N°. 133.
iaue jaargang.
Maandag
28 Mei.
19'Ui
Dit blad versobijnt d a g e 1 ij k s J
met uitzondering van Zon- en
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5' Gent.
Advertentiëns 20 Cent per regel.1
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1
Hoofdagent voor België en Frankrijk: dé firma Katas, Laffïtb G°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 26 Mei.
DERDE DEEL.
M1DDELBURGSCHE
GEMEENTE-PÖLÏÏÏË.
Schouwing Tan rij- en voertuigen.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien art. 91 der verordening van alge-
rneene plaatselijke politie;
maken bekend:
dat de schouwing der rij- en voertuigen of
sleden en daartoe behoorende paardentuigen, ten
overstaan van den commissaris van politie, zal
plaats hebben in de eerste dagen der maand Juni a.
Middelburg den 25™ Mei 1877.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
SCHOREE.
De secretaris,
J. W. DE BAAD, l. s.
ATOHIN.
Men zou de redevoering, door den minister
van koloniën op den laatsten zittingdag der
tweede kamer gehouden, kunnen noemeneene
episode uit het leven eener koloniale mogend
heid. In korte, sprekende trekken vindt men
in die rede eerst het verleden, daarna bet
heden onzer vestiging in Atchin geschetst' en
indien aan bet tafereel nog de laatste trek
ontbreekt, laat de minister het echter niet aan
pogingen ontbreken om eene op redelijke gron
den berustende gissing betreffende de toekomst
te ontwerpen.
Ziehier, wat bet verleden betreft. „Wij staan
voor het feit dat de oorlog is aangevangen
in 1873 en thans vier jaren duurt; dat
wij al dien tijd hebben te kampen gehad
met een vijand, zooals wij in den Indiscben
archipel nog niet hadden ontmoet en met tegen
spoeden, waaraan de meest pessimistische den
ker niet bad gedacht. Wij hebben te trot-
seeren gehad een ongekende doodsverachting;
een volk dat zich onoverwinnelijk achtte; een
terrein dat ons ten eenenmale onbekend en
bijna ontoegankelijk was. Wij hebben ons
moeten vestigen in een oord waar de lucht
verpest was door de cholera; waar wij door
moeraskoortsen werden geteisterd; waar geen
goed drinkwater was; waar de levensmiddelen
van elders moesten aangevoerd worden; waar
onze tallooze zieken niet naar behooren kon
den worden verzorgd; waar, meer nog dan
door de kogels en klewangbouwen des vijands,
107]
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk VIL
een weebzien.
{Vervolg).
„Wat bedoelt gij vroeg Edina, wie de adem
in de keel bleef steken.
„Ik ben niet bijzonder sterk van gestel, zooals
ge weet, maar een paar maanden geleden was ik
zelfs zoo ziek, dat ik het ergste vreesde. Dit heelt
mij doen besluiten mijn testament nog eens na te
zien en te verbeteren, en ik geloof dat ik den
Arendshorst aan u zal vermaken."
„Ik wil hem niet hebben," riep Edina zenuw
achtig uit, in tranen losbarstende. „Ik wil niet.
Hoe kunt ge zoo onrechtvaardig zijn, mijnheer
Atkinson Welk recht heb i k op den Arendshorst?"
„Welk recht? Gij hebt uw huis met de Raynor's
gedeeld toen het slechts een nederig huis was,
want het is, naar ik vernomen heb, eigenlijk het
uwe; en gij kunt natuurlijk hetzelfde doen als gij
rijk zijt."
„Ik wil den Arendshorst niet hebben," herhaalde
Êij snikkende. „Gij behoeft er niet verder aan te
pns leger door ziekten en vermoeienissen werd
uitgeput. Aan het hoofd van dat leger staat
thans de vierde generaal: twee lieten er het
leven."
