N®. 120.
1206 Jaargang.
1877,
Donderdag
24 Mei.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers. zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiëni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL.
Middelburg, 23 Mei.
DE POLITIEKE TOESTAND.
PEUTLLETOKT.
ïoï;
DERDE DEEL.
de eerste werkster.
Hoofdstuk VII.
éen weerzien.
Sedert de optreding van het tegenwoordige
ministerie bevindt ons land zich in een toestand,
die herhaaldelijk vergeleken is bij een dier
mistige, donkere dagen, aan welke ons klimaat
rijk is. Het stormt nietof de beroeringen,
die men nu en dan in den politieken dampkring
beeft waargenomen, bleken niet meer te zijn
dan „stormen in een glas water"; ook is
het weder niet bovenmate guur en evenmin
heerscht er een zoele, vruchtbaar makende
weersgesteldheid. Men staat niet stiler wordt
integendeel, op terreinen welke van de groote
verschilpunten der meeningen verwijderd lig
gen, door de regeering druk gearbeid. Alleen
kan men niet zien waar men been gaat. De
leiding ontbreekt, als een gevolg van het gemis
aan een leidend beginsel bij hen die het roer
van den staat in handen hebben. Vandaar
iets benauwends, iets angstwekkends, dat zich
voelen doet, telkens wanneer men van de ta
melijk bevredigende materieele omgeving, waar
in wij leven, de oogen afwendt en zich de
vraag steltWat zal Nederland's toekomst
zijn?
Dien algemeenen toestand op eens te verbe
teren, ligt in niemand's macht. Met enkele
verwisseling van bewindslieden zouden wij niet
geholpen zijn: de ministeriën, aan het kabinet-
Heemskerk voorafgegaan, hebben doen zien
dat alleen de liberale vlag, op het schip van
staat geheschen, niet voldoende is om in de
liberale richting vaart te loopen, wanneer tus-
schen stuurlieden en bemanning geen overeen
stemming en samenwerking bestaat. Een an
dere grondslag voor de vertegenwoordiging des
volks zou misschien nuttig kunnen wezendoch
daar deze verandering slechts door de tegen
woordige volksvertegenwoordiging tot stand ge
bracht kan worden, draait men in dit opzicht
in een cirkel rond, zoolang geen meerderheid
in de tweede kamer gevonden wordt die, wat
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk VI.
(Vervolg).
„Is zij dus wezenlijk ziek?"
„Wezenlijk ziek?" herhaalde hij met verwonde
ring. „Wel, zij is stervende. Ik bedoel niet, dat
zij reeds van avond sterven zal, maar de kwaal
waar zij aan lijdt sleept haar naar het graf. Oom
Hugh had reeds dadelijk vermoed wat het wor
den zou."
Madeliefje ze! niets verder en men was bij het
huis. Terwijl Frank aanschelde liet zij zijn arm
los en ging e|in paar stappen achteruit, buiten het
gezicht van degeen die de deur zou opendoen,
maar niet buiten het gehoor van het gesprek dat
plaats kon hebben.
„'tWas Rosaline, die aan de deur kwam en
Frank gaf haar het fleschje over.
„Ik heb het maar zelf gebracht, Rosaline,"
sprak hij, „om zeker te zijn dat het er dadelijk
zou wezen. Is er nog eene verdere flauwte
gevolgd
„Neen, mijnheer," was haar antwoord„zij ligt
nu te bed en is zeer stil,"
hervorming van ons kiesstelsel betreft, weet
wat zij wil en doen kan.
Het is dus een leven bij den dag dat wij
leiden, en zoolang dat aanhoudt moet men zich
verheugen wanneer, op sommige oogenblikken,
een lichtstraal duidelijk zien doet waar wij
staan en in welke richting, met vol bewustzijn,
een stap gedaan kan worden, De discussie op
den laatsten zittingdag der tweede kamer ge
voerd, is, meenen wij, zulk een lichtstraal ge
weest.
