N°. 137.
120® Jaargang.
1877.
Woensdag
13 Juni.
NATIONALE MILITIE.
Kt blad verschijnt d a g e 1 ij k s J
met nitzondering van Zon- en Feestdagen?
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
AdvertèntiSn i 20 Cent per regel.1
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte?
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Oproeping van verlofgangers der
lichtingen van 1874 en 1875.
van 4 Augustus tot 7 September:
van 4 Augustus tot 12 September:
van 16 Juli tot 24 Augustus
van 12 Juli tot 20 Augustus
van 21 Augustus tot 29 September
FEUILLETON".
De G ouvernante.
Middelburg, 12 Juni.
Het bedrag der bij de redactie van dit blad
ontvangen giften ten behoeve van het gezin van
den gewezen hoofdonderwijzer te Sint Anna ter
Muiden (Zie M. Gt. van 6 dezer), groot ƒ22, is,
heden aan de commissie aldaar overgemaakt.
De burgemeester van Middelburg,
brengt ter kennis van de belanghebbenden
dat het Z. M. den koning heeft behaagd, den
minister van oorlog te machtigen om in dit jaar
op te roepen en in werk dijken dienst te houden
krachtens art. 125 der militiewet:
a bij het regiment grenadiers en jagers, het
3" en 6e regiment infanterie
de milicien-verlofgangers der lichtingen van
1874 en 1875;
b bij het le, 2e, 4e, 5=, 7e en 8e reg. infanterie
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874;
c bij de regimenten huzaren
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874;
d bij de compagniën hospitaal soldaten
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874,
die bij den stat der compagniën, waartoe zij be-
hooren, zullen moeten opkomen;
e bij de regimenten veldartillerie en het regiment
rijdende artillerie:
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874;
bij het korps pontonniers
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874;
g bij bet bataljon mineurs en sappeurs:
de milicien-verlofgangers der lichting van 1874;
h bij het bataljon mineurs en sappeurs
de milicien verlofgangers der lichting van 1875.
Gezien de daartoe betrekkelijke circulaire
van den commissaris des konings in deze
provincie van den 12en Mei 1877, A n° 2175,
3e afdeeling (Provinciaal blad n° 58);
roept bij deze de milicien-verlofgangers dezer
gemeente op overeenkomstig bovengemelde bepa
lingen
om op den tijd en plaats, als in de door mij
aan hen uit te reiken order is vermeld, tegen
woordig te zijn, voorzien van al de voorwerpen van
kleeding en uitrusting, door hen bij hun vertrek
met groot verlof medegenomen, benevens van hun
verlofpas, teneinde rechtstreeks naar hun korps
te vertrekken.
Voorts wordt ter hunner kennis gebracht, dat
Naar het Duitsch van Maria Calm.
III.
Vervolg.)
Wat was die vrouw ontzettend lang Of kwam
het mij, die niet tot de „grooten" dezer wereld
behoor, maar zoo voor? Maar neen, haar man,
die ook was opgestaan om eene courant van een
zijtafeltje te nemen, was kleiner dan zijverschei
dene duimen stak zij boven hem uit. Zij was
eene slanke, maar volkomen evenredige gestalte
van onberispelijke vormen, die in haar zwart
cachemiren kleed ten voordeeligste uitkwamen.
Ook de trekken van haar gelaat waren regelmatig
en konden bijna op Bchoonheid aanspraak maken,
doch geen droppel bloed Bcheen onder deze mar
meren huid te circuleeren en het haar, dat glad
gestreken het wasbleeke ovaal van het gezicht
omlijstte, was evenals de wenkbrauwen boven de
heldergrijze oogen van een bijna wit blond. Als
men deze lange gestalte, die zich bijna onhoorbaar
bewoog, in de schemering ontmoet hadzou men
er van geschrikt zijn.
De bediende had intusschen de borlende theevaas
op de tafel gezet en mevrouw Goring begon de
zij, die in gebreke blijven op den bepaalden dag
onder de wapenen te komen, bij hunne latere op
komst zooveel langer in dienst zullen worden ge
houden en die niet aan de oproeping voldoen,
volgens art. 175 der militiewet, als deserteur
zullen worden behandeld, terwijl zij die wegens
ziekte, niet op den bepaalden tijd. onder de wape
nen komen, verplicht zijn over te leggen een
gelegaliseerd op zegel geschreven geneeskundig
getuigschrift en zullen die, zoowel in het algemeen
belang van den dienst als om misbruik tegen te
gaan ter dier zake niet voor diligent worden ge
houden, maar in den regel verplicht zijn, zich na
hunne herstelling bij hun korps te vervoegen,
teneinde gedurende zes weken in den wapenhan
del geoefend te worden.