Men ziet, bet is de naakte waarheidzonder
opsmuk, die wij vernemen. De generaals lossen
elkander af als schildwachten; het serres les
rangs is op hen toepasselijk even als op de
fuseliers. De minister behoefde niet te herin
neren dat onder dit viertal zich bevonden heeft
een oud krijgsman, vroeger opperbevelhebber
van ons Indisch legerdien men' uit zijne rust
riep omdat men hem beter dan iemand anders
geschikt achtte om daar ginds de cholera, de
moeraskoortsen, de kogels en listen des vijands,
de moeilijkheden van terrein en omstandigheden
te gaan trotseeren; die kwam, toen men hem
riepdie eenvoudig zijn plicht deed, en heenging
toen hij meende dat het verdere werk door
andere handen gedaan kon worden. Evenmin
herdacht de minister dien anderen generaal,
die onder den ouderen wapenbroeder met even
veel moed als zelfverloochening zijn plicht
vervulde en die een oogenblik dwalens, toen
hij uit gekreukten trots zijn degen, uit de han
den wilde werpen, op de edelste wijze goed
maakte. De minister leverde geschiedenis,
geen stijloefening. De kunst om „legenden"
te dichten liet hij aan anderen overeven
als de taak om te velde te trekken tegen
vermeende „legenden", welke door de onpar
tijdige en kalme beschouwing der feiten als
eenvoudige waarheden reeds in onze geschie
denis geboekt zijn.
Nu de tegenwoordige toestand. Na de ge
weldige worstelingen van het beginverkeeren
wij thans in een staat van overgang, die vrij
rustig genoemd mag worden, maar geheel op
den steun der wapenen berust. De gouver
neur-generaal is blijkbaar onder den indruk
geweest, dien ieder bewindvoerder in Indië
ontvangtwanneer hij op de hoofdplaat
sen der gewestenwelke hij komt inspee-
teeren, de dingen van hun mooisten kant te
zien krijgt. De drukte en de bedrijvigheid op
de reede en aan den wal te Oleh-Leh, de
gasverlichting, de spoorweg, de nette huizen en
straten, het gewoel op de markten, dat alles
heeft den heer van Lansherge zoo hekoord, dat
hij uitroept: „Men zou zich moeilijk kunnen
verheelden dat men in een toestand van oorlog
verkeert." Maar al die fraaie dingen, welke
denken, want ik doe het niet. Ik heb u reeds
gezegd, dat de Raynors zelf hem waardig zijn."
Hij moest bijna lachen over hare ontsteltenis,
over hare verschrikte afwijzing van het aanbod.
„Nu, nu, de vermaking is nog niet geschied,"
zei hij op een anderen toon, die de gedachte bij
haar deed oprijzen, dat hij slechts met haar
geschertst had. „Ik kan gelukkig zeggen, dat
mijne gezondheid schijnt terug te keerende dok
ters denken dat ik op den weg van beterschap
ben en weldra sterker zal zijn dan sinds jaren.
Daar mijn dood dus niet nabij schijnt, heb ik er
aan gedacht den Arendshorst bij akte van dona
tie aan Charles Bay nor over te dragen. Mijn
verzoek of ge eens bier wildet komen," zei hij,
naar den brief op de tafel wijzende, „had ten doel
u te vragen of hij zoodanig ten goede veranderd
is, dat ik het met gerustheid kan doen."
„O ja, ja, dat is hij," antwoordde Edina, met
blijdschap hare tranen drogende. „Ik heb u dat
straks reeds gezegd, en ik sprak de volle waar
heid."
„Ik geloof u ook ten volle, maar ik moet eerst
nog een gesprek met hem hebben. Laat hij
Zaterdag hier komen en tot Maandag morgen bij
mij big ven. Bevind ik dat ik voor het toekomende
gerust op hem vertrouwen kan, dan zal hij met
zijne moeder spoedig op den Arendshorst terug zijn.
