14 October 1874 van zijn kantoor te Rotterdam heeft doen afgaan een schriftelijk verzoek aan de makelaars in zeeassurantie Schaay en Ledeboer te Rotterdam om te sluiten 60,000 assurantie op vrachtpenningen te bevaren met het schip Oceanus, kunnende inhouden 6 a 700 last, gevoerd door kapitein A. J. Nicaise, met bijvoeging der woorden „van Java naar Nederland" terwijl bij die assurantie op dien dag liet doen op de gewone wijze volgens gewone beursusantieop alle goede en kwade tijdingen i door de bekentenis van den beklaagde hier boven onder n° 3, 4 en 6 (eerste gedeelte) gesteld, respectievelijk bevestigd door en in verband met zoovele aanwijzingen hierboven onder letter e, d en le gedeelte vermeld, dat de beklaagde zich vervolgens in den persoon zijner gemachtigde, de makelaars Schaay en Ledeboer te Rotterdam, op dien 14 October 1874 ten behoeve zijner firma en ten laste der assuradeurs de verzekering-maat schappij de Rotte en andere te Rotterdam geves tigde verzekeraars, door dezen heeft doen afgeven het sluitbriefje, waarbij deze zich alzoo als verze keraars overeenkomstig bovenvermeld schriftelijk verzoek, verbonden ad f60,000 op gezegde vracht penningen te verdienen met de Oceanus, op de reis van Java (en Sumatra) naar Nederland h door de bekentenis des beklaagden hier voren onder n°. 5 en 6 (tweede gedeelte) vermeld, respectievelijk bevestigd door en in verband met zoovele aanwijzingen hierboven onder letter e en/ gesteld, dat de beklaagde daarna op den 18™ October 1874 heeft geschreven zich aldaar beroe pende op een plaats gehad abuis een verzoek of memorandum en dit per post heeft toegezonden aan gezegde makelaars Schaay en Ledeboer, om de gezegde 60,000, vrachtpenningen van het schip Oceanus te verminderen op 40,000; dat de beklaagde zich vervolgens in den persoon zijner genoemde gemachtigde te Rotterdam door meergemelde verzekeraars heeft doen afgeven een polis van zeeassurantie waarbij die verzekeraars zich aanvankelijk schriftelijk verbonden ad 60,000 ter zake voorzegd en daarna, ter voldoening van laatstgemelde opdracht of verzoek ad 40,000, zijnde dan ook ter zake dezer vermindering in fine dier polis eene clausule gesteld door meer genoemde verzekeraars onderteekend; l door de bekentenis des beklaagden hier- voren onder n° 7 gesteld, bevestigd door de aan wijzing hierboven onder letter g vermeld dat de beklaagde gedurende al die handelingen hiervoren onder letter h—lc gesteld, aan niemand der daarbij bedoelde personen heeft kennis gegeven of doen geven van eenig ongeval dat met het schip Oce anus zou hebben plaats gehad en hem zou zijn bekend of ter kennis gebracht. Overwegende dat al verder uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken uit de bekentenis des beklaagden: 8° dat hij door latere berichten heeft vernomen dat de Oceanus bij Krawang op 10 October 1874, na gestrand, daarna naar de reede van Batavia was gesleept, aldaar was ledig gelost om te worden gerepareerd, doch ten slotte als afgekeurd in Juni 1875 te Singapore had moeten worden verkocht; 9° dat hij vervolgens in Augustus of Sep tember 1876 aan de dispacheurs Burger, Sehadee en van den Berg te Rotterdam heeft opgedragen, onder toezending van schadepapieren en polis op te maken ten behoeve zijner firma, sedert 1 Ja nuari 1875 gedreven met den getuige P. H. van Leeuwen, de dispache of rekening van averijgros en particulier, gevallen op de gezegde reis van het schip Oceanus, gevoerd door den kapitein A, J. Nicaise, de getuige, met eene lading, be staande uit eene lading diverse koloniale producten, van Probolingo met bestemming naar Rotter dam; dat daarna de genoemde dispacheurs deze dispache in dato 1 October 1876, dezelfde als hen ter terechtzitting onder letter E vertoond, hebben opgemaakt; 10° dat hij vervolgens in 1876 door zijne gemachtigde de makelaars Schaay en Ledeboer, nadat hun de dispachepolis en andere schadepa pieren door de dispacheurs waren toegezonden, heeft doen opmaken ten behoeve voormeld de hem ter terechtzitting onder letter D vertoonde rekening van schade en avarijgros op bruto