N°. 94. 12O0 Jaargang. 1877. Zaterdag 21 April. g_ Dit blad versohijnt dagelij ks," niftt uitzondering van Zon- en Feestdagen^ Prijs per 3/in. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiëni 20 Cent per regel.' Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte? Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 20 April. De Rotterdamsche Waterweg. FEUILLETON. TWEEDE DEEL. MIDDELBIJ «^7* Gemeente-belastingen. BELASTING OP DE HONDEN. De burgemeester en wethouders van Middelburg maken bekend: dat het kohier voor de plaatselijke directe be lasting op de honden, voor het jaar 1877, waar van de heffing is goedgekeurd bij koninklijk be sluit van den 8™ Maart 1873, n°. 17 ingevolge art. 261 der gemeentewet, voorloopig door hen is vastgesteld en gedurende veertien dagen, aanvan gende Zaterdag den 21en April a., voor een ieder op de gemeente-secretarie ter lezing zal zijn neder- gelegd; dat ieder, die meent daartoe reden te hebben, gedurende bovenvermelden tijd, volgens art. 265 der gemeentewet, tegen zijn aanslag bezwaren bij den gemeenteraad kan inbrengen. Hiervan is heden afkondiging geschied waar het behoort. Middelburg den 20en April 1877. De burgemeester eD wethouders voornoemd, S CHORE R. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. n. Wij hebben gisteren doen zien dat zelfs te Rotterdamonder de leden van den gemeente raad en van de kamer van koophandel, twij felaars gevonden werden, die in bet welslagen van bet groote baggerwerk, waarop men bij de regeering aandrong, geen onbepaald vertrouwen stelden. Wel kwamen eenige bandelaren op de zaak terug in een later adres (N. Rott. ct. van 17 November), waarin zij nogmaals bet overwegend belang betoogdendat Rotterdam bij een spoedige voltooiing van-het vaarwater bad, een belang dat naar hunne meening door den gemeenteraad niet genoeg beseft werd, en waarin, zij het tot stand komen van het werk voorstelden als boven allen twijfel verzekerd, doch alleen „door menschelijk verzuim, door lauwheid en flauwheid" in gevaar te brengen. Doch de gemeenteraad besloot ook dit adres alleen „ter visie te leggen, in afwachting of er raadsleden mochten zijn, die er aanleiding in zouden vinden een bepaald voorstel te doen". Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood. Hoofdstak X. EEN NACHTTOONEEL. (Vervolg). „Ik ken mijne rol nog niet half," gromde Charles. 'tWas allerongelukkigst, dat ik juist vandaag uit moest." „Ge kunt die nog wel leeren vóór de eigenlijke uitvoering." Zeker kan ik dat, maar ik moest die reeds bij de repetitie in het hoofd hebben. Goeden nacht." Charles ging zijne kamer binnen en sloot de denr. Het was een vrij ruim vertrek, dat mevrouw Raynor voor kostkinderen bestemd had, als er later nog meer bijkwamen. Het eerste wat hij zag was een berg costumes, gedeeltelijk op den grond, gedeeltelijk op eene commode bij het bed nedergelegd. Bovenop lag een geel gazen gewaad, langs de zoomen met pailletten bezet. Al zijne belangstelling voor de aanstaande repetitie her leefde bij dit gezicht; hier en daar tilde hij het kleedje voorzichtig op en vroeg zich af, voor welke rol het wel bestemd zou zijn. Zoover wij vernomen hebben, heeft nog geen der raadsleden daartoe opgewektheid gevoeld. Geen der lichamen of vereenigingen van personendie zich te Rotterdam met de zaak inlietenkan echter als deskundig beschouwd worden. In de adressen komt herhaaldelijk de betuiging voor dat de ónderteekenaren, ofschoon op bet baggeren aandringende, „zich geen oordeel aanmatigen in deze quaestie van tecbnischen aard". De kamer van