I k zal dan te Londen mijn verblijf gaan houden,
waar zij mij kunnen komen bezoeken als zij het
goedvinden, terwijl ik van mijn kant zeker ook
nu en dan wel eens hier zal mogen komen."
alleen het gevolg zijn van onze militaire
vestiging én verdwijnen zouden op den dag
dat onze troepen zich verwijderden, hebben den
landvoogd toch niet zoo verblind, dat hij het
oog voor hetgeen op korten afstand huiten
ons kampement valt waar te nemen. Daar zijn
nog groote streken „onbewoond en om zoo te
zeggen verwilderd." Daar worden nog telkens
vijandelijkheden gepleegd, al geschiedt het ook
„door lieden die niets te verliezen of bij den
oorlog belang hebben." D&ar zal nog „de
noodzakelijkheid om iedere reactie in de gezind
heid der vijandige bevolking te voorkomen,
ons tot dubbele waakzaamheid moeten aanspo
ren." Daar zullen misschien nog „langdurige
onderhandelingen en machtsvertoon onzerzijds"
noodzakelijk wezen. Eene vermindering onzer
troepenmacht, die nu 9000 man telt, acht de
gouverneur-generaal dan ook onmogelijk, hoe
„reikhalzend" hij er ook naar verlangt. Sama-
langan toch, moet nog „eene afdoende tuch
tiging" ondergaan. Niets mag aan het nood
lot overgelaten, ieder echec moet voorkomen
worden, want: „al neemt men aan dat de vij
and, den oorlog moede en van onze overmacht
overtuigd, gezind is het hoofd in den schoot
te leggen, men moet ook zeker zijn dat ieder
bewijs van zwakheid onzerzijds ons een groot
eind wegs achteruit zou zetten."
Ook liier kan men niet zeggen dat de toestand
rooskleurig geschilderd wordt. Yoegt men
daarbij de melancholieke becijfering van den
minister van koloniën: „een oorlog die ons op
1 */2 millioen per maand te staan komt, die dit
jaar eene buitengewone crediet-aanvraag van
13 en in het volgende jaar eene van 16 milli
oen noodzakelijk maakt, houdt op den duur
geen gelijken tred met onze financieele krachten,"
dan moet erkend worden dat al het gas en
de nette huizen van Oleh Leb onvoldoeude
zijn om ons de verovering van Atehin nog
anders dan als een groot voordeel in de toe
komst, maar als een drukkende lastpost voor
het tegenwoordige te doen beschouwen.
Om tot die toekomst den weg te banen
geven de gouverneur-generaal en de minister
een paar middelen aan de hand, welke het
zelfde kenmerk van nuchtere, practische be
schouwing dragen als hunne beschrijving van
den vroegeren en den tegenwoordigen toestand.
Het eerste werk, waarmede de heer van Lans-
berge zich wil bezig houden, nu de vijand ons
„Zijt gij dan niet meer voornemens te gaan
reizen
„Nimmer meer. Ik heb er genoeg van. Mis
schien zou ik zelfs gezonder zijn, als ik méér mijn
gemak had gehouden. Ik heb te Londen een huis
gekocht, waar ik mij zal vestigen als ik den
Arendshorst verlaat. Ik zie ook uit naar een lief
huis of buitentje in dezen omtrek, die mij is gaan
bevallen, en als ik het vinden kan zal ik het
koopen."
„Waarom," vroeg Edina, „hebt gij geen bezit
van den Arendshorst genomen, toen de Raynor's
dien verlieten? Men zei ons, dat ge voornemens
waart geweest dat te doen."
„Ik had van den Arendshorst genoeg gezien
toen ik bij Jetty woonde," antwoordde Atkinson,
„en ik wilde door de bewoners van den omtrek
ook niet dadelijk voor dien nieuwsgierigen vreem
deling van vroeger herkend worden."
„Zijn de verloren effecten al terug gevonden?"
„Neen. Ik houd mij sterker dan ooit overtuigd,
dat zij in den ebbenhouten lessenaar geborgen
zijn. Tenzij uwe tante misschien in 't geheel niets
van dien aard nagelaten heeft. Doch ik denk,
dat degeen, die den lessenaar in zijn bezit beeft,
de papieren wel gevonden en zich toegeëigend zal
hebben."
„Hebt ge niets van den lessenaar vernomen?"
„Niets hoegenaamd. De advertentie die Street
had doen plaatsen, heeft even weinig gevolg gehad
als het vroegere zoeken."