vracht penningen per Oceanus, kapitein Nicaise, van Java en Sumatra naar Nederland, als wanneer deze als- toen te dezer zake hebben opgemaakt een schade bedrag van f 24,048 11° dat hij daarna in het laatst van 1876 door zijne zoo even genoemde gemachtigde aan de dikwerf genoemde assuradeuren en als naar gewoonte meer bepaald aan den eerstondergetee- kende den getuige D. van Yugt, ten behoeve voorzegd heeft doen aanbieden de gezegde dispa chepolis en schadepapieren met verzoek tot het gezegd schadebedrag ad f 24,048 de polis af te schrijven, teneinde daarop de uitbetaling van dit bedrag te bekomen; 12° dat nadat de assuradeuren van de bruto- vrachtpenningen van de Oceanus aanvankelijk nog niet dadelijk tot die gevraagde afschrijving wilden overgaan als alvorens meer liebt wenschende te hebben over de afkeuring der Oceanus te Singa pore, inmiddels in het laatst van 1876 of in het begin van 1877 door de assuradeuren van goede ren van de Oceanus door bemiddeling van den dispacheur Burger aan hem opvrage werd gedaan van al de telegrammen de Oceanus betreffende, vermits de assuradeuren van goederen onder anderen aanmerking hadden gemaakt op dehooge kosten der telegrammen. 13° dat hij zich toen in het begin van 1877 van zijn ^jpntoor te Rotterdam naar Middelburg, alwaar hij zich sedert Mei 1875 had gevestigd, heeft doen toezenden de gevraagde telegrammen, waaronder ook hot hem ter terechtzitting onder letter M vertoonde, alle welke telegrammen hij daarna aan den getuige Burger tot gevraagd einde opgezonden heeft; 14° dat hij vervolgens op 6 Februari 1877 op het kantoor van getuige Burger te Rotterdam het telegram onder letter M hem vertoond terug bekwam van den getuige E. M. Juijn, procuratie houder van de firma W. Ruijs Zonen, een der verzekeraars van de meergemelde bruto vracht penningen en in wiens handen bij toeval dit telegram was gekomen 15° dat als toen door de assuradeuren der bruto vrachtpenningen van de Oceanus pertinent de afschrijving der polis op het gevraagde schade bedrag is geweigerd en geweigerd gebleven, omdat dit telegram, aangekomen te Rotterdam den 13en October 1874 en vermeldende de stranding van de Oceanus te Krawang, alzoo aldaar was aangekomen den dag voorafgaande de dikwerf gezegde verzekering der bruto vrachtpenningen op 14 October 1874; 16° dat hij erkent gedurende al de hande lingen hiervoren onder n° 9 tot en met 12 ver meld opzichtens de assuradeuren van de gezegde bruto vrachtpenningen nimmer te hebben gewag gemaakt van het bedoelde onder letter M hem vertoonde telegram of van het mede hem ter terechtzitting vertoonde telegram van 17 October 1874 betreffende het sleepen van de Oceanus naar de reede van Batavia enz., nader meer omstandig te vermelden. Overwegende dat die bekentenis des beklaag den ter terechtzitting voldoende is bevestigd door de navolgende aanwijzingen voortvloeiende uit de opgaven der getuigen, verklarende onder eede en op grond van eigen wetenschap of bevinding van het door hen opgegevene als met betrekking tot het sub n° 8 gestelde: m dat de kapitein A. J. Nicaise, volgens diens verklaring, na op 1 October 1874 als gezegd, met de beladen Oceanus van Probolingo langs de kust met bestemming naar Nederland te zijn ver trokken, op den 10™ October 1874 met die Oce anus bij den hoek van Krawang, nabij Batavia, is aan den grond geraakt, terwijl het schip geboeid bleef zittendat hij daarna dit schip op 16 Octo ber 1874 naar de reede van Batavia heeft doen sleepen en lossen, teneinde het aldaar te doen repareeren; dat het schip eenigen tijd daarna, na oogenschijnlijk te zijn gerepareerd, verder is ver trokken, doch ten slotte te Singapore is afgekeurd, alwaar het op 25 Juni 1875 is moeteD worden verkocht n met betrekking tot het onder n° 9 gestelde dat de getuige Burger, volgens diens verkla ring, door den beklaagde aangezocht om de dis pache, thans onder letter E ter terechtzitting hem vertoond, ten behoeve der firma van beklaagde in deze op te maken, zulks heeft gedaan nadat hij alvorens van den beklaagde daartoe had ont vangen schadepapieren de Oceanus