koophandel verontschuldigt zich in een barer latere adressen (N. Rott. ct. van 11 Februari jl.) bij den minister, dat zij hem lastig valt met détails over het baggerwerk in Engeland, „die eigen lijk geheel van technischen aard zijn en dus buiten haar werkkring liggen"doch zij recht vaardigt hare bemoeiing met de herinnering „dat de quaestie der verdieping van den Maas mond voor haar is eene levensquaestie, dat uit den aard der zaak baar oog gevestigd is - op hetgeen elders in soortgelijken toestand gedaan wordt en dat zij meent bare stem te mogen doen hooren, wanneer daardoor naar haar oordeel de zaak gebaat kan worden." Deskundige kan daarentegen wél genoemd worden de minister van binnenlandsche zaken. Niet alleen wegens zijne door niemand be twiste persoonlijke bekwaamheid in het vak der openbare werken, maar ook dewijl de minister, omringd en geadviseerd door de be kwaamste mannen van bet vak, in de gelegen heid is zich op de hoogte te stellen van alles wat hier en in het buitenland door wetenschap en ervaring omtrent het uitdiepen van rivier monden geleerd en waargenomen wordt. Wat is dan de reden dat de heer Heemskerk, on danks allen bij hem gebezigden aandrang, tot dusverre niet te bewegen is geweest om tot het aanschaffen der buitengewoon kostbare baggerwerktuigen, die men hem aanbeval, over te gaan? Aan partijdigheid of onwil tegenover Rotter dam, voor zoover daarvan ooit een minister beschuldigd zou mogen worden, valt hier zeker niet te denken. Het is hekend en gedurende zijn bijna driejarig ministerschap genoeg ge bleken, dat de heer Heemskerk vooral in de behartiging der materieele belangenin de zorg voor openbare werken, een der krachtig ste middelen zocht om zich als „den man van het oogenblik" te doen beschouwen. Zelfs heeft men hem die al te"1 groote zorg wel „Was ik nu toch maar beter tehuis in mijne rol!" riep hij uit, de andere voorwerpen en cos tumes gedeeltelijk uithalende, om te zien wat het was. „Ik moest er nog maar een half uurtje aan besteden voordat ik naar bed ga." Hij had het boekje, dat hij in de zitkamer had opgenomen, nog in de hand. Na den kandelaar op den hoek van de commode dicht bij de costu mes gezet te hebben, plaatste hij zich op een stoel bij het bed, waar Alfred reeds gerust lag te slapen. Een paar avonden te voren want dit was niet de eerste maal dat hij nog in het late avonduur zijne rol had zitten instudeeren had hij zijn jas uitgedaan en was hij in slaap gevallen, zoodat hij, toen hij midden in den nacht weder ontwaakte, half verstijfd was. Hij besloot dus thans liever zijn jas aan te houden. Maar 't zelfde als de vorige maal gebeurde ook nu weêr: hij viel in slaap. Door vermoeidheid overweldigd had hij nog geen vijf minuten in zijn boekje gekeken, of het viel uit zijne hand. Wel dra was hij in den diepsten slaap verzonken. Hoe lang hij in dien toestand verkeerde zou hij niet hebben kunnen zeggen, maar hij werd gewekt door een gil en door een kreetBrand Een groote lichtgloed omscheen hem. Was er werkelijk brand? Ja, het was zoo. Of hij in zijn slaap zijn arm uitgeslagen en do kaars om geworpen had of dat er van zelf eene vonk van was afgevallen, wist hij niet en zou hij nooit wetenmaar een feit was het, dat de stapel licht brandbare stoffen vlam had gevat. De vlam was eensmen denke aan de spoorwegen, aan de droogmaking der Zuiderzee, aan de Amster- 'kmsche- waterwegen, - verweten als een hulpmiddel, door hetwelk hij de natie zand in de oogen zocht te strooien omtrent andere, minder prijzenswaardige zijden van zijn bestuur. Men mag dus