N°. 132,
120e Jaargang.
1877.
Middelburg, 6 Juni.
De verkiezing te Middelburg.
Ontvangen bij de redactie van dit blad, ten
behoeve van bet gezin van den gewezen hoofd»
onderwijzer te Sint Anna ter Muiden (Zie adverten
tie M. Ct. van 6 Juni) van E. 2.; van Z. 1.
Overlijden van hare majesteit
de koningin.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien de circulaires van den commissaris des
konings in Zeeland;
brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen
dat ten teeken van rouw wegens het overlijden
van hare majesteit de koningin, op den 3™ dezer,
gedurende acht achtereenvolgende dagen, tot en
met Maandag den 11™ Juni a., alsmede daags
vóór en op den dag der begrafenis, drie malen
daags des morgens te 8 uren, des middags te 12
uren en des namiddags te 4 uren telkens éen uur
lang de klokken van de kerken en torens binnen
deze gemeente zullen worden geluid, alsmede dat
op die dagen-geenerlei tooneelvertooningen, open
bare danspartijen of andere dergelijke vermakelijk
heden zullen mogen plaats hebben.
Middelburgden 6en Juni 1877.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
SCHOEEK.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAE.
i.
Overeenkomstig onze in vroegere opstellen
ontwikkelde zienswijze, dat de verkiezingen
van 1877, tengevolge van omstandigheden bui
ten onze macht, voornamelijk zijn schoolwets
verkiezingen, gaan wij in de eerste plaats on
derzoeken welke de houding van onzen aftre
denden afgevaardigde, den heer van Eek,
geweest is ten opzichte van het vraagstuk der
verbetering van bet lager onderwijsom daarna
in een volgend opstel aan de andere gezichts
punten, welke het laatstelijk afgelegde gedeelte
zijner loophaan als volksvertegenwoordiger aan
biedt, onze aandacht te wijden.
De heer van Eek heeft ons dezen arbeid
gemakkelijk gemaakt. Wij hebben geen boek
deel van redevoeringen door te werken en uit
een overvloed van woorden ons een kort be
grip zijner zienswijze te vormen. In het woor
denrijk onderwijs-debat, in de laatste jaren
tusschen de hoofdlieden der richtingen, de
heeren Kuyper, Kappeyne, Wintgens, van Nis
pen van Sevenaer, des Amorie van der Hoeven,
gevoerd, waarbij nog zooveel andere dingen
dan de volksschool ter sprake kwamen, heeft
de heer van Eek zich slechts zelden gemengd.
Wat wij van hem hebben zijn eenige korte,
zakelijke uitlatingen, en feiten. Zijne ge
dragslijn ligt voor ons als een gemakkelijk te
volgen, aaneengesloten geheel, dat geen twijfel
mogelijk laat omtrent zijne bedoelingen.
Na het slot der merkwaardige zitting van 8
Decemher 1874, toen al de straks genoemde
sprekers, en nog eenige andere, hunne
staats- en schoolstelsels ontwikkeld hadden,
nam de heer van Eek het woord. Over de
voorafgegane gedachtenwisseling zeide hij niets,
dan dat hij „twijfelde of die beschouwingen,
thans geleverd, wel veel vruchten zouden af
werpen." Daarentegen vroeg hij op den man
af aan den minister Heemskerk hoe zijne wet
zou zijn en wanneer hij voornemens was
die in te dienen. Geen wijziging van een paar
wets-artikelen wenschte bij, maar herziening der
geheele wet. De indiening van het wetsont
werp verlangde hij nog gedurende het toen
volgende zittingjaar. „Daarover, - zeide hij,
zijn alle partijen het eens, dat de bestaande
wet op het lager onderwijs niet voldoet. Ik
verklaar van mijn standpunt, dat die wet
eene ramp is voor het land." Daaromwildo
hij „stellig weten" wanneer de verbetering ter
Jiaad zou genomen worden, ook teneinde hen,
die zich daartoe geroepen zouden voelen, in
de gelegenheid te stellen .zoo noodig zelf een
wets-voorstel in te dienen, waartoe het „meer
dan tijd" was. Yoor het overige verklaarde
hij thans nog zijne stem aan de begrooting te
zullen geven, maar die voortaan aan iedere
begrooting te zullen onthouden zoolang in het
belang van het onderwijs niet voorzien zou zijn.