Hiervan is afkondigimg geschied waar het be
hoort, te Middelburg den llen Juni 1877.
De burgemeester voornoemd,
SCHOEER.
Aan de verkiezing van een lid voor de tweede
kamer der staten-generaal is heden in deze ge
meente door 350 van de 478 kiezers deelgenomen.
Aan de stemming op 8 Juni 1875 namen in deze
gemeente 372 van de 475 kiezers deel.
Te Vlissingen hebben 171 van de 262 kiesge
rechtigden gestemd. In 1875 stemden 182 van
de 249 kiezers.
Uit het Provinciaal blad van Zeeland n° 63
leeren wij de vragen kennen, door den minister
van binnenlandsche zaken tot de gemeentebesturen
gericht, met betrekking tot de herziening der
schoolwet van 1857.
In de eerste plaats wordt, vóór 15 Juli a. de
invulling verlangd van twee bijgevoegde tabellen,
aantoonende de ontvangsten en uitgaven der ge
meenten, ten behoeve van het lager onderwijs.
Voorts wordt beantwoording der volgende vragen
verlangd:
1° zijn in 1876 een of meer der openbare school
lokalen in de gemeente tot het geven van onder
wijs in den godsdienst gebruikt?
2° heeft in 1876 ook schorsing of niet eervol
ontslag plaats gehad, krachtens het 3" of 4e lid
van art. 22 der wet op het lager onderwijs van 13
Augustus 1857 (Staatsbl. n<> 103)
3° zijn in 1876 nog door onderwijzers en onder
wijzeressen in openbare lagere scholen, schoolgel
den ontvangen van de ouders of voogden der
leerlingen, zonder tusschenkomst van den gemeente
ontvanger en, zoo ja, hoeveel bedragen die school
gelden, en voor welk vak of vakken van het lager
onderwijs zijn zij door hen genoten.
thee gereed te maken een huiselijke bezigheid,
die bijzonder schijnt te passen bij eene Engelsche
kamer met hare vloertapijten, bare zware staatsie
gordijnen en baar gezellig haardvuur. Ik moest
er weêr aan denken hoe mijne oude moeder en
mijne zieke zuster op dezen koelen Jnni-avond in
die luchtig gebouwde buitenwoning waarschijnlijk
zaten te bibberen, want om redenen van zuinigheid
hadden zij het kostbare stoken reeds sedert
weken gestaakt.
Hier echter kon al de uitwendige liefelijkheid
mij inwendig niet warm maken. Het gesprek
wilde niet vlotten. De zuster van den heer Goring
deed mij eenige vriendelijke vragen over mijne
reis, en haar broeder voegde er nu en dan ook
een woordje tusschen; doch mevrouw Goring en
Georgians bewaarden het diepste stilzwijgen.
„Er zijn hier te Londen heele koloniën van Duit-
schers," zei de heer Goring. „Zij beslaan gansche
wijken, ofschoon niet de beste. Ik gebruik er velen
in mijne fabriek; zij kunnen doorgaans de hitte
beter verdragen dan onze landgenooten, doch ik
moet erkennen dat een aantal het besterven."
Ik sidderde. Ja, 't was meer dan waarschijnlijk,
dat menig Duitseher het in Engeland bestierf, zoowel
door de warmte der fabrieken als door de koudheid
der menschen. Ik ondervond voorshands alleen het
laatste. Overigens verschafte de opmerking van
den heer Goring mij lieht over veel, dat mij
bevreemd had. Hij was dus fabrikant, suiker
raffinadeur zooals ik weldra vernam. Die zaak
was door zijn vader aangevangen en door hemzelven
In eene gisteren middag gehouden vergadering
van den gemeenteraad te Vlissingen is een adres
van rouwbeklag vastgesteld aan Z. M. den koning
ter zake van het groot verlies dat Z. M. en
Nederland geleden heeft door den dood van H. M.
de koningin.
