N°. 119. 120® Jaargang. 1877. W oensdag 23 Mei. Dit blad versoliijnt d a g e 1 ij k g J met uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiên! 20 Gent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.; van 1—7 regels 1,60 iedere regel meer t 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite G°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 22 Mei. FEUILLETON". DEKDE DEEL. Bij de heden alhier gehouden herstemming voor een lid der provinciale staten in het hoofd kiesdistrict Middelburg zijn 206 biljetten ingeleverd. Aan de verkiezing op 8 dezer namen 235 van de 474 stemgerechtigden deel. De Staatscourant van 20 en 21 dezer bevat het koninklijk besluit van den 5™ dezer tot bepaling der ruimte op de samenstelling van het metaal voor de bij de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n". 43) bedoelde bronzen pasmunt. Het hoofdbestuur van de Broederschap der notarissen, die meer dan 3/4 van de notarissen van Nederland tot leden teltheeft in een adres aan de tweede kamer zijn oordeel uitgesproken over het ontwerp tot wijziging vau de wet op het notarisambt. Ofschoon van meening, dat het beter ware geweest de wet van 1842 door een geheel nieuwe te vervangen, heeft het zich beperkt tot het aangeboden ontwerp. Het verplichtend stellen van den graad van doctor in de rechten achten de adressanten een onbillijkheid tegenover jonge lieden, die de rechtskennis en wetenschappelijke ontwikkeling bezitten, voor een notaris vereiseht, maar die niet in staat waren te promoveeren. Het moet genoeg zijnindien het af te leggen examen 't bewijs levert dat de verdachte kennis aanwezig isonverschillig waar zij is verkregeD. In ieder geval zou het in 't belang der jongeliedendie zich nu op een notarieel kantoor voor het nota risambt bekwamenwenschèlijk zijndat hun nog binnen twee jaren na het in werking treden dezer wet gelegenheid wierd gegeven, hun examen af te leggen. Naar het Vaderland verneemt blijft de aandrang om deel te nemen in de vereeniging Eigen Hulp aanhoudenzoodat er reeds 2000 zijn ingeschre ven terwijl allerwege vrijwilligers zich aanboden om in de plaats hunner inwoning tot deelneming op te wekkendikwerf door bespreking in een by advertentie opgeroepen vergadering van be langstellenden het werkelijk aantal is dus in de verste verte zelfs niet te schatten. Waarschijnlijk zal nu reeds kort na den ge- Btelden termijn van 15 Juni e. k. een algemeene vergadering kunnen gehouden worden om het voornemen tot daad te maken. K>_ Haar het Engelsch van mevrouw Henry Wood. Hoofdstuk VI. DE EERSTE WERKSTER, {Vervolg). „Het lag mij op de tong, hem te vragen wat hij laatst bedoelde met die opmerking ten aanzien van uw armen vader," zei juffrouw Bell tegen Rosaline toen hij weg was. „O moeder, Iaat dat blijven!" riep het meisje op jammerenden toon uit, terwijl een roede gloed op haar bleek gelaat verscheen. „Hij kan niets weten, dat u of mij gerust zou stellen." „Ge moest nu thee zetten," zei juffrouw Bell. „Ik zou hem gevraagd hebben om thee te blij ven drinken, Rosaline, als gij niet zoo zuur hadt gezien." Rosaline maakte zich dus op om de thee te zetten, die zij bijna geheel in stilte dronken. Terwijl zij daarna het theegoed weêr wegruimde, zei Rosaline iets, waarop zij geen antwoord kreeg. In de meening, dat hare moeder het niet verstaan had, zei zij het nogmaals. Toen er weêr geen antwoord kwam, zag zij op en ontdekte dat In de Staats-courant van 20 en 21 dezer is op genomen het verslag aangaande het oud-provinciaal archief in Drenthe gedurende 1876. By ministerieele beschikking van 18 dezer is aan A. B. A. Quack, te Nijmegen, tot, wederop zegging, vergunning verleend voor een gtoomsleep- dienst op de stroomen, rivieren en kanalen in acht provinciën. Onze Haagseh© correspondent schrijft ons het volgende „Het gewichtigste