N°. 155.
1206 Jaargang
1877.
Woensdag
4 Juli.
Dit blacl versobijnt dagelijks,*
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentiên'i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite G°. te Brussel en Parijs.
SCHUTTERIJ.
RIJKSBELASTINGEN.
Middelburg, 3 Jul
De Gouvernante.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekend:
dat de commissie, welke ingevolge artikel 15
der wet op de schutterijen, van den 11'" April
1877, voor dit jaar binnen deze gemeente is sa
mengesteld tot het onderzoeken van en beslissen
omtrent de redenen van vrijstelling en uitsluiting,
hare zittingen zal beginnen op het raadhuis dezer
gemeente den 17™ Juli 1877, des voormiddags te
10 uren. Zij herinneren voorts de belanghebbenden
aan de artikelen 9, 10, 11, 12, 13 en 16 van zijner
majesteits besluit van den 28™ Juni 1828 (Staats
blad n°. 42,) terwijl diegenen, welke vermeenen
mochten op grond van artikel 23 der wet aan
spraak te kunnen maken om bij de reserve te
worden geplaatst, zich eveneens op den 17en Juli a.
bij die commissie zullen moeten aanmelden.
Middelburg, den 2e Juli 1877.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
SCHOEEE.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
De burgemeester van Middelburg maakt bekend
dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger
der directe belastingen ter invordering is verzon
den het door den provincialen inspecteur der
directe belastingen enz. te Middelburgden 29™
Juni 1877invorderbaar verklaarde kohier n° 3
der personeele belasting voor het dienstjaar 1877/78,
met uitnoodiging aan ieder wien zulks aangaat,
om na bekomen kennisgeving van zijnen aanslag,
ten spoedigste het door hem verschuldigde te
kwijten,, met herinnering tevens, dat de bezwaren,
welke dienaangaande mochten bestaan, binnen
drie maanden na heden behooren te worden
ingediend
terwijl hij voorts de belastingplichtigen, die in
den loop des dienstjaars een perceel verlaten,
zonder daarin eenige roerende goederen of iemand
in hun dienst achter te laten, indachtig maakt
op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op
de personeele belasting van den 9ea April 1869
(Stbl. n°. 59).
Hiervan is heden afkondiging geschied waar het
behoort.
Middelburg, den 2 Juli 1877.
De burgemeester voornoemd,
SCHOEEE.
ii.
Na in ons vorig nommer betoogd te hebben
dat de coöperatie, als gegrond op onwederleg-
FBUILLETOInT.
17.
Naar het Duitsch van Maria Calm.
{Vervolg.)
XI.
„Als de Veronica bestendig iszal de Mannen-
trouw het ook zijn", had hij gezegd. Honderd
maal had ik die woorden bij mij zelve herhaald;
was het niet eene gelofte van trouw, die hij mij
daarmee had gegeven? Ik had mij den halven
nacht met die woorden bedwelmd; maar nu vroeg
mijn verstandwelk recht had hij, om iets der
gelijks te zeggen? Mocht een rechtschapen man
zich van zulk eene bloemenspraak bedienen, als
hij niet te gelijk in klare, onverbloemde woorden
de hand der geliefde vroeg? Ware ik te huis bij
de mijnen, wat zonden die er van zeggen? Ik
had er reeds in den nacht met verrukking aan
gedacht, dat ik mijne lieve moeder en zuster
spoedig alles zou schrijven; maar nu moest ik
bekennen dat ik van het voorgevallene niets
mocht schrijven, ja dat ik er beiden niets van
mocht mededeelen voordat alles duidelijk was en
vaststond.
Maar wanneer zou dat zijn? En nu verrezen
met onweerstaanbare kracht voor het oog mijns
geestes de zwarigheden, die aan de vervulling
mqner vurige weuschen xu den weg stonden. Ik
bare beginselen van rechtvaardigheid en vrij
heid, haar recht van bestaan zou kunnen hand
haven zelfs indien zij de noodlottige uit
komsten voor sommige standen in haar gevolg
voerde, welke hare tegenstanders met zoo zwarte
kleuren schilderen, gaan wij over tot eene nadere
beschouwing van de bezwaren, tegen haar in het
midden gebracht.