betreffende en de polis meer gemeld; o met betrekking tot bet onder n° 10 ge stelde, dat de meer gemelde firma Schaaij en Ledeboer, volgens de verklaring der getuigen Schaaij en Hoek, ieder voor zooveel hem betreft, daartoe aangezocht door den beklaagde, ten be hoeve zijner firma heeft opgemaakt de thans ter terechtzitting onder Ietter d hun vertoonde schade-rekening der gezegde bruto-vrachtpenningen van de Oceanus, tot een schade-bedrag van f24,048, nadat zij daartoe aan het kantoor van de dispa cheurs Burger hadden verkregen de dispache onder letter E hun vertoond, de meergemelde polis en schade-papieren; p met betrekking tot het onder n' 11 ge stelde: dat gezegde firma Schaaij en Ledeboer, volgens de verklaringen der getuigen Schaaij en Hoek, ieder voor zooveel hem betreft, op verzoek en ten behoeve der firma van beklaagde in het laatst van 1876 aan de assuradeuren der bruto- vrachtpenningen meergenoemd, en meer in het bijzonder als naar gewoonte aan den eerstonder- geteekende der polis, de getuige D. van Yugt, zooals door dezen ter terechtzitting onder eede en op grond van eigen bevinding is bevestigd, onder inzending der gezegde dispache en schade papie ren, tevens heeft doen aanbieden de voormelde polis en wel ter afschrijving tot het gevraagde schade-bedrag ad f 24,048, teneinde daarna de uitbetaling daarvan, te bekomen; g met betrekking tot het onder n<> 12 gestelde: vooreerst dat de afschrijving der polis onder letter F ter terechtzitting hem vertoond, volgens verklaring van den getuige van Vugt aan hem als eerst ondergeteekende als gezegd gevraagd, niet dadelijk plaats vond om de reden als onder n° 12 vermeld; ten anderen dat de assuradeuren van goederen van de Oceanus, volgens verklaring van getuige Burger, aanmerking maakten ter zake als onder n° 12 gesteld, als wanneer bij aan den beklaagde opvrage deed van al de telegrammen, de Oceanus betreffende; r met betrekking tot het onder n° 13 ge stelde vooreerst dat op 24 Januari 1877 aan den getuige F, H. van Leeuwen, volgens diens verklaring, van het kantoor des beklaagden te Rotterdam op diens verzoek zijn toegezonden naar diens toenmalige woonplaats Middelburg de aan de lias hangende telegrammen de Oceanus betreffende, waaronder het telegram onder letter M hem ter terechtzitting vertoond; ten anderen dat deze telegrammen door den getuige Burger volgens diens verklaring daarna van den beklaagde zijn ontvangen als door dezen hem toegezonden, waaronder alzoo ook het tele gram onder letter M hem ter terechtzitting ver toond; s met betrekking tot het onder n° 14 ge stelde dat het telegram sub letter M hem ter te rechtzitting vertoond door voornoemden getuige Juijn, volgens diens verklaring op 6 Februari 1877 ten kantore van getuige Burger aan den beklaagde is teruggegeven nadat hij Juijn dit telegram kort te voren bij toeval had in handen gekregen, terwijl het zich met anderen bevond bij assuradeuren van goederen betreffende de Oceanus. f met betrekking tot het onder n° 15 ge stelde vooreerst dat de assuradeuren der bruto vrachtpenningen van de Oceanus, volgens de ver klaringen der getuigen van Vugt en Juijn ieder voor zooveel hem betreft, op de toevallige ont dekking van het telegram, onder letter M hun ter terechtzitting vertoond, bepaald elke afschrij ving der gemelde polis hebben geweigerd als onder n° 15 staat verklaard; ten anderen dat op 21 Februari 1877 door den getuige van Vugt, volgens diens verklaring, als afdoend blijk der gezegde weigering zijn terug gezonden aan de firma Schaaij en Ledeboer, als gemachtigde van den beklaagde, de dispache, polis en schade-papieren tot voormeld doel ingezonden; ten laatste dat op 21 Februari 1877 door de firma Schaaij en Ledeboer, volgens de verklaringen der getnigen Schaaij en Hoek, ieder voor zooveel hem betreft, van den getuige van Vugt zijn terug ontvangen de dispache, polis en schade-papieren voorzegd als positief bewijs der weigering van afschrijving der polis; u met betrekking tot het onder n° 16 gestelde dat de beklaagde gedurende al de handelin gen, hiervoren onder letter n tot en met