N*. 91. 120® Jaargang. 1877! Woensdag 18 April. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagem Prijs per 3/'m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiëni 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.s van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer t 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagent voor België en Frank r ij k: de firma Havas, Laffits C°. te Brussel en Par ij s. Middelburg, 17 April. PEUTLLETOM. TWEEDE DEEL. max bbown. In en om de Tuinbouwtentoonstelling te Amsterdam. IDDELBURGSGHE COURANT. Een bewijs voor de toenemende belangrijkheid der oester- en mosselvangst in onze provincie leverde de verpachting van perceelen in het oos telijk gedeelte der Ooster-Scbelde, voor de' teelt en vangst van oesters en mosselen en voor de visscherij met weeren, welke verpachting gisteren te Bergen op Zoom begonnen en heden voortge zet is. De eerste 70 perceelen werden verpacht voor* ongeveer f 57,000 's jaars, terwijl de opbrengst tot heden meer dan ƒ100,000 'sjaars is. Neemt men in aanmerking dat daaronder drie perceelen waren, waarvan de pachtsom van 9000 tot f 13000 be droeg, en dat de pacht somtijds meer dan 500 per bunder water beliep, dan laat zich de aanzien lijkheid van vangst en opbrengst daarnaar eenigs- zins afmeten. De verpachting wordt morgen voortgezet. De tegen heden namiddag uitgeschreven ver gadering der kamer van koophandel en fa brieken alhier heeft geen voortgang gehad, aan gezien het vereischte aantal leden niet tegenwoordig was. Alleen de heeren Sprenger, Borsius, Snijders, de Stoppelaar en B. A. Fokker waren, met den secretaris, opgekomen. De dag der vergadering zal alsnu nader bepaald worden. Het Staatsblad n°. 76 bevat de wet van 6 April II., tot vaststelling van het rechtsgebied en de zetels der arrondissements-rechtbanken en kanton gerechten binnen het ressort van het gerechtshof te 's Gravenhage. (Si. Jhr. J. L. de Jonge, te Zierikzee, aftredend lid der prov. staten, wenscht niet weder in aan merking te komen. Goesche cour.) Z. M. de koning is gisteren met prins Alexander uit Amsterdam vertrokken, na aan den burgemees ter zijn dank voor de ondervonden bewijzen van gehechtheid betuigd en hem de gewone gift van f 2000 voor de armen, ter hand gesteld te hebben. Prins Hendrik ontving gisteren de leden van het bestuur en de jury der tuinbouwtentoonstelling op zijn landgoed Soestdijk en blijft nog eenigen tijd te Amsterdam, waar hij in het 'Doelen-hotel zijn intrek genomen heeft. 8ÏT Naar Tiet Fngelsch pan mevrouw Henry Wood. Hoofdstuk IX. Vervolg). „Hebt ge dien man nog gezien sedert gij te Londen zijt, Charley?" vroeg Frank, ofschoon met zekeren weerzin, want het onderwerp was hem bovenmate onaangenaam. „Welken man?" vroeg Charles nieuwsgierig. „Den Tijger." „Neen, dien heb ik niet gezien. Te Oxford heb ik vernomen, dat ik mij vergiste toen ik dacht dat hij het oog op mij hield „Hij had het niet op n gemunt," viel Frank hem in de rede. „Al mijne schuldeischers te Oxford verzekerden mijMaar o Frank, hoe kon ik dat tot nog- toe vergeten! Wat ben ik ondankbaar! Of liever, niet opzettelijk ondankbaar, maar het was mij een oogenblik uit de gedachten gegaan. Hoe hartelijk van u, dat ge die twee wissels voor mij betaald hebt! Ik heb u niet willen schrijven, omdat ik Volgens de Haagsche kroniek in de Groninger courant zal morgen te 's Gravenhage eene bijeen komst van de liberale kamerleden plaats heb ben, óm de gedragslijn te bepalen, die ten aanzien van de onderwijswet moet gevolgd worden en tevens om een opvolger in den raad van den leider te kiezen voor den heer de Vries. K. Eis, A. Hofman en H. A. Heijer werden Vrijdag door Z. M. den koning te Amsterdam ieder afzonderlijk ten gekoore ontvangen. Een hunner overhandigde een gedrukt stuk, waarin hun grieven naar aanleiding der Septemberdagen 1876 werden uiteengezet, en aan het slot waarvan Z. M. verzocht werd een antwoord te geven, opdat dit den volke in een Zondagochtend te 8 uren te houden volksvergadering zou kunnen worden me degedeeld. De koning nam het stuk