is zeer karakteristiek dat in het verslag
van het Zuider zendingfeest, in de Nieuwe
Goesche courant van heden, met geen enkel
woord wordt melding gemaakt van de staatkundige
denkbeelden door den heer Wolbers aldaar verkon
digd, niettegenstaande aan diens toespraak een
gedeelte van het verslag gewijd wordt. Men ver
neemt alleen dat de heer W. gezegd heeft, dat de
godsdienst het fondament moet zijn waarop alle
staatsinstellingen gebouwd worden, dat de gods
dienst alles moet doortrekken a!s de zuurdeesem
het brood, dat volken door de ongodsdienstigheid
hunner bestuurders zijn te niet gegaan enz. Van
de gevoelens van den Utrechtsehen kamer-eandidaat
wordt alleen gezegd, dat hij „eene bondige schets
gat van wat hij noodig achtte om een staat in
waarheid aan zijne roeping te doen beantwoorden."
Het spreekwoord „die zwijgt, stemt toe" is op
het Goesche anti-revolutionaire, of wil men
liever conservatieve, orgaan niet van toepassing.
Wat het niet bevalt, verzwijgt het eenvoudig.
Door den minister van binnenlandsche zaken
is een rechtstreeksch tarief vastgesteld, dat op 15
dezer in werking zal treden, voor het vervoer van
reizigers eD bagage tusschen de stations van de
Rhijn- en Oosterspoorwegen te Amsterdam en de
stations Breda, Bergen op Zoom, Goes, Middelburg
en Vlissingen van den staatsspoorweg via Utrecht-
Boxtel.
De maatschappij tot exploitatie van staatsspoor
wegen maakte aanvankelijk zwarigheid om mede
te werken tot inrichting van zoodanig rechtstreeksch
verkeer. {Hbl.)
{Van onzen eigen verslaggever.)
II.
Om de staatkundige geloofsbelijdenis van den
heer Wolbers niet te missen, had ik een ander
politiek onderwerp, dat op hetzelfde oogenblik
door den Haarlemschen predikant Smeding behan
deld werd, het „Christelijk onderwijs", moeten
laten rusten, en kwam ik bij de spreekplaats waar
de oud-generaal von Wrangel auf Lindenberg over
„Militaire vereenigingen" het woord voerde, toen
diens toespraak reeds was afgeloopen. Dit laatste
speet mij later het meest, daar ik vernam dat de
generaal goed en hartelijk gesproken had en zijne
opwekking om door eene jaarlij ksche bijdrage van
f 2 het werk der militaire „te huizen" te steunen,
wèl de aandacht waard was. Deze arbeid der
anti-revolutionairen onder onze militairen, verdient,
naar mijn inzien, waardeering, ook van hen die
op staatkundig en godsdienstig standpunt verre
ontvangen, op uren, gelijk van zelf spreekt,
wanneer uwe plichten het u vrijlaten."
Ik was niet in staat een woord te uiten. De
grond scheen mij onder mijne voeten weg te
zinken; krampachtig greep ik de leuning van den
stoel, die naast mij stond. Ook Eauard was een
oogenblik verstomd van toornmaar toen mevrouw
zich langzaam omkeerde om heen te gaan, vatte
hij mijne hand en zei, zijne verontwaardiging met
kracht bedwingende:
„Ik hoop, mevrouw, dat ge deze jonge dame
van hare plichten jegens u zult willen ontslaan;
zij heeft andere op zich genomen. Miss Elten is
mijne bruid."
Een lichte kreet achter de deur, die naar het
salon leidde, trof mijn oor. Zou het mogelijk zijn
Had Georgiana zich zóo ver vergeten, om de
luistervink te spelen? Sedert hoe lang stond zij
daar reeds? Doch ik kon niet bij die vragen
blijven stilstaan: het woord dat haar den dood
steek had toegebracht, had mij het leven terug
geschonken. Fier richtte ik mij aan zijne hand
op, want thans kon ik de geheele wereld onder
de oogen zien
Ook mevrouw Goring had, in weêrwil van hare
onwrikbare kalmte, bij Ashbourne's verklaring
een teeken van verrassing niet kunnen onder
drukken. Zij herstelde zich echter snel en zei
met een spottend lachje: „Inderdaad? Wel, dan
feliciteer ik u! Die mededeeling komt waarlijk
onverwacht, daar ik meende dat miss Elten hare
genegenheid elders had geplaatst en ik ook dacht,
van hen staan. De toestand onzer miliciens in de
kazernes is, het wordt algemeen erkend,
slecht en zal dat blijven, zoolang de noodzakelijk
heid voor alle standen om te dienen niet dwingt
het wegnemen der ergste grieven. Iedere
poging om aan onze tijdelijk in het militaire pak
gestoken zonen, eenige andere taal te doen hooren
dan de zedebedervende praatjes der remplaganten
en andere oude soldaten, met welke zij onvrijwil
lig samen moeten leven, iedere poging om hun
een ander „thuis" te verschaffen dan kazerne en
kantine, moet als een goed werk aangemerkt
worden.