Te Tholen is eene afdeeling der vereeniging
„Eigen Hulp" tot stand gekomenwelke aanvan
kelijk 25 leden telt. Als leden van het voorloopig
bestuur zijn gekozen de heeren jhr. S. O. de
CasembrootO. M. de Blinde en D. van de Graft.
De Staats-courant van beden bevat de wet
van den 30en Mei jl.Staatsblad n« 135hou
dende vaststelling van de begrooting der uitgaven
voor het fonds tot het geven van voorschotten
aan planters voor de kosten van aanvoer van vrije
arbeiders in de kolonie Suriname over het jaar
1877.
In hetzelfde nommer is opgenomen het kon.
besluit van den 8™ dezer, Staatsbl. n° 144, hou
dende vaststelling van het formulier van den eed,
voorgeschreven bij art. 33 der wet op de rechter
lijke organisatie en het beleid der justitiegewij
zigd bij art. 3 der wet van 9 April 1877 (Staats
blad n° 73).
De minister van binnenlandsche zaken maakt
in de Staats-courant van heden bekenddat aan
's rijks veeartsenijschool te Utrecht een onge
huwd opziener kan geplaatst wordenop eene
jaarwedde van 700 met genot van inwoning en
voeding.
Die in aanmerking wenschen te komen moeten
zich voor 1 Juli in persoon aanmelden by den
directeur der school. Kennis van administratie en
békendheid met staldienst zijn onmisbaar.
Het gemeentebestuur van Leiden rekent, tot
den thans voorgestelden prijs van het gas a acht
cent per kub. metermet de stedelijke gasfabriek
nog f50,900 winst te zullen behalen.
De Deventer wordt voor de gemeente-gasfabriek
gerekend: voor iedere stedelijke gaslantaren éen
cent per uur brandens en voor particulieren 10
cent per kub. meter. Tot die prijzen levert de
fabriek eene winst op van f 21,000.
Mr. A. Kerdijk bericht in de Delfsche Ct., dat
de heer S. Gille Heringa, de candidaat der
nltramontanen, in het distriet Delft, sedert,jaren
lid is van Volksonderwijs en nog in Dec. jl. zijn
jaarlijksche bijdrage betaald heeft. De heer Kerdijk
heeft, als algemeen secretaris der vereeniging, van
met bijzonder succes voortgezet. Hij was zeer
rijk en had eene vrouw uit eene oude aanzienlijke
familie getrouwd; maar toch kon men, zooals ik
eens een van zijne gasten hoorde zeggen, den
winkelier op eene mijl afstands in hem herkennen;
een gentleman was hij nog in lang niet.
Ook mevrouw Goring scheen door de woorden
van haar man onaangenaam getroffen te zijn. Zij
wierp hem een harer koude blikken toe, die eigenlijk
meer over het hoofd van den schuldige heengingen
dan hem raakten, en wendde zich daarop tot mij,
met de vraag: „zijt gij in den rouw, mis3 Elten?
Ik antwoordde haar, dat de man mijner zuster
voor zes maanden was gestorven.
„O, uw zwager, en reeds een halfjaar geleden?
Ik heb omstreeks dienzelfden tijd een zwager
verloren, maar ik verlang van mijne kinderen niet,
dat zij die teekeneu van rouw zullen dragen, die
toch maar uiterlijk zijn. Ik zie in mijne omgeving
niet gaarne zwart dragen."
Ik antwoordde daar niet* op, want wat zou ik
zeggen? Dat bij mij de rouw niet enkel uiterlijk
was? Dit hier te verklaren zou mij eene profa
natie van mijn gevoel toegeschenen zijn. Boven
dien dwong de nood mij, den rouw af te leggen,
ik zou de middelen niet gehad hebben om de
afgedragen kleederen door nieuwe te vervangen;
het was goedkooper uitgekomen de nog bruikbare
gekleurde kleedjes te vermaken. Ik moest dus
reeds daarom aan den wensch der dame voldoen,
maar ik nam mij voor er haar bjj gelegenheid de
reden van te zeggen.
hem den 3en dezer eene verklaring dezer zonder
linge houding gevraagd, maar Zaterdag had hij
van den heer Heringa nog geen antwoord ontvangen.