wetsontwerp, waarover de eerste kamer, die a. Dinsdag hare werkzaamheden hervat, zal te oordeeleu hebben, is dat betrekkelijk de militaire academie. Naar mijne meening zou ze wel doen met dit zonderling en hinkend ontwerp te verwerpen, want na de misvorming, die het in de tweede kamer heeft ondergaan, kan men het niet beter afschilderen dan door het te vergelijken met het bekende dood paard aan een boom gebonden. Indien ik van misvorming spreek, plaats ik rap op het standpunt van de regeeringwat mij betreft, alle aangenomen amendementen zouden ook mijne stem hebben gehad, indien ik in de kamer zitting had, omdat elk amendement gestrekt heeft tot verbetering eener slechte voordracht. Maar de regeering had geene andere bedoeling dan eene slechte voordracht in te dienen; elk amendement van verbetering tastte het wezen der voordracht aan, en toen ten slotte de voornaamste amende menten der commissie van rapporteurs waren aan genomen, had de minister het ontwerp behooren in te trekken, want zijn doelverlaging van het wetenschappelpk gehalte der officieren, was nu niet meer te bereiken. „Men moet in deze woorden geen insinuatie zien, geen toeleg om den minister van oorlog te beleedigen of in verdenking te brengen. Het zou een slecht compliment aan den heer Beijen zijn hem, na de beraadslaging van 6 tot 11 dezer te willen voor stellen, als iemand die aan wetenschappelijke opleiding veel waarde toekent en eene op breede grondslagen gevestigde ontwikkeling van den officier weet te waardeeren. Men zou duidelijke betuigingen, welker openhartigheid hare grootste verdienste uitmaakt, opzettelijk verkeerd moeten verstaan, om den minister zulke denkbeelden toe te schrijven. Was het bulten de kamer, in de quaestie der tot leden der commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs hier ter stede benoemde militairen van het departement van oorlog reeds gebleken dat hy geen vriend was van het middel baar onderwijs, bij de discussie over het wetsont werp kwam het nog duidelijker uit dat die min achting niet op zich zelf stond, maar een onderdeel hare moeder, naar het scheen bewusteloos, op de canapé lag. „Het was de pijn, kind," sprak zy diep adem halende, toen Rosaline haar had bijgebracht „eene plotselinge pijn hier. Ik geloof, dat ik er nooit zoo erg aan toe ben geweest als nu." Rosaline schrikte van het uitzieht. van hare moeder. Zij ging dus zitten, schreef haastig eenige regelen- aan Frank met verzoek of hij even wilde komen, vouwde het papier tot een knipbriefje dichten gaf het aan de dochter harer hospita om het dadelijk te bezorgen. Het kwam juist, toen Frank en zijne vrouw zich gereed maakten om naar de avondberk te gaan. Frank had zich naar het achterkamertje bij de keuken begeven waar hij zijne drogerijen bewaarde en Madeliefje zat alleen, toen Sam met het briefje binnenkwam. „Voor mijnheer, mevrouw," zei hij„ik moest het hem dadelijk overgeven." Met eene uitdrukking van wrevel (want zij wist reeds wat die haastig geschrevene, ongeslotene briefjes inhielden en zij ging niet gaarne alleen naar de avondkerk) deed zg het open en las den inhoud. „Waarde mijnheer Raynor. Als ge dezen avond nog eens bij ons kondt komen, zoudt ge mij ten hoogste verplichten. Moeder is plotseling veel erger geworden en haar voorkomen maakt mij bezorgd. Uwe dw. dienares, R. B." was van eeu geheel stelsel van exclusief-militarisme, met al de oude en verouderde verschijnselen daarvan. De minister achtte het noodig als een bewijs van groote welwillendheid te vermelden, dat hy het den heer Stieltjes „niet kwalijk neemt" dat hp zijn ontwerp bestrijdt; de minister verdedigt de bespottelpke „parapluien-circulaire" met een beroep op de „vertrouwelijke behandeling van den minis ter met zp ne officieren"; de minister meent dat de „principes, die op de hoogere