„Toen wij, zeide de leider der oppositie,
de heer Kappeijne, na het Paasch-recès
werden bijeengeroepen, waande ieder dat wij
niet zouden uiteengaan, zonder dat de natie
weten zou welke beslissing genomen zon zijn
ten aanzien van het groote vraagstuk, de her
ziening der wet op het lager onderwijs. Op
dit oogenblik is die beslissing onmogelijk ge
maakt.
Daar nu de regeering, na eerst verklaard te
hebben dat zij de gelegenheid wilde aannemen,
welke haar door hare natuurlijke tegenstanders
werd aangeboden om deze quaestie op te los
sen, doch daarna aan hare belofte ontrouw is
geworden en voortdurend het politieke vraag
stuk ontwijkt, kwam de heer Kappeijne tot
het besluit dat zij de hoedanigheden mist, welke
volgens Groen van Prinsterer elk gouvernement
moet bezitten: leidende kracht en moreele in
vloed. De ministers zijn geen bewindslieden
meer in den waren zin des woords, maar ad
ministrateurs.
Waarom maakt de tweede kamer, of hare
meerderheid, geen einde aan dien toestand,
die nadeelig werkt op den ganschen staatkun
digen en zedelijken toestand van het land?
„Het vraagstuk, zoo vervolgde de heer
Kappeijne, dat ons verdeeld houdt is er
een waarvan men weet hoe het, indien het in
deze kamer in beraadslaging moest komen,
door de groote meerderheid beslist zou worden,
Die meerderheid zou echter wellicht, indien
het waar is dat zij in het oog der natie ver
tegenwoordigt een geest van onderdrukking en
rechtvaardigheid, spoedig ophouden meer
derheid te zijn. Welnu, zij is zoozeer overtuigd
van haar recht en van haar nationale kracht,
dat zij die proef wenscht te doorstaan. De regee
ring, dit weten wij, zal, als de stem
bus gesproken heeft, dit beschouwen als eene
uitspraak van het orakel van Delphi. Hoe dus
„Welnu, geef dit haar dadelijk in."
„Goed, mijnheer. En," ging zij voort met eene
ontroerde stem, „ik zou gaarne de waarheid van
u willen weten."
„Welke waarheid?"
„Of zij erg is? Of er gevaar bestaat?"
„Neen, dat niet; dat wil zeggen, niet dadelijk.
Maar natuurlijk (en dat weet ge reeds, Rosaline,
of ik zou het u niet zeggen) met verloop van tijd
zal zij steeds erger worden."
„Helaas, dat weet ik, mijnheer."
„Maar ik denk dat de achteruitgang zeer lang
zaam zal gaan, niet plotseling om van te schrik
ken. Ik houd de flauwten van dezen avond voor
eene uitzondering. Zij moet zich te veel vermoeid
of te veel opgewonden hebben; dat heb ik boven
reeds verklaard."
„Ja, 'tis opwinding geweest; maar ik heb dat
in hare tegenwoordigheid niet willen zeggen. In
de laatste dagen klaagt zij, dat de herinnering
aan vader haar met geen rust laat," en bij die
woorden liet zij hare stem tot een gefluister dalen.
„Zij zegt, dat hij dag en nacht voor haar geest
staat; 'snachts droomt zij van hem en bij dag
moet zij onophoudelijk aan hem denken. O, 'tis
zoo verschrikkelijk!"
„Stil, Rosaline," fluisterde hij met dezelfde be
hoedzaamheid, en naarmate Madeliefje nu minder
van de woorden verstond, dacht zij des te meer.
„Dat zal wel weêr weggaan; ge weet, dat zij
datzelfde vroeger ook heeft gehad."
„Pellet zet haar op; ik weet, dat hij het doet.
de kamer in het volgende zittingjaar zal zijn
samengesteld, zal van beslissenden invloed zijn
op het antwoord der regeering en het gewij
zigde wetsontwerp. Daarom zij straks de natie
in de gelegenheid uit te maken of, wat men
in 1875 wilde, nog wordt gewild in 1877.