Teneinde eenige eenheid in mijne indrukken te
brengen zocht ik na de pauze de spreekplaats op,
waar de zendeling van Eek over zijn verblijf
onder de Balineezen het woord voeren zou. Ver
geleken met de bespiegelingen van de heeren
Woibers en anderen, die zich op een afstand over
het zendingswerk warm maken, moest, meende ik,
het woord van een man die als zendeling gearbeid
had, den indruk maken van een oorspronkelijk
kunstwerk onzer oude schilderschool, naast de
werktuigelijk verkregene photographische .afbeel
ding daarvan.
Mijne verwachting werd niet teleurgesteld.
Eenvoudig maar warm, niet welsprekend maar
gemakkelijk en helder, zooals men 't woord voert
over dingen die men goed kent en waarvoor men
levendig voelt, verhaalde de jonge man zijn tien
jarig leven en werken op Bali, een der schoonste
parelen aan onze Indische eilandenkroon, het
Sicilië van het Oosten. In menig opzieht waren
zijne mededeelmgen zeer belangwekkend. De
Balineezen, heidenen of bouddhisten van hun geloof,
zijn geen barbaren. Hun zeden zijn zacht; zij
zijn, zoo verzekerde de heer van Eek,
godsdienstig, zelfs vroom. In iedere Balineesche
woning vindt men een altaar, gewijd aan een
hunner goden. Merkwaardig zijn de aanknoopings-
punten die bij deze volken, welke nooit van
Christendom of Christelijke leeringen gehoord
hebben, voor den arbeid der zendelingen aange
troffen worden. Zoo vindt men bij de Balineezen
het oud-Christelijk denkbeeld terug eener bevre
diging van den toorn der hoogere machten over
de zonde, door middel van het zoenoffer van een
onschuldig menschenleven. Vroeger in bloedige
offers zich uitend, die waarschijnlijk onder den
invloed van het Nederlandsch gezag langzamerhand
hebben opgehouden, vindt men dat denkbeeld thans
aileen nog terug in eene zinnebeeldige plechtigheid,
welke de heer van Eek op levendige, de aandacht
spannende wijze beschreef.
Natuurlijk beschouwde de spreker het zoenoffer
begrip dezer heidensche volken niet anders dan
als eene mythe, zonder feitelijken grond; doch
mijnbeer Ashbourne, dat de wenschen uwer familie
van een anderen aard waren."
Ashbourne bloosde weêr bij die woorden, maar
eer hij nog iets had kunnen verantwoorden, merkte
ik aan, dat mijnheer Ashbourne zeer wel wist,
dat ik nooit eene reden van verwijdering tusschen
hem en de zijnen zou willen wezen.
„Dat is een wijs besluit van uwe zijde," hernam
mevrouw koud; „als gij de Engelsche toestanden
kendetIntusschen zult ge beiden het best
weten wat u te doen staat. Nogmaals verschoo
ning mijnheer Ashbourne, dat ik u heb gestoord."
Met eene lichte buiging wendde zij zich naar
de deur, doch hij voorkwam haar met de woorden
„Vergun mij, mevrouw, dat ik mijn afscheid
neem. Vaarwel en wees vriendelijk jegens
mijne bruid!"
Daarop greep hij mijne hand en fluisterde,
terwijl hij die aan zijne lippen drukte: „Doe
geen stap, Veronica, zonder er mij kennis van te
geven. Adieu
Toen verliet hij het vertrek en ik bleef met
mevrouw alleenmaar ik was bedaard, en duidelijk
stond mij voor den geest wat ik te doen had.
Zij leunde op een ebbenhouten tafeltje, waarop
hare sneeuwwitte hand ruste. Ook du nog vestigde
zich haar blik niet op mij, maar scheen die, over
mijn hoofd heennaar een groot marmeren borst
beeld van Beethoven aan den tegenoverliggenden
muur te zweven. Reeds stond ik op het punt het
stilzwijgen, dat drukkend begon te worden, af te
breken, toen de luistervink de kamer binnenstoof.
geschikt om er het overeenstemmende Christelijke
denkbeeld aan vast te knoopen.