De heer van Eek heeft zich aan deze toezeg
ging gehouden. Geen der begrootingen van
hinnenlandsche zaken na 1874 heeft zijne stem
gehad, omdat al dien tijd het talm-systeem
van den minister Heemskerk belette dat aan
het groote volksbelang voldoening werd gegeven.
Den 27™ September van het volgende jaar,
hij de beraadslagingen over het adres van
antwoord op de troonrede, omschreef de afge
vaardigde uit Middelburg zijn standpunt nog
maals, Het van anti-revolutionaire zijde opge
worpen denkbeeld bestrijdende tot het instellen
van een onderzoek door eene commissie, dewijl hij
veronderstelde dat men aan beide zijden, na zich
met zooveel warmte jarenlang over het onder
wijs te hebben uitgelaten, toch wel zou weten
wat men wilde, zeide hij „Hier en hier buiten
is jarenlang veel en in velerlei zin gesproken
over het onderwijs; van alle zijdenis gebleken
welke behoefte er bestaat aan verandering.
Welnu, die woorden waren zeer nuttig, maar
men mag op dat standpunt niet blijven staan.
De natie vraagt "terecht dat nu in plaats van
woorden, handelingen zullen komen. Daarom
ben ik ook niet van plan mij verder veel uit
te laten in algemeene beschouwingen over het
onderwijs, maar ik vraag de daad."
Den 13™ December 1875 vinden wij den
heer van Eek weder op de bres, andermaal
naar aanleiding van het nit- en afstel-systeem
van den minister, die zelfs, in vergelijking van
vroeger, in dat opzicht achteruitgegaan was.
In 1872 toch drong de heer Heemskerk, toen
lid der kamer, te gelijk met den heer Moens
op eene spoedige herziening der wet van 1857
aan. Thans zelf minister, bleef hij uitvluchten
zoeken. Deze herinnering bewijst, dit in
'tvoorbijgaan, hoe ongegrond de bewering
is, welke ook nu weder van conservatieve zijde
vernomen wordt, dat de eisch om verbetering
der volksschool slechts eene partijleus van het
oogenhlik is, In 1872 werd diezelfde eisch
gesteld door'den „conservatieven reus", zoo
als men den heer Heemskerk genoemd heett
in den tijd toen tusschen hem en het Haag-
sche Dagblad nog alles couleur de rose was.
't Is waar dat op dat oogenblik die eisch kon
dienen als een stok om er een liberaal minister
mede te slaan!
Nog in een ander opzicht is echter de rede
van den heer van Eek van 13 December 1875
voor ons van belang, dewijl wij er zijne ziens
wijze ten opzichte van het volksonderwijs in
duidelijke stellingenJn ontvouwd vinden, Tegen
over de beschuldigingen van dr. Kuyper zeide
hij„Wanneer gij meent dat van liberale
zijde alleen verlangd wordt het kind eenige
ontwikkeling in wetenschap te geven, dan hebt
gij ons niet begrepen, want juist de grief van
velen onzer is dat, boe hoog men ook de we
tenschap stelle, het einddoel bij het onderwijs
niet zijn mag het kind eenige wetenschap te
bezorgen, maar het in staat te stellen later
als mensch te denken. Omdat de
tegenwoordige wet daaraan niet kan voldoen
en de inrichting der school volgens de begin
selen dier wet daarmede strijdt, daarom vragen
wij herziening."
Op de ministerieele bewering dat de wet
op het hooger onderwijs behoorde voor te gaan,
antwoordde hij: „Zeker, het peil van het
hooger onderwijs is voor ons van bijzonder
groote, maar niet van de h'o o g s t e waarde.
Dat is voor mij het lager onderwijs, omdat al
die geleerdheid ons niets zal helpen, wanneer
zij steun zal moeten vinden bij een onkundig
volk.