„Had er niet eene grootere belooning uitgeloofd
in ons eigen kampement met riist laat, een
werk dat hij aan de verzamelde onderworpen
hoofden van Atchin plechtig aangekondigd heeft,
is de herbouwing van den Missigit,
den tempel onzer overwonnen Mahomedaansche
vijanden! Dat is misschien niet bijzonder
„Christelijk", in den zin van Christelijken
bekeeringsijvermaar, zegt de heer van Lans-
berge, „in deze tijden van opwelling van dweep
zucht bij de Mahomedanen in andere landen,
kan zoodanig bewijs van verdraagzaamheid,
ook ten opzichte der overige deelen van ons
gebied in Indië, een gunstigen invloed hebben."
Legendenmakers en overspannen rhetors mogen
van een planten van het kruis onder de plooien
der Nederlandsche vlag droomen, de bewinds
man en 'diplomaat, die ons gezag in Indië heeft
te bewaren, ziet in het godsdienstig geloof
onzer vijanden een niet te verwaarloozen mid
del tot bevestiging en uitbreiding onzer macht.
Overigens wenscht de heer van Lansherge
eene politiek van verzoening en bevrediging,
waarschijnlijk niet meer gepaard met aanval
lende bewegingen van onzen kant. Aan ver
mindering van troepen valt nog niet te denken
en eerst na de voorgenomen tuchtiging van
Samalangan kan misschien overgegaan worden
tot eene inkrimping onzer legermacht tot eene
sterkte van vier bataljons.
■De wapenen hebben ons te Atchin gebracht
de wapenen moeten er ons handhaven. Ten
behoeve van het nieuwe wingewest behoort
voortaan ons Indisch leger „met twee garni
zoensbataljons te worden, of liever te blijven
uitgebreid." Ziedaar weder een paar nuchtere
waarheden, die het noodig is bij elke beschou
wing onzer koloniale politiek wél in het oog
te houden.
Onze koloniale macht is een zoo bewonde
renswaardig en verbazingwekkend samenstel, dat
het, kwam dit in de eene of andere kraam te
pas, zeer gevoegelijk als een bovennatuurlijk
„wonder" zou kunnen voorgesteld worden. Nooit
heeft ons Indisch gezag zulk een zware proef
te verduren gehad als in de laatste vief
jaren. Een opstand in een der andere deelen
van Indië had niet eens hij zonder krachtig
behoeven te zijn, om aan onze heerschappij
voorgoed een einde te maken. Dat deze proef
zoo gelukkig doorgestaan is, bewijst hoe diep
de boom van het Nederlandsch gezag zijne
wortels in den Indiscben bodem geslagen heeft
moeten worden?" vroeg zij. „Wij vonden de som
nog al klein."
„Eerst was tien pond uitgeloofd, en later werd
er twintig van gemaakt. Ik wilde dat men de
belooning tot vijftig of honderd pond zou ver»
hoogen, maar de notarissen waren er tegen en
zeiden dat zulk eene som, voor een lessenaar uit
geloofd, verraden zou dat er iets van waarde in
zat, zoo de bezitter van het voorwerp dat niet
reeds zelf ontdekt had. 't Is zeker vreemd, dat
ik, toen er voor 'teerst naar de papieren gezocht
werd, niet op het denkbeeld kwam om te vragen
of men reeds de geheime bergplaats in den lesse
naar had nagezien; maar 'tis nu niet anders.
Dergelijke staaltjes van vergeetachtigheid doen
zich bij iedereen nu en dan voor."
Een bediende kwam de tafel dekken voor het
diner, dat de heer Atkinson sedert zijne ziekte
gewoon was te een uur te gebruiken. De tranen
welden in Edina's oogen op, toen zij zich aan dien
welvoorzienen disch zette en de aandoening scheen
haar de keel toe te nijpen, niet omdat zij zelve
wederom eens aan zulk een maaltijd zou deelne
men, maar bij de gedachte aan de hongerige magen
te huis.
„Wat deert u, Edina?" vroeg hij.
„Ik wenschte dat ik iets van deze tafel naaf
Londen kon doen vliegen," antwoordde zij, hem
glimlachend, maar met betraande oogen aanziende.
Na het diner zaten zij bij het opene venster
over het verledene en de toekomst te spreken,
waarna zij thee voor hem zette, 'tgeen op een