Wij willen doen wat in Engeland eenmaal lord
Derby zeide: we will go to the country. Gedu
rende dien tijd willen wij de administi'atie, die
er is, niet bemoeilijken maar dulden."
Hetgeen door den minister van hinnenland-
sche zaken en door sprekers van andere par
tijen op deze verklaring geantwoord werd, kan,
als niet tot ons doel dienende, hier veilig
voorbij gegaan worden. Of de kamer, dan wel
de regeering, er schuld van is dat de kiesta
bel nog niet herzien is, verspreidt niet meer
of minder licht over den politieken toestand.
Evenmin of de minister al redenen opsomde,
welke in zijn oog de niet-beantwoording van
het schoolwetsverslag rechtvaardigden. De heer
Kappeijne zeide later van die redenen met
volle recht: „Indien de minister in het Verslag
der kamer, waarin niets voorkomt dat niet
reeds lang te voren in tal van geschriften be
sproken is, nu nog punten heeft aangetroffen
die een langdurig onderzoek noodig maken,
dan vervalt zelfs datgene wat ik anders den
minister gaarne toeken: het geloof namelijk
dat de wetsontwerpen, welke hij indient, de
vrucht zijn van ernstige studie. Neen, wan
neer de regeering ons niet in staat heeft wil
len stellen haar ontwerp te behandelen, dan
kan ik het alleen daaraan toeschrijven dat zij
de politieke quaestie niet met deze kamer
wil behandelen."
De minister Heemskerk heeft, door zijn stil
zwijgen op deze beschouwing, de stellingen
van den leider der oppositie beaamd. De ver
zekering dat „gronden aan alle politieke
berekening vreemd en slechts geput uit bet
belang van het onderwerp, bewogen hebben
niet zoo grooten spoed te maken met de in
diening der memorie van antwoord," kan
toch zeker evenmin als ernstig gelden als
de naïeve veronderstelling van den minister:
„Waarom zou de kamer bet. wetsontwerp niet
nog behandelen? Ik kan niet in de toekomst
lezen, maar er zijn nog vier maanden voor
September." Een ontwerp als dat op bet lager
onderwijs te behandelen met een onvolledige
kamer, op hetzelfde oogenblik dat de helft
Nog maar kort geleden heeft hij 't een en ander
gezegd, dat er betrekking toe had."
„Ik wenschte dat Pellet gehangen was!" riep
Frank in drift uit. „Maar wij kunnen er niets
aan doen, Rosaline! Geef uwe moeder nu dadelijk
een half wijnglas van dit drankje."
„Ik ben u zeer dankbaar voor alles, mijnheer,"
hernam Rosaline, hem de hand gevende. „En
neem mij niet kwalijk, dat ik u nog eene vraag
doe," sprak zij, juist toen hij wilde heengaan.
„Ik. heb al „gedacht of het niet noodig zou zijn,
dat ik voor mijne betrekking bedankte om bij
moeder te blijven? 'tls altijd mijn plan geweest
dat te doen als zij erger wierd. Acht gij het
noodzakelijk?"
„Nog niet. Later zult ge 't wel moeten doen,
en 't zou wel goed zijn als ge morgen tehuis bleeft,
ofschoon de menschen hier in huis oplettend ge
noeg voor haar zijn. Ge kunt er u op verlaten,
dat ik u zal waarschuwen als het noodig is."
„Ik dank u, mijnheer. Goeden avond."
„Goeden avond, Rosaline."
Hij bood zijne vrouw den arm, dien zij aannam.
Zij wandelden naar huis, maar deze maal gaf zij
weêr bijna geen antwoord op 't geen bij zeien
zelve sprak zij niet. Het gesprek, waarvan zij
getuige was geweest, had alleen gestrekt om in
haar hart de overtuiging te versterken, dat zij
verraden werd.
barer leden bezig zal zijn zich aan de stem
bus te onderwerpen! De minister moet moeite
gehad hebben, terwijl bij dit zeide, zich van
lachen te onthouden.