De coöperatie, zoo beweert men, zal
den winkeliersstand dooden en de krachten
dezer nuttige klasse van burgers zullen voor
het dragen der gemeenschappelijke lasten ver
loren gaan.
De overdrijving, welke aan het eerste gedeelte
dezer stelling ten grondslag ligt, laten wij een
oogenblik rusten. Gesteld echter dat het waar
heid bevatte, dan nog zou de redeneering zon
derling zijn. Met den winkeliersstand, dien
men dooden zou, gaan toch ook de winsten
niet verloren, waarvan deze leeft' en kapitaal
vormt Integendeel, die winsten gaan, over
een grooter aantal hoofden verdeeld, over naar
de verbruikers, stellen deze in de gelegenheid
tot kapitaalvorming of tot hooger verteringen
en verhoogen hunne draagkracht in de alge-
meene lasten. Er heeft verplaatsing, geen
vernietiging van kapitaal plaats, En wanneer
wij letten op het gebruik, dat door Nederland-
sche kleine kapitalisten en renteniers gemeen
lijk gemaakt wordt van hunne spaarpenningen,
die zoo vaak haar weg vinden naar de schuld
boeken van vreemde mogendheden of naar ge
waagde ondernemingen in het buitenland, doch
maar zelden de Nederlandsehe nijverheid ten
goede komen, dan wil het ons toeschijnen dat
eene verplaatsing dier overwinst, waardoor
deze een veel grooter aantal landgenooten in
staat zou stellen hun lot eenigszins te verbeteren
en dns den algemeenen standaard van welzijn
een weinig zou doen rijzen, verre van een
teruggang, een beduidende stap voorwaarts
wezen zou.
Hetzelfde is het geval met de arbeidskracht,
die vrij zou komen wanneer een zeker aantal
winkeliers, in hun beroep niet langer een mid
del van bestaan vindende, gedwongen werden
naar andere werkzaamheden om te zien. Ook
hier verplaatsing, geen vernietiging. Wanneer
wij ook hier in aanmerking nemen welke eene
mate van ijver, verstand en aanleg wellicht
achter de toonbank of winkellade niet tot hun
volle ontwikkeling komen en met vrucht be
de echtgenoote van den heer Ashbourne, van den
zoon uit eene zoo aristocratische familiedat
juffer Goring de verbintenis van hare nicht met
hem als eene bijzondere eer beschouwde? Ik de
echtgenoote van den heer Ashbournedie, voor
zijn stand onbemiddeld verplicht was eene rijke
vrouw te zoeken? Ik de echtgenoote van den
heer Ashbournedie zoo geheel van zijn oudsten
broeder af hankelijk wasdat hij op diens vevlan-
gen een beroep, dat hem behaagde, bad laten
varen en geestelijke was geworden. Hooger en
hooger stapelden de hindernissen zich voor mij op,
zoodat zij ten slotte onoverkomelijk schenen; en
zou hij, die zich bij de keuze van een ambt naar
omstandigheden en vooroordeelen geschikt had,
standvastigheid genoeg bezitten om ze te over
winnen?
Maar wanneer hij die werkelijk bezat, wanneer
in het gelukkigste nauwelijks denkbare
geval alle hinderpalen te boven werden gekomen,
had ik dan inderdaad het recht een geluk aan te
nemen, dat mij niet alleen voor altijd van de
mijnen scheidenmaar ook hunne belangen bena-
deelen zou? Waarom was ik hier? Om beter
voor hen te kunnen zorgen, maar als echtgenoote
van een weinig bemiddeld man zou ik dat niet
kunnen doen. Thans nog kon ik voor hen werken
en hunne omstandigheden verbeterenik kon,
zoo lang God mij de gezondheid schonkvoor de
kleine Lydia werken; maar in hoedanigheid van
mevrouw Ashbourne was mij daartoe de gelegen
heid benomen. O, wat moest ik doen!
steed konden worden aan andere takken van
nijverheid, dan kan ook deze verplaatsing als
het tegenovergestelde van eene verslimmering
aangemerkt worden.