„Al de volken der oudheid, waar men
zich toelegde op het stichten van wijsgeerige
scholen, maar zich om het volk niet bekreunde,
zijn verdwenen. De nieuwe tijd levert dezelfde
verschijnselen op. Men herinnere zich slechts
de edele mannen, die de Fransche omwente
ling tot stand gebracht en de rechten van het
volk in hunne staatsregeling gevestigd hebben
zijn zij niet drie of vier jaren later naar de guil
lotine verwezen, omdat zij niet begrepen wer
den door een volk, dat niet ontwikkeld was?
„Dat zijn de gevolgen wanneer de weten
schap geen steunpunt vindt in een volk, waar
van men de algemeene ontwikkeling verwaar
loosd heeft."
Wanneer wij hier nu nog bijvoegen dat de
heer van Eek, na eerst den heer Moens te
hebben aangemoedigd tot het stellen van eigen
initiatief tegenover het stelsel van afwachten
en uitstellen der rëgeering, de voorstellen van
dien afgevaardigde tot verbetering der oplei
ding van aanstaande onderwijzers met zijne
stem gesteund heeft, dan behoeven wij waar
lijk de vraag niet meer te doen wat wij aan
den heer van Eek in zake het lager onderwijs
hebben en zal het aan ieder duidelijk zijn,
dat de aftredende afgevaardigde niet behoort
tot hen, die zich tevreden stellen met enkele
handhaving van het éene beginsel der grondwet
openbaar onderwijs, toegankelijk voor allen
zonder onderscheid van godsdienstige gezindte;
maar dat hij de man is om krachtig eene her
ziening der schoolwet te ondersteunen in dien
zin dat het andere grondwettige beginsel
overal voldoend openbaar onderwijs,
in waarheid tot zijn recht kome.
Volledigheidshalve moeten wij hier nog eenige
woorden aanhalen, in welke de heer van Eek
meer bijzonder zijne meening ten opzichte van
de kerk en het bijzonder onderwijs deed ken
nen.
„De liberalen, zeide hij in de zitting van
7 Decemberzijn geen vijanden van de
kerkzij zouden de maatschappij en hunne
omgeving niet kennen als zij dit waren, want die
hebben behoefte aan de kerk. Doch waartegen
heeft de liberale partij zich gericht Tegen
overheersching door de kerk. Men late af
van alle pogingen om door de kerk den staat
te laten overheerschen en men zal voor de
liberalen niet bang behoeven te zijn." En latei-
in diezelfde zitting„Als ik verbetering van
het onderwijs wil, dan is dit omdat ik meen
dat de staat uit zelfbehoud verplicht
is te zorgen dat zijne burgers behoorlijk ont
wikkeld worden, en ten anderen omdat ik niet
verlang dat de minderheden onderdrukt zullen
worden. Wij zullen door de regeling van het
onderwijs er voor waken dat de minderheden
niet onderdrukt zullen worden."
Na deze uiteenzetting zijn wij aan niemand
meer een nadere uitlegging schuldig waarom
wij ieder, die het belang van het tegenwoordig
oogenblik voor de staatkunde van ons land
inziet, ten dringendste aanbevelen om de her
kiezing van mr D. van Eek op den 12en Juni
a. door alle wettige middelen zooveel mogelijk
te bevorderen.
In de heden namiddag gehouden zitting van den
gemeenteraad van Middelburg is, na eene
korte toespraak van den voorzitter en op voorstel
van burgemeester en wethouders, besloten tot het
zenden van het onderstaande adres van rouwbeklag
aan Z. M. den koning
Sire,
„De gemeenteraad van Middelburg heeft met
diep leedwezen de mededeeling ontvangen van
het overlijden van Hare Majesteit Sophia Frederiea
Mathilda, uwer majeBteits hooggeachte gemalin,
Neêrland's zeer geëerbiedigde koningin.
„Hij beseft ten volle het innig smartgevoel, dat
Uwe Majesteit bij het treffend verlies moet be-1
zielen. Zwaar is de slag, door dat treurig afster
ven toegebracht niet alleen aan Uwe Majesteifj
maar aan geheel het koninklijke huis en niet
minder aan het Nederlandsche volk, dat de over
ledene vorstin/vooral om hare groote gehechtheid
aan Nederland en zijne bewoners, die haar lief
en dierbaar waren, zoo zeer beminde, zoo hoog
achtte.