De toestand is dus, naar onze meening, op
dit oogenblik en op een beperkt terrein, vol
komen duidelijk afgeteekend. De regeering
heeft de ondei-wijs-quaestie aangehouden tot
aan de vei'kiezingen. De oppositie verlangt
ten aanzien dierzelfde onderwxjs-quaestie, de
stem der natie te vernemen. Er heerscht in
dit opzicht volmaakte overeenstemming. Waar
omtrent men ook in twijfel moge ver keer en,
geen kiezer behoeft in Juni a. het met zich-
zelven oneens te wezen omtrent de beteekenis,
welke aan zijne uit te brengen stem gehecht
zal worden.
Het is dus eene schoolwets-verkiezing welke
ons te wachten staat. Wij ontveinzen ons
volstrekt de nadeelige zijde niet, welke aan
dit uitsluitend op den voorgrond stellen van
een enkel punt der algemeene politiek ver
bonden is. Men loopt gevaar, door slechts
op overeenstemming te letten in dat éene op
zicht, de liberale partij in diepte, dat is
in kracht, te doen verliezen wat zij in
breedte, dat is schijnbaar, wint. In
de schoolquaestie êen, kan zij op vele andere
punten verdeeld zijn. De anti-revolutionaire
partij, die door ditzelfde gebrek, bet eiscben
van instemming met éene enkele leus, zonder
op iets anders te letten, ondanks de ver
meerdering van haar stemmental het niet tot
den rang van werkzame politieke partij bren
gen kan, moge ons in dit opzicht tot waar
schuwend voorbeeld strekken.
Dat alles is ons bekend, doch wij hebben nu
eenmaal de omstandigheden niet in onze macht.
De tegenwoordige regeering had, door de her
ziening der schoolwet thans tot een einde te
brengen, aan het land deze moeilijkheid kunnen
besparen. Zooals de zaken geloopen zijn, blijft
ons liberalen niets anders over dan bij de
stembus van Juni de leus der vereeniging
Volksonderwijs tot de onze te maken: „Voor
de openbare school, en de openbare school
vooruit
Éen geluk althans is het dat de op deze
wijze tot den rang van verkiezingsvraagstuk
verheven quaestie, dien rang niet onwaax-dig
is. Of zijn er vragen, voor welke men met
meer recht en met meer vertrouwen een ant-
De tijd spoedde zich voort. Het was weêr
zomer geworden en er waren nu bijna drie jaren
verloopen sedert mevrouw Raynor met hare kin
deren den Arendshorst verlaten had. Men kon
niet zeggen dat het hun voor den wind ging,
eerder het tegendeel. De winter was, evenals
het voorjaar dat men nu achter den rug had, een
tijd van beproeving geweest. De drie jongere
kinderen hadden het roodvonk gehad, en de kleine
Kate was er zoolang ziek vaD geweest, dat men
meer dan gewone zorg voor haar had moeten
dragen. Mevrouw Raynor had terzelfder tijd
weken lang met eene soort van bezetting op de
borst te bed gelegen. Edina had allen moeten
oppassen. Ziekte veroorzaakt uitgaven, niet enkel
voor geneesmiddelen, maar in verscheidene andere
opzichten, gelijk diegenen kunnen getuigen die er
ondervinding van hebben en slechts eene schrale
beurs bezaten.
Toen er zooveel gedaan moest worden en
mevrouw Raynor niet in staat was hulp te ver-
leenen, kon Edina het werk niet volhouden, dat
tot nogtoe tot hun onderhoud had bijgedragen.
Zij deed er nog iets aan, maar weinig, en zelfs
om dat weinige te verrichten moest zij den tijd
van hare noodzakelijke rust afnemen. Dit beviel
aan den winkelier niet die haar het werk ver
schafte, en toen de zaken weêr terecht waren