Beduidend als deze voordeelen zijn, schatteu
wij echter den zedelijken vooruitgang, die door
eene goedgeslaagde toepassing van het coöperatie
beginsel te verwezenlijken is, nog hooger. De
samenwerking heft de afzondering op, in welke
de menschen zich tegenover de moeilijkheden
des levens bevindenzij neemt den eenling in
eene hoogere eenheid op; zij doet hem zich
hij anderen aansluiten om met vereende krach
ten aan die hardheden het hoofd te bieden.
Wil zij dat doel bereiken, dan is een beroep
noodzakelijk op de beste hoedanigheden van
verstand en hart: eerlijkheid, volharding, zelf
opoffering, geduld, orde en naarstigheid. Waar
lijk het is niet, zooals de vijanden der coöperatie
van haar beweren, een „luilekkerland" dat zij
aan de weinig door de fortuin begunstigden
belooft. Toen de 28 wevers van Rochdale in
1843 begonnen met, door 10 of 15 cent per
week op zijde te leggen, den grond te vormen
voor de latere „Vereeniging der eerlijke pioniers
van Rochdale," toen zij een paar jaren latei-
langs dien weg 335 bijeen gekregen hadden
en met hun geheelen winkelvoorraad op een
kruiwagen hun intocht in de stad deden, om in
twee gehuurde kamertjes eener achterbuurt
hun „affaire" te beginnen, toen dachten deze
armemaar krachtige lieden niet aan een
luilekkerland, al stonden de vruchtbare gevolgen
van het aangenomen beginsel ook van het
eerste oogenblik af helder voor hun schranderen
en volhardenden geest. En toen zij dertig
jaren later zich in het bezit zagen van een
hoofdgebouw, dat f 140,000 kostte, met 13 klei
nere winkels in de verschillende wijken dei-
stad, toen zij hunne zaken dreven met een
kapitaal van 1,700,000, het eigendom van
6000 leden, en een bibliotheek, verschillende
leeszalen, arbeiderswoningen, slachterijen, bak
kerijen en kleedermakerijen onder hunne onder
nemingen telden, toen was er waarlijk óok nog
geen sprake van een luilekkerland, evenmin
als dit het geval kan zijn met de Rotterdam-
sche werklieden, die, zooals wij dezer dagen
lazen, zich aaneengesloten hebben om, door
het hesparen van 15 cent per week, mettertijd
in het bezit te komen van eene goede eigen
woning voor zich, of voor hunne kinderen.
Gelijk de zon door de opkomende dreigende
wolken, verbleekte mijn geluk door de steeds
aangroeiende twijfelingen, die in mijne ziel opstegen.
Wat mij nog zoo kort geleden een onuitsprekelijk
geluk was toegeschenen, kwam mij nu als het
begin van een bitter lijden voor. Wederom
knielde ik bij mijn venster neêr en bad nu uit
den diepsten grond mijns harten dat deze kelk
mocht voorbijgaan, maar ik had den moed niet
er bij te voegen„Doch niet mijn, maar Uw wil
geschiede." Neenmijn hart riep aanhoudend
„Laat mij mijn geluk, geef mij hem, die mijne
geheele ziel vervultDesniettemin stond ik
eenigszins kalmer op, vast besloten om hem, naar
wien ik toch met eiken polsslag smachtte, geen
stap verder te gemoet te komen, maar af te
wachten dat hij zich zou verklaren.
Af te wachtenDat is zoo gemakkelijk gezegd
en toch zoo moeilijk gedaan! Niets te doen,
terwijl alles ons tot handelen aandrijftden mor
gen middag, den middag avond te zien worden,
zonder zelfs een uitzicht op weerzien te hebben.
Dat ik niet weder in de laan ging wandelen,
spreekt van zelfik was nog boos op hem wegens
het halve verzoek, dat hij gewaagd had. Hoe
kon hij, als hij mij lief had en achting toedroeg,
van mij weerloos meisje in een vreemd land zoo
iets onderstellen! Was ik ook in zijn oog „de
gouvernante maar"
Mijn hart bestrafte mij over dien argwaan, die
echter sterk genoeg was om mij aan de piano
gekluisterd te houden toen ik gedurende mijne
De coöperatie roept eenheid eu samenwer
king in het leven, niet slechts tusschen de
individuen, maar ook tusschen verschillende
standen. Het heeft langen tijd geduurd,
alvorens in het openbaar beleden werd dat
armoede en ontbering niet uitsluitend het
erfdeel zijn van de in lompen gehulden,
maar dat zij in gelijke, zoo niet hoogere mate
geleden worden onder die talrijke klasse van
personen, die fatsoenlijk voor den dag moeten
komen, daardoor een aantal uitgaven zich moe
ten getroosten aan welke de handwerksman
niet denkt, doch te kort schieten in de middelen
om zich datgene te verschaffen wat voor het
welzijn van lichaam en geest onontbeerlijk is.