Met levendige sympathie lezen wij het volgende
in een brief, uit 's Gravenhage aan de Arnhem-
sche courant gericht
„Nevens een standbeeld of gedenkteekendoor
vrijwillige giften gesticht, zal er binnen kort hier ter
stede eene inrichting verrijzen dienaar ik hoop;
naar de overledene koningin zal worden genoemd.
Eerstdaags zal bij den Haagschen gemeenteraad
waarschijnlijk een voorstel inkomen tot oprichting
eener hoogere burgerschool voor meisjes. Indien
dit voorstelnaar ik verwachtaangenomen
wordt, dan hoop ik dat men aan die school den
naam van „Koningin Sophia-school" zal geven;
Geen waardiger gedenkteeken voor deze hoog
ontwikkelde vrouw dan zulk een schoolaan
welker leerlingen koningin Sophia als een voor
beeld ter navolging moet voorgesteld worden.
Geen beter bewijs van waardeering voor de ont
wikkeling der hooggeplaatste vrouwdan het
scheppen van eene instellingdie het peil der
ontwikkeling van de vrouw verhoogt, en aldus
de heilzaamste maatschappelijke vruchten zal
dragen."
Bij de begrafenis van H. M. de koningin-
groother toginzal het groothertogdom Luxem
burg vertegenwoordigd worden door eene deputatie
van vier heeren, waarvan de baron de Blochausen,
minister-president van Luxemburg, voorzitter is.
Aan een brief van den Haagschen kroniekschrij
ver der Groningsche courant worden nog eenige
bijzonderheden betreffende de laatste ziekte en het
overlijden van H. M. de koningin ontleend.
„Van de begrafenisplechtigheid, schrijft hij,
zijn nog geene bijzonderheden bekend. Ik ver
neem, dat eerst Maandag het programma zal wor
den vastgesteld, maar dat daarbij getrouw de
regelen zullen worden gevolgd, die bij de teraarde
bestelling van vroegere regeerende vorsten en
vorstinnen werden in acht genomen. Met éen
verschil nochtans. Terwijl vi'oeger in de Groote
Kerk te Delft een sombere versiering werd aan
gebracht alleen vanwege degenen, die de plechtige
begrafenis bestieren, is thans aan eenige dames
vergund daaraan mede te werken, door een rouw-
decoratie saam te stellen uit immortellen-kransen.
Verschillende dames uit de hofstad hebben haar
krans daartoe reeds opgezonden."
Schrijver deelt enkele bijzonderheden mede uit
de laatste levensdagen der koniugin. Toen de
grootmeesteres van het huis der koningin voor het
Toen het theegoed weggenomen was verdiepte
de heer Goring zich in eene courantzijne zuster
volgde dat voorbeeld (zij las altijdzooals ik
later bemerkte, de oude couranten) en Georgians
ging met een werkmandje bij de lamp zitten en
begon aan een donker flanellen rokje te werken.
Het contrast van haar lichtkleurig en uitgezet
mousseline gewaad en hare fijne sneeuwwitte han
den (het fraaiste van hare geheele persoon) met
dat grove werk moest mij wel treffen. Die fraaie
handen had zij van hare moeder geërfd, en even
zoo het witachtig blonde haar en de wasbleeke
tint, maar hare gelaatstrekken waren scherp en
onregelmatig en al hare vormen hard en hoekig.
Zij wist die gebreken zeer goed te masqueeren;
gelijk op dezen eersten avond heb ik haar altijd
in breed uitgezette, rijk met volants versierde
costumes gezien, die het benedengedeelte van hare
lange gestalte omgolfden des te natuurlijker echter
scheen hare buitengewoon smalle taille, wier ge
ringe omvang zij nog zoozeer inreeg, dat zij zich
als de punt van den stok boven eene opgezette
parapluie vertoonde.
Met de dunne bleeke lippen op elkander geklemd
zat zij bijna geheel zwijgend over haar werk ge
bogen. Ik wilde beproeven of niet een gesprek
wat leven in dat gezicht kon brengen en deed
haar eenige vragen over hare muzikale studiën
doch hare antwoorden bewezen mij, dat ik evenmin
eene ijverige als eene begaafde leerlinge aan Baar
zou hebben, haar gelaat verried niet de minste
belangstelling, en noch bjj het spreken, noch zelfs