Welke vrucht heeft de heerschappij der Neder
landsehe Christenen in Indië voor de verspreiding
van het Christendom gedragen?
Wij zijn 270 j^ren in de Oost, wij zwaaien deu
staf over 27 millioen menschen en de Christen
bevolking telt, alles, ook dó naam-Christenen
medegerekend, hoogstens 80,000 zielen.
Op dat onmetelijke arbeidsveld werken thans
een 50tal Nederlandsehe zendelingen, van verschil
lende richting.
Tien jaren lang was de heer van Eek onder
de Balineezen werkzaam. In het 7e of 8e jaar van
zijn verblijf plukte hij de eerste vrucht van zijn
strevenhet doopen van éen Balinees, een Goesü,
of man van voorname geboorte, die uit eigen be
weging tot hem gekomen was, geleid door eene
toevallige gebeurtenis, welke de heer van Eek
weder boeiend schetste en die het bewijs scheen
te leveren dat ook de edelste trekken van het
menschel ijk karakter onder de heerschappij der
heidensche godsdiensten gelegenheid hebben om
tot ontwikkeling te komen. Op den Paaschmaan-
dag van 1873 of '74 (de redenaar versprak zich
een paar maal) werd deze eerste bekeerling door
den doop tot het Christendom gewijd.
Ziedaar feiten, uit den mond van een vriend en
mede arbeider der zendingstaak opgeteekend. Het
eindbesluit, uit deze luttele vruchten te trekken
omtrent de levenskracht van den boom, laat ik
aan mijne lezers over. Mijn doel was bereikt,
door op dit zendingfeest althans éen man gehoord
te hebben, dié werkelijk gezonden was geworden
en met onverflauwde liefde voor zijn arbeid,
met hoe geringen uitslag dan ook bekroond, scheen
te zijn teruggekeerd.
Om eenigszins in dezelfde orde van denkbeelden
te blijven, hooide ik nog den Fijaaartschen predi
kant Gezelschap over „het évangelie en hetmaho-
medanisme" spreken. Zijn historisch betoog kwam
hierop neer dat de leer van den „valsehen" profeet,
in de 7C eeuw in Arabië met het zwaard gegrond
vest, zich over millioenen bij millioener. heeft ver
spreid en in onze eeuw, met eene nieuwe opflik
kering van dweepzueht, op verschillende punten
den strijd om het bestaan met het Christendom
schijnt te aanvaarden. De Russisch-Turksche oorlog,
de voortwoekering van het Mahomedanisme in
Midden-Azië, onze eigen Atjeh oorlog zijn zoovel9
teekenen van dien strijd. Niet ten onrechte volgde
in dit verband de opwekking tot de Christenen
om óok waakzaam te zijn en door alle middelen
in hunne maeht den stijgenden vloed van Maho
med's belijders te keeren. Maar als men daarbij
denkt aan onze 50 Nederlandsehe zendelingen
onder 27 millioen inboorlingen, en aan den éenen
Ja, binnenstoof. Ik zou Georgiana nimmer tot
zulk eene hartstochtelijkheid in blikken en gebaren
in staat hebben geacht. Het bleeke gezicht was
rood van toorn, de anders zoo matte oogen schoten
bliksemstralen op mij af en hare stem, die ge
woonlijk weinig boven een soort van gemompel
steeg, was luid krijsehend toen zij uitriep„Is
zij .hier? Weg met dat valsche schepsel, die
huichelaarster, die coquette, die
De hemel weet welke verdere smaadredenen er
over die smalle, bleeke lippen zouden gekomen
zijn indien mevrouw Goring haar niet gestuit
had. Deze deed een stap voorwaarts en bare
hand op gebiedende wijze vooruit stekende, sprak
zij op koelen toon„Ga naar uwe kamer, Georgiana,
hoort ge?
De jonge dame zag een oogenblik mevrouw
Goring aanO, dat een kind hare moeder zóo
kon aanzien En dat eene moeder voor haar kind,
haar ongelukkig kindzelfs als het verkeerd had
gehandeld, geen zachleren toon, geen meewarigen
blik had! Stem en oogen drukten slechts koude
minachting uit en met een gelaat, dreigend als
eene onweêrswolk, verliet Georgiana het vertrek.
„Ge ziet," zei mevrouw toen Georgiana de deur
achter zich toegetrokken had, „dat uw verder
verblijf hier niet aangenaam zou zijn. Voor mij
komt het natuurlijk allerongelegenst u te laten
gaan voor dat ik iemand anders heb; doch het is
mijn vaste regel geen gouvernante in huis te dulden
die zichbesloot zij op spottenden toon,
„met hartzaken inlaat." {Wordt vervolgd).