veilig veronderstellen dat de minister, had hij het middel onder zijn bereik gehad om eene zaak van zoo groot belang als de Rotterdamsche waterweg tot een goed einde te brengen, het met beide handen zou hebben aangegrepen als een nieuw anker tot vastleg ging van zijn ministerieel vaartuig. Men spreekt in den Haag dikwijls van de „Rotterdamsche oppositie." Lag het niet bij voorkeur op den weg van een staatsman als de beer Heems kerk, om de kracht dier oppositie te breken door aan Rotterdam eene weldaad te bewijzen, grooter zelfs dan wat Thorbecke gedaan had, toen hij het plan van den nieuwen waterweg in het Staatsblad deed schrijven? Aan blijken van zorg en belangstelling liet de minister het dan ook niet ontbreken. Hij zond een ingenieur naar Engeland en Schotland met den specialen last om daar een onderzoek naar de gebruikt wordende baggerwerktuigen in te stellen. Toen in de zitting der eerste kamer van den 19™ Januari jl. het betoog van den burgemeester van Rotterdam ten voordeele van den waterweg, door afgevaardigden uit Zeeland, uit Friesland en uit Amsterdam een parig en krachtig ondersteund werd als eene zaak betreffende van waarachtig algemeen be lang, toen antwoordde de minister „dat de regeering gaarne eene voordracht zou doen, indien het bleek dat er met vrucht méér gedaan kon worden dan met behulp van den ter verbetering van den Rotterdamschen water weg op de begrooting uitgetrokken post van bijna éen millioen verricht kon worden." Voorts deelde de minister mede dat hij de verschillende baggerwerktuigen in het buitenland gedeeltelijk zelf bezichtigd had, gedeeltelijk door ingenieurs bad doen onderzoeken, doch dat hij tot de slotsom was gekomen dat men elders öf in hoofdzaak op dezelfde manier, öf onder geheel andere omstandigheden werkte. Hetalgemeene rapport over het buitenlandsche baggeren was overigens toen nog niet uitgebracht. En niettemin, ondanks al die zorg en die voorlichting en niettegenstaande de Rotterdam sche kamer van koophandel, na deze discussie tot het bed overgeslagen en had Alfred doen ont waken, die daarop den gil gegeven had. Charles had misschien zijn leven te danken aan de om standigheid, dat hij zijn jas had aangehouden, waarvan nu slechts het laken gezengd was. Dergelijke tooneelen zijn reeds dikwijls be schreven, zoodat het overbodig is thans bij de bijzonderheden stil testaan. Een huisgezin dat in het holle van den nacht wakker geschrikt wordt; radelooze vrouwen en kinderen, die gillend heen en weêr loopen; vlammen die ten hemel stijgen en rookwolken die rondgolven. Allen brachten er het leven af en werden bij de buren ingenomen, maar het huis brandde geheel uit, met al wat er in was. „Waarde Edina, ik heb in mijn ganscbe leven geen brief gelijk dezen begonnen, wast hij zal niets dan kwade tijdingen en ellende bevatten. Of ik goed of verkeerd doe met n te schrijven, weet ik bijna niet. Moeder wil u niet schrijven, want zij schrikt er voor terug u onze rampen mede te deelen, nadat ge zoo edelmoedig en vrien delijk zijt geweest ons een huis te bezorgen, en zij schaamt zich u over mij te spreken. Dat huis is weg, Edina, en ik ben er de oorzaak van. „Ik gevoel mij te ongelukkig om in veel bijzon derheden te treden, en al deed ik het, ge zoudt misschien geen geduld hebben ze te lezen. Ik zal u daarom het gebeurde in de minst mogelijke woorden bekend maken. Wij, dat wil zeggen ik, Alice en de Earle's (ge zult u nog wel herinneren in de eerste kamer, nogmaals op de zaak te rugkwam en den minister mededeelde wat zij omtrent het baggeren in het buitenland