burgerschool inge goten en ingezogen worden" ongeschikt zijn om iemand het gehoorzamen te leeren; de minister ontzenuwt alle bedenkingen die men tegen zijne zeer onpaedagogische denkbeelden aanvoeren kan, op eene in zijne oogen alles afdoende wijze door te verklaren dat hij eigen denkbeelden heeft „omtrent opleiding, eenigszins strijdig met den tegenwoordigen loop van het onderwijs". Kortom, de heer Beijer, die bij zijne eerste begrooting zulk een flink figuur was en zulk een guustigen indruk maakte op de tweede kamer, is bp de behandeling van het wetsontwerp op de militaire academie opgetreden als een verachterd man van verouderde denkbeelden, als een herleefd drilmees ter uit den stropdassentijd, als iemand die om eene moderne, hem hatelijke instelling te bestrpden, voor geen middel terugdeinst. „Dit laatste blijkt onder anderen uit de be schuldiging tegen de officieren door de militaire academie van 1869 voortgebracht. De minister ziet er niet tegen op in de volle tweede kamer te verklaren „dat de jongelieden [die onder de wer king der wet van 1869 door Breda zgn afgeleverd] wat militaire ontwikkeling betreftbeneden de vroegere staan"als bewijs voert hij aan dat een kapitein van de O. I. cavalerie hem een verhaal had opgedischt van een tweeden luitenant, die er ni|£ aan gedacht had gras te laten snijden voor de paarden omdat [niet volgens het zeggen van den luitenantmaar. volgens het zeggen van dien kapitein] „die zaken voor hem te gering waren om daarop te letten". Ik wil niets afdingen op de waarde van dit vertelseltje zelf, dat, uit de tweede hand afkomstigal zeer weinig waarde heeft; maar wat te zeggen van een minister die op zulk een praatje eene geheele instelling van onderwijs veroordeelt? 'tls waar, de minister sprak ook van „sommige rapporten", als om te doen gelooven dat die veroordeeling van de jonge officieren het resultaat was van eene nauwkeurige waarneming en een ernstig onderzoek. Maar om te beoordeelen hoeveel gewicht er aan die rapporten is te hech ten, moet men de datums nagaan. De wet van 1869 -is voor het eerst toegepast op het studie jaar 187273; de cursus duurde twee jaren, de eer ste officieren konden dus eerst afgeleverd worden in het najaar van 1875, en voor de artillerie en „Wat een onbeschaamde feeksbarstte mevrouw Raynor uit. „Zy schrijft hem precies alsof zij zijne gelijke was." Het papier weêr in zijne plooien vouwende, wierp zij het briefje op de tafel en ging naar boven om haar hoed op te zetten. Zij had er nief lang werk meê; wanneer menschen in die stem ming verkeeren, zijn hunne vingers gewoonlijk even vlug als hunne tongen. Frank was juist in de kamer terug, toen zij weêr beneden kwam. „O zoo," zei hp, het briefje openende en het lezende, „dan kan ik van avond niet met u gaan, Madeliefje. Ik word uitgeroepen." Hij kreeg geen antwoord. „Ik zal u naar de kerk brengen en dan heen gaan," vervolgde bij, het briefje in het vuur werpende. „Gij kunt zeker niet met mij den dienst bijwonen en dan daarna uw patient gaan bezoeken riep zij uit, geen moeite doende om den spotten den toon in hare stem te onderdrukken. „Neen, dat kan ik niet doen. 't Is juffrouw Bell, waar ik bij geroepen word." „Odie moet vooral niet verwaarloosd wordeD." „Dat zegt ge zeer juist, Madeliefje. Ik zou al mijne patiënten liever verwaarloozen dan juf frouw Bell." Hy sprak zooals zgn hart het hem ingaf, want hare blikken en woorden deden hem pijn; maar had hg nagedacht, hij zon deze bekentenis niet gedaan hebben. Zij had echter niet den zin, dien genie wegens het applicatiejaav nog een jaar later: De wet van 1869 heeft dus slechts een jaar vol ledig, twee jaren ten halve gewerkt, en nu zal een minister lichtvaardig en hooghartig genoeg zijn om te beweren dat bet den jongen officieren aan ontwikkeling hapert, en op dien grond het