„De gemeenteraad rekent het hier niet de plaats
om hulde te brengen aan de edele boedanigheden,
waardoor de afgestorvene vorstin uitmuntte en toch
mag hij niet onopgemerkt voorbijgaan hoe Neêr-
land's koningin zich steeds heeft onderscheiden
door hare veel omvattende kennis, door de zucht
om allen wel te doen, door haar voortdurend stre
ven om weduwen, weezen en hulpbehoevenden to
btschermen en te troosten, door hare groote be
langstelling in alles wat kan strekken tot bevor
dering van kunsten en wetenschappen.
„Door minzaamheid trok de geëerbiedigde
afgestorvene aller harten tot zich. Middelburg's
ingezetenen mochten daarvan de treffendste bewijzen
ondervinden, toen zij nog kort geleden de eer en
het voorrecht genotenHare Majesteit binnen hunne
oude muren te mogen ontvangen, een bezoek
waarvoor zij steeds zeer erkentelijk zijn, doch
dat thans door hen meer dan ooit op zeerhoogen
prijs gesteld wordt.
„De gemeenteraad veroorlooft zich de vrijheid
Uwe Majesteit' van zijne hartelijke deelneming in
dat treurig afsterven te verzekeren en daarbij den
innigen Wensch te uiten, dat Uwe Majesteit en Uw
Koninklijk Huis nog langen tijd voor verdere droe
vige verliezen moge bewaard big ven."
„Hij geeft Uwe Majesteit gaarne de verzekering
dat de nagedachtenis van Hare Majesteit, Neêr-
land's geliefde koningin, in de harten van de Uwe
Majesteit verknochte Zeeuwen, van Middelburg's
ingezetenen steeds in dankbare herinnering zal
voortleven."
Te Oostburg werd Zondag 3 dezer eene ver
gadering gehouden van de af deeling Westelijk
Zeeuwsch Vlaanderen der vereenigiug: „Volkson
derwijs." Ongeveer 70 leden waren opgekomen.
Na de behandeling van enkele huishoudelijke on
derwerpen werd de verkiezing voor een lid der
28 kamer ter tafel gebracht en met algemeene
stemmen tot candidaat gesteld mr. D. van Eek,
aftredend lid. Met veel geestdrift werd de op
wekking door den voorzitter om al3 éen man ter
stembus op te komen toegejuicht. De voorzitter,
de heer van Oij en, besloot de vergadering met de
voordracht van een belangrijk stuk van zijne
hand„de strijd tegen de openbare school" gevolgd
door eene vertelling op sociaal gebied„krijgen
is de kunst." Beide stukken vonden zeer veel
bijval en zullen ongetwijfeld de belangstelling
in de bijeenkomsten der afdeeling vermeerderd
hebben.
Wij ontvangen uit Utrecht een verzoek, om aan
ons bureau gelegenheid opeu te stellen tot het
onderteekenen van een adres van instemming met
het protest tegen de inlijving der Transvaal-
republiek bij Engeland, welk stuk de hoogleeraar
Vreede voornemens is aan de Britsche regeering
in te dienen.
Uit achting voor den persoon en de bedoelingen
van den steller van het protest, willen wij tegen
de inwilliging van dat verzoek geen bezwaar
maken. Wij mogen echter ons gevoelen niet ver
zwijgen dat de hevige en beleedigende taal, waarin
het protest gesteld is, weinig geschikt is om een
gewenschten indruk bij de Engelsche natie en
regeering teweeg te brengen. Wanneer men zwak
is en eene zwakke poging doet om onrecht te
voorkomen, en de protesteerenden zullen zich
wel niet kunnen ontveinzen dat hun adres nooit
iets anders zijn kan dan eene zwakke poging,
dan is het vooral van belang in de uitdrukking
zijner gevoelens waardigheid te bewaren.
Onze lezers mogen zelf beoordeelen in hoeverre
aan dien eisch voldaan wordt in het stuk, waarvan
wij den inhoud hier laten volgen, en waarmede
men op ons bureau desverkiezende zijne instemming
kan doen blijken.
„Incorporation dn Trans-V aal,
„Protestation.
„Un fait récent et odieux, révélé a l'Europe par