q vermeld opzichtens de assuradeuren van de bruto-vracht penningen van de Oceanus, volgens de verklarin gen van de getuigen Burger, van Vugt, Juijn, Schaaij en Hoek, ieder voor zooveel hem betreft, nimmer eenige inzage of kennis heeft gegeven of doen geven van het telegram onder letter M hun ter terechtzitting vertoond evenmin van dat van den 17™ October 1874, hun ter terechtzitting ver toond en onder n° 16 hierboven aangehaald. Overwegende dat alsnu als wettig en overtui gend bewezen mag worden aangenomen door de bekentenis van den beklaagde hiervoren onder n° 8 tot en met 11 vermeld, respectievelijk bevestigd door en in verband met zoovele aanwijzingen, hierboven onder letter m tot en met p gesteld v. dat de beklaagde, na in het najaar van 1876 als gezegd, ten behoeve zijner firma, als gevolg van het ongeval met de Oceanus hij Krawang op 10 October 1874, te hebben doen opmaken de dispache en schade-rekening onder letter E en D hem respectievelijk .vertoond en door hem erkend, daarna in het laatst van 1876 van zijnentwege door zijne gemachtigden, de makelaars Schaay en Ledeboer, aan de assuradeurs der bruto-vracht penningen van de Oceanus heeft doen inzenden met de dispache en schade-papieren, de polis, teneinde daarop afschrijving van hen te bekomen tot het meergemelde gevraagde schadebedrag ad f 24,048, en daarna de uitbetaling daarvan te laten volgen w door de bekentenis des beklaagden, hier voren onder n° 12—15 gesteld, respectievelijk be vestigd door en in verband met zoovele aanwij zingen hierboven onder letter qt vermeld; dat de meergemelde afschrijving der polis en als gevolg daarvan de daarop volgende uitbetaling van het voormeld schadebedrag, voor den be klaagde slechts achterwege is gebleven door de toevallige, van zijnen wil onafhankelijke, omstan digheid dat het telegram van 13 October 1874, onder letter M hem ter terechtzitting vertoond en berkend, werd ontdekt; x door de bekentenis des beklaagden hier voren onder n° 16 vermeld, bevestigd door de aanwijzing hierboven onder letter u gesteld; dat de beklaagde gedurende al de handelin gen hiervoren onder letter v ais bewezen aange nomen, opzichtens de assuradeuren der bruto- vrachtpenningen van de Oceanus nimmer eenig gewag of melding gemaakt heeft of doen maken, hetzij van het telegram in dato 13 October 1874 onder letter M, hetzij van het telegram in dato 17 October 1874, hiervoren onder n° 16 meer bepaald aangehaald, beiden ter terechtzitting hem vertoond en door hem erkend. Overwegende met betrekking tot de dikwerf genoemde telegrammen van 13 October 1874 en 17 Oc tober 1874, en wel vooreerst aangaande het bewijs in hoever het telegram van 13 October 1874, onder letter M gesteld en ten processe aanwezig, geacht moet worden aan het kantoor van den beklaagde te Rotterdam aangekomen te zijn. Overwegende dat uit het onderzoek ter terecht zitting hieromtrent is gebleken uit de bekentenis des beklaagden, dat hij in het begin van 1877, gelijk hij hiervoren onder n° 13 bereids heeft ver klaard, van zijn kantoor heeft ontvangen onder andere telegrammen de Oceanus betreffende, een telegram blijkens den inhoud afgezonden uit Am sterdam door J. F. van Leeuwen, den 13™ October 1874 te 11.27 vm. en te Rotterdam aangekomen te 11.59 vm., luidende dit telegram verder: „van Zeijlen en Decker Rotterdam. Een heden morgen ontvangen depêche van Batavia luidt als volgtOceanus ashove Krawang sent assis~ tance. Waarvan u nota gelieve te nemen J. F. van Leeuwen. Dat hij dit telegram, onder letter M ter terecht zitting hem vertoond en herkend, toen bij die ontvangst voor het eerst heeft gezien. dat hij moet erkennen dat dit telegram, als op zijn kantoor gevonden en daaraan afgezonden, ook aldaar aangekomen moet zijn. Overwegende dat ter terechtzitting door de navolgende getuigen onder eede en op grond van eigen wetenschap of bevinding van het door hen opgegevene is verklaard als: 4» door den getuige J. F. van Leeuwen dat hij in 1874 woonde te Amsterdam en was chef der firma J. F. van Leeuwen en C°., van welke firma in Batavia, Soerabaya en Celebes huizen