geheele onderwijsstelsel omverwerpen en weder op te bouwen naar zijne denkbeelden omtrent oplei ding, eenigszins strydig met den tegenwoordigen loop van het onderwijs"! „Tegen 's ministers reactionaire bedoelingen heeft de tweede kamer het militair onderwijs bewaard. Maar waarom heeft ze de wet niet afgestemd? Enkel en alleen uit vreesomdat de militaire academie geen officieren genoeg afleverde. De minister wil van deze vrees gebruik maken om de quantiteit uit te breiden en de qualiteit te verlagende kamer ging slechts ten halve mede, maar ook daarin deed ze reeds te veel. Volkomen waar was hetgeen de heer Stieltjes zei„een klein getal aeademieofficieren van zeer hooge ontwikke ling is voldoende;" men behoeft geen honderd officieren 'sjaars, van welke qualiteit ook, van de academie te trekkeneen twintigtal is genoeg, wanneer men maar de gelegenheid geeft dat de bg de korpsen gevormde officieren wat meer dan exerceermeesters worden. En daarenboven, ook onder de wet van 1869 is vermeerdering van het getal cadetten te verkrijgenal wa3 het door verminderingof desnoods door afschaffingdei- bijdrage. „Wanneer men zieh niet laat medesleepen door de vrees voor gebrek aan officieren blijft er geen schijn van reden over om de wet van 1869 te herzien en het thans bij de eerste kamer aan bangig wetsontwerp aan te nemeneen wetsont werp welks aanneming zelfs door den minister van oorlog niet vurig meer gewenscht zal worden, misvormd als het is, van zijn reactionair standpunt bezien. Heeft de wet van 1869 wel gehad wat men een fair trial noemt Neen voorzeker. Wanneer men de datums al weder vergelijkt, ziet men dat ze slechts eene zeer geringe toepassing heeft gehad. Eerst in 1869 zijn de eerste aan staande officieren hunne studiën begonnen aan de rijks hoogere burgerscholen. Tot op het tot stand komen dier wet zonden de ouders hunne knapen naar andere inrichtingen van onderwijseerst bij den aanvang van den cursus 18G9/70 konden ze hen naar de rijks hoogere burgerschool (of naar elke ander gelijkvormig ingerichte instelling) heen zenden. De vijfjarige cursus was in 1874 geëin digd in dat jaar ving de studie vaD de militaire academie aan tot 1876 voor de aanstaande officie ren der infanterie en cavalerie. De cadets voor de wetenschappelijke wapensdie hunne opleiding genieten volgens de wet van 1869, studeeren op Madeliefje er aan hechtte. Zonder zijn toedoen, zou juffrouw Bell's man thans nog in bet land der levenden hebben kunnen verkeeren. Dit woog hem zwaar op het hart en boezemde hem dubbele belangstelling voor de arme weduwe in. Het had hem altijd toegeschenen, dat zij sedert dien noodlottigen avond tot zekere hoogte aanspraken op hem had. Doch Madeliefje wist daar niets van en zijne woorden maakten een ongelukkigen indruk op haar, want zij kon de zaken alleen uit haar scheef oogpunt beschouwen. Het was om Rosaline's wil dat hij bezorgd was voor hare moeder, zoo redeneerde zij, en het was nu al zoo ver gekomen, dat hy zich niet schaamde dit aan haar, zgno vrouw, te verklaren! Misschien was die vrouw zelfs in 't geheel niet ziek, en had de meid die list te baat genomen om een avond met hem door te brengen. Zij bleef met het gezicht naar het vuur gewend zitten, opdat hg hare ontroering niet zien zou en drukte hare handen tegen hare borst om het zwoegen te keer te gaan. Frank trok zijn over jas aan, want het was een koude avond, en merkte niets. Eindelijk gingen zij op weg. Madeliefje weigerde zgn arm, onder voorwendsel dat zij haar kleedje moest ophouden; zij verkoos niet, dat hij haar kerkboek zou dragenen op hetgeen hij nu en dan zei, gaf zij geen antwoord. De klok luidde ondertussclien plechtig en de sterren ston den aan den hemel te fonkelen. Bij het stille bedehuis, buiten de schijnsel van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1