aan, hoorde de mondelinge toelichtinggaf met gebaar te kennen dat de heeren konden heengaan, en de audiëntie was afgeloopen. Eeeds Woensdag waren de heeren Eis, Hofman en Heijer ten paleize, doch ze konden niet worden ontvangen, daar ze geen lichaam vertegenwoordig den. Zij werden toen overgeschreven op de audiëntielijst van Vrijdag, waarvan de officieele mededeeling werd gedaan. Wij vernemen, dat de voorgenomen volksverga dering geen voortgang heeft gehad. {HU) (Van onzen eigen verslaggever.) III. Amsterdam 16 April 1877. Een paar dagen vóór dat de tentoonstelling ge opend werd, kon men in de Amsterdamsche bla den ingezonden stukken lezen, waarin tot de inwoners der hoofdstad de uitnoodiging gericht werd om, door hunne vensters met bloemen te versierenaan de vreemde bezoekers te toonen dat de bloemenkweekerij in Nederland altijd haar vaderland vindt. Aan die opwekking was gevolg gegeven en menige bloementafel in de huizen der aanzienlijken, menig vensterkoz^n in burgerlijke woningen leverden eene tentoonstelling in het klein, waaraan men zien kon dat de oud-Holland- sche liefhebberij nog niet is uitgestorven. Met frissche bloemen zag zich bij deze gelegen heid ook bet standbeeld van Eembrandt omringd, dat op bet naar hem genoemde plein (de vroegere Botermarkt) in een klein wandelpark geplaatst is, u persoonlijk wilde bedanken. Hoe zijt ge toch aan het geld gekomen?" Frank, wiens maal was afgeloopen, had den tijd om Charles met verbazing aan te staren. Eindelijk antwoordde hij„Ik weet niet waar ge van spreekt, Charles. Welke wissels heb ik voor u betaald „Die twee rampzalige wissels die ik geaccep teerd had en waar. ik zoo bang voor was. Ge herinnert het u toch nog wel? Zijt gij het niet, die ze betaald hebt?" „Zijn zij betaald?" „Ja, betaald en opgeruimd. Gij moet dat ge daan hebben, want het kan niemand anders geweest zijn." „Beste jongen, ik verzeker u, dat ik er niets van weet. Waar zou ik honderd pond van daan halen? En hoe komt ge op de gedachte, dat ik het heb gedaan?" Charles vertelde alles wat hij er van wist. Zij verdiepten zich in gissingen en kwamen toen tot de slotsom dat majoor Eaynor de wissels betaald had. Hij moest iets hebben bemerkt van den nood waarin Charles verkeerde en middelen hebben gezocht om daarin tegemoet te komen. Beiden gevoelden dat die beschouwing mank ging, want, gezwegen nog van de omstandigheid dat de majoor zelf altijd in geldgebrek verkeerde, lag het niet in zijn aard, wissels van zijn zoon stilletjes te betalen; 'twas veel waarschijnlijker dat hij het aan de groote klok gehangen en Charles ten aanhoore van het geheele huisgezin den mantel door eene bloemkweekersfirma met schitterende hyacinthenperken getooid. Op den dag der opening van de tentoonstelling werd ook dit park voor bet publiek opengesteld. Eembrandt staat daar, in het middelpunt der nijvere en woelige bevol king, aan welke hij zoovele zijner onsterfelijke typen en studiën heeft ontleendmet het gelaat naar de Eeguliers-breestraat en den schilderaeh- tigen Munttoren in de verte, recht op zijne plaats. Het groen en de bloemen geven aan het beeld eene eigenaardige, omlijsting. Plaatst men zich vóór dat park, met den rug naar de Eeguliers- breestraat, en wendt men den blik dan rechts, dan ziet men aan het einde van het kleine Eegu-S liersplein het beeld van Thorbecke zich op den helderen lentehemel afteekenen. Van het Thorbecke-monument kan men, naar mijne meeningbijna niet genoeg kwaad vertel len. Wanneer de bedoeling ware geweest de leelijkheid van ons hedendaagsch costunm in metaal te vereeuwigendan had men het niet beter kun nen doen dan met deze jas, die in onnatuurlijke plooienlomp en zwaar als een zak naar voren hangt en met die broekdie de beenen omsluit op een manier waarover een ordentelijk kleer maker zich schamen zou. Maar hier, op deze plek, in Eembrandt's nabij heid, heeft het beeld les qudlités de ses défauts. Het levert in deze stad der contrasten eene karak teristieke tegenstelling te meer. Hier de practische staatsmanswijsheid, het positieve weten, daar do kunstenaarsfantasie, de