waren gevestigd: dat hij met de firma des beklaagden, waarvan deze alstoen alleen de beheerende vennoot was, stond in betrekking, en dat zijn gezegde huizen in Iudië de belangen behartigden van de firma des beklaagden, staande zijn huis te Batavia onder directie van den heer Zevergen dat hij nu in den morgen van 13 October 1874 te Amsterdam van zijn huis van Leeuwen en C°. te Batavia ontving een telegrafische depêche, ter mededeeling aan de firma van beklaagde, welke depcche of telegram hij alstoen in den voormiddag van dien dag naar de firma van beklaagde te Rotterdam heeft doen overseinen en luidende is als hierboven bij de verklaring des beklaagden is vermeld en alzoo is hetzelfde telegram als hem onder letter M ter terechtzitting is vertoond en door hem herkend; dat hij echter in het aldaar gedrukte woord ashove kennelijk een schrijf- en drukfout ziet, als moetende dit zijn ashore. z door den getuige F. H. van Leeuwen: dat hij, gelijk hij reeds hier voren onder letter r heeft verklaard, op 24 Januari 1877 op verzoek van den beklaagde naar Middelburg heeft opge zonden al de telegrammen de Oceanus betreffende, zich bevindende op het kantoor van beklaagde te Rotterdam en aan een lias voor de Oceanus be stemd geregen; dat toen van die lias door den kantoorbediende Bekker die telegrammen in zijne tegenwoordigheid waren afgenomen, hij getuige zag dat daaronder zich ook bevond het hierboven omschreven, hem ter terechtzitting onder letter M vertoonde en herkende telegram, hetwelk hij te gelijk met de anderen naar beklaagde als gezegd toegezonden heeft. Overwegende dat alsnu wettig en overtuigend bewezen mag worden aangenomen door de bekente nis «a van den beklaagde, namelijk dat hij het meer gemeld telegram van 13 October 1874 ten tijde en plaatse voormeld aan zijn kantoor te Rotterdam heeft ontvangen, in verband met de aanwijzingen voortvloeiende uit de beëedigde verklaring der getuigen hiervoren onder letter y en s vermeld, dat dit telegram door den getuige J. F. van Leeuwen uit Amsterdam als gezegd afgezonden, ook werkelijk aan het kantoor van den beklaagde te Rotterdam aangekomen is. Overwegende, met betrekking tot de vraag in hoever uit het onderzoek is gebleken dat de be klaagde op den 17™ October 1874 en alzoo ook tijdens hij op den 14™ October 1874 de meerge melde bruto-vrachtpenningen van de Oceanus ad f 60,000 liet verzekeren, reeds den inhoud van het gezegde telegram van 13 October 1874 geweten heeft overwegende te dien aanzien dat de navolgende aanwijzigingen, voortvloeien de uit de opgaven der na te melden getuigen, ver klarende onder eede en op grond van eigen bevin ding of wetenschap van het door hen opgegevene, uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geresul teerd als: 62 dat de beklaagde, volgens de verklaring van den getuige Nicaise, in het voorjaar van 1877 tijdens het hem ter terechtzitting vertoonde exem plaar der Nieuwe Rotterdamsche courant van 11 Maart 1877 n° 70 was verschenen en in welk exemplaar een stuk door de firma des beklaagden aangaande de Oceanus was geplaatst, aanvankelijk aan hem getuige toen hij den beklaagde waar schuwde dat als deze zaak een rechtszaak zou worden en hij zou worden opgeroepen te getuigen, hij beklaagde wel eens zou kunnen worden gevon- nisd, heeft ontkend en dit aanbood te beëedigen, dat hij beklaagde op 13 October het telegram onder letter M hem vertoond had ontvangen en dan ook opgaf daarvan tijdens de gezegde assu rantie op 14 October 1874niets te hebben geweten; dat toen hij echter aan den beklaagde mededeelde hoe de vrouw van hem getuige met de le mail uit Nederland na de stranding van de Oceanus te Krawang op 10 October 1874 hem naar Nederlandsch Indië had geschrevendat zij bij hem beklaagde, destijds „onder Hilligersberg wonende was, toen aldaar aan huis werd bezorgd een telegram waarbij het aan den grond zitten van de Oceanus nabij Krawang werd berichtverder dat hij getuige nauwelijks aan den grond zat toen bij den be klaagde dat bericht kwam, cn dat bet bericht

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 6