ver nomen had, beeft de regeering tot dusverre tot het verlangde baggeren op buitengewoon groote schaal, of tot andere krachtiger maat regelen nog geen aanstalten gemaakt. En geen der vele en bekwame vrienden van Rotterdam welke in de staten-generaal zetelen, heeft tot dusverre aanleiding kunnen vinden om de re geering tot het krachtiger werken, in den geest als te Rotterdam verlangd wordtaan te zetten of zedelijk te noodzaken. Ligt dan de gevolgtrekking niet voor de hand dat, terwijl zelfs te Rotterdam geen een parig en vast vertrouwen op de doeltreffend heid der verlangde maatregelen gekoesterd wordt, onder de wezenlijk deskundigen in dit opzicht meer dan twijfel, stellig wantrouwen lieerscht Is deze gevolgtrekking juist, dan is ook de uitspraak der N. R. Ct. „het wordt meer dan tijd dat krachtiger de hand geslagen worde aan den waterweg van de Maassteden naar zee," meer te beschouwen als een vrome wensch dan als een wezenlijke eisch van het nationaal belang. Aan het onmogelijke toch is niemand gehouden en 's lands geld aan te wenden voor ondernemingen, omtrent wier wel slagen gegronde twijfel gekoesterd wordt, kan nooit de plicht zijn eener regeering. Ons vertrouwen, terwijl wij dit schrijven, dat onze beschouwingen door de regeering en de staten-generaal gedeeld zullen worden is niet zeer groot. Veeleer gelooven wij dat menmet den wensch in het Enquête rapport: „Verbetering van de gemeenschap onzer groote koopsteden met de zee," voor oogen, opnieuw en krachtiger zal gaan aan - dringen op het storten van meer geld in het groote Danaïdenvat, den Rotterdamschen water weg; dat eene zwakke regeering als de tegen woordige aan dien drang op den duur geen weerstand zal kunnen bieden en dat het met de kostbare baggerwerktuigen zal gaan als met de oneindig verlengde hoofden van den Maasmond: eerst er toe overgaan, om later tot de ervaring te komen dat in den strijd met de natuur zelfs schatten niet voldoende zijn om de overwinning te verzekeren. Hoedanig ecliter de uitslag zij, men zal ons ten goede houden dat wij vooralsnog in het dat zij in dat lage breede huis bij de kerk wonen), wij zouden als liefhebbers een stuk spelen, geti teld „Wie niet sterk is moet slim zijn." Ik zat verleden Woensdag avond nog laat op om mijn rol te leeren en viel in slaap, en toen schijnt op de eene of andere wijze de vlam van de kaars in aanraking gekomen te zijn met eenige costumes, die reeds in mijne kamer gereed lagen. Toen' ik wakker werd, stond de kamer in brand. Wij hebben geen letsel ontvangen, maar het gebeele huis is vernield met alles wat er in was. „En dit is nog niet het eenige. Erger dan tegen deze bekentenis zie ik op tegen de volgende die ik te doen heb. De assurantie op den inboe del was nog niet gesloten. Ik had dit voortdurend uitgesteld, ofschoon moeder mij telkens had aan gespoord er voor te zorgen. „Gij hebt dikwijls gesproken, Edina, over de noodzakelijkheid om recht te handelen, opdat wij een gerust geweten mogen hebben. Als gij wist hoe het thans met het mijne staat en welke wroeging ik verduur, zoudt zelfs gij misschien een zweem Van medelijden met mij hebben. Er zijn oogeublikken dat het meer is dan ik dragen kan. „Wij hebben nu een goedkoop kwartier gehuurd in n° 5 in de eerste dwarsstraat, en wat de toe komst ons brengen zal weet ik niet. Op mij rust nu de taak allen te onderhouden daar zij door mij alles verloren hebben, en ik zal dit ook met ernst trachten te doen; het leven zal voortaan geen beuzeling meer voor mij zijn.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1