Het heeft nog langer geduurd, alvorens er
overlegd werd wat in dien toestand verbetering
brengen kon. Eindelijk heeft men zich ook
hier gewend tot het vruchtbare beginsel der
coöperatie en daarvan is de jeugdige vereeni
ging „Eigen Hulp" het gevolg. Zij omvat voor
namelijk hen, die van eene vaste bezoldiging
moeten leven en stelt zich voor, op den grond
slag van het coöperatie-beginsel, haren leden,
door eigen werkzaamheid, de winsten te doen
genieten welke zij thans, van hunne schrale
inkomsten, aan tusschen-personen of vereeni-
gingen (zieken- en begrafenisfondsen, levens
verzekeringmaatschappijen enz.) moeten afstaan.
Wanneer wij op al deze belangen letten, die,
zooals wij aangetoond hebben, op grond van
een wettig en rechtvaardig beginsel zich doen
gelden, dan moeten wij erkennen dat het belang
van den winkeliersstand, hoe behartigenswaar
dig oók, ons daaraan ondergeschikt voorkomt,
Evenmin als menzich van het aanleggen der
spoorwegen heeft laten weerhouden door de
overweging dat een zeker aantal diligence
ondernemers en trekschuitenvoerders daardoor
broodeloos zouden worden, evenmin kan het
eene reden zijn om eene zekere klasse van
personen, die zich van de tusschenkomst der
winkeliers wenschen te ontslaan, in dat doel
te bemoeilijken uit overweging dat de winke
liers daarbij schade zullen lijden. „De winke
liers, zoo schreef een Engelsch conservatief
blad, „de Globe," zullen niet meer recht tot
klagen hebben wanneer zij door de winkelver-
eenigingen verdrongen worden, dan de pruiken
makers toen de menschen voor 't eerst hun
eigen haar begonnen te dragen."
Bestaat er echter veel kans op dat verdringen,
muzikale oefeningen de bekende hoefslagen onder
het venster hoordeen hoe lang de ruiter daar
ook stil hield, ik wierp geen blik naar buiten.
Die triomf was zwaar gekocht, want den vol
genden dag kwam hij niet terug en de daaraan
volgende was een Zondag. Met een kloppend
hart legde ik den weg naar Lynnfield af; ik
maakte er mij een verwijt van dat zulke wereld-
sche gedachten mij naar de kerk vergezelden,
en toch kon ik ze niet verbannen. Was het
echter zonde, dan werd ik er voor gestraft; een
vreemd predikant hield de godsdienstoefening en
uit een gesprek van mevrouw Goring met eenige
bekenden bij bet uitgaan der kerk, vernam ik,
dat de heer Ashbourne op reis was.
Waarheen en voor hoe lang? Dat wist mea
niet. Ik kreeg een gevoel, alsof het plotseling
nacht rondonr mij werd. Al is het betrokken
lacht dan weet men toch dat de zon er is en elk
oogenblik kan doorbreken maar h ij was weg
en 't was dus stikdonker.
Ik stond een weinig zijwaarts af, toen die tijding
mijn oor trof, en hoopte dus dat niemand de
ontroering, die ik niet onderdrukken kon, bemerkt
zou hebben. Maar neen, éen was er, die het
toch had bespeurd: Ford trad namelijk op mij
toe en vroeg of ik onpasselijk was geworden,
omdat ik zoo bleek zag. Ik antwoordde neen,
maar dat ik bet in de kerk zoo bedompt had
gevonden, want het was in die kleine ruimte wer
kelijk stampvol geweest.
Maandag, Dinsdag en Woensdag gingen voorbij^