onbeteugelde verbeelding. Hier het scherpe, hoekige beeld van een burger en regent onzer eeuw, op een eenvoudig voet stuk, in beperkte, rustige omgeving, den blik ge wend naar de deftige huizen der Heerengracht, wier vroegere bewoners iets van hun helder door zicht en hun burgerdeugd aan dezen opvolger der de Witten en Oldenbarnevelds nagelaten hebben. Daar de peinzende figuur van het grootste kunste naarsgenie dat Nederlands rijke bodem heeft voortgebracht, den mantel in ruime plooien ge drapeerd het voetstuk breed en ruim, door groen en bloemen nog verruimd, tot omgeving het markt gewoel. Men kan op deze plek over deze twee mannen eindeloos mijmeren, en toch nimmer uit geput geraken. 's Konings tegenwoordigheid in de hoofdstad bepaalde ook de opening der tentoonstelling van schilderijen in waterverf, in „Arti et Amicitiae", waarvan het bezoek door niemand mag nagelaten worden die zich op de hoogte wil stellen van het bezienswaardigste dat op dit oogenblik te Amster dam te vinden is. De verzameling is buitenge woon groot en belangrijk. Men vindt er een paar schoone stukken van Israels, in diens bekende droefgeestige en pathetische manier, zeegezichten uitgeveegd zou hebben. Doch zij hielden er zich- maar aaD, omdat zij geen anderen weldoener konden bedenken. Charles althans kende buiten zijn vader geen mensch in de geheele wereld, die hem op die wijze zou bijspringen. „Ik geloof, dat het zich zoo moet toegedragen hebben," hernam Charles; „misschien heeft mijn goede vader van Lamb vernomen, dat Huddles er dien dag geweest was om mij te spreken." „En hoe staat het nu met den Arendshorst?" vroeg Frank, toen hij met Charles in het voorhuis teruggekeerd was en den loopjongen naar de keuken had gezonden om te eten. „Heeft George Atkinson er reeds bezit van genomen „Wij hebben niets van den Arendshorst gehoord, en hooren er ook liefst niet van. Natuurlijk zal Atkinson er bezit van genomen hebben. Ge kunt zeker zgn, dat hg zich niet ontzien heeft om er dadelijk den dag na ons vertrek, zoo niet denzelf den avond nog, zijn intocht te houden." Frank glimlachte onwillekeurig over dè uitbar sting van verontwaardiging bij Charles en zei „Atkinson moest waarlijk iets voor u doen. Na u uit het eene huis gezet te hebben, zou het niet anders dan billijk zijn dat hij u in een ander huis onder dak bracht. Hij behoorde u aan eene of andere betrekking te helpen." „Denkt ge, dat ik die van hem zou aannemen riep Charles met vlammende oogen uit. „Wat hebt gij zonderlinge invallen, Frank! Ge praat even dwaas als Edina. Alsof. „Och, dokter Brown, wilt ge eens even bjj moe van Mesdag, stadsgezichten van Maris, paarden- stukken van Yerschuer, zeer fraaie teekeningen van Eochussen en een aantal bekende buitenland- sehe meesters. Wen passé et des meilleurs. Mijn tijd liet mij niet toe er langer dan een paar uren door te brengen. Een gansche dag ware er met vrucht aan besteed. Een buitengewoon concert in het Park werd mede ter gelegenheid van de tentoonstelling gege ven. Een wonderkind, de 14jarige Californiër Leopold Lichtenberg, liet er zich hooren, die een onovertrefbaar fraaie en zangerige streek op de viool en eene kunstvaardigheid bezit welke, zijn leeftijd in aanmerking genomen, bewonderenswaar dig genoemd mag worden. Kan men hem wat betere manieren tegenover het publiek leeren, die nu nog een te sterk „Californisch" karakter dra gen, dan gaat het jonge mensch, die tot de leerlin gen van Wieniawski behoort, zeker eene schitte rende toekomst te gemoet. Niet tot de tentoonstelling betrekkelijk, doch in een ander opzicht belangrijk mag de voor stelling genoemd worden, welke Zondag in den Amsterdamschen schouwburg gegeven werd, van het drama „De dochter van Eoelant", naar het Fransch van Henri de Bornier door den hoogleeraar Alberdingk Thijm bewerkt. Belangrijk vooral, om den indruk dien het stuk op het publiek teweeg zou brengen. Het geldt gewoonlijk als een axioma onzer dagen, dat de tijd voor treurspelen in dicht maat, al dan niet op rijm, voorbij is. De muze van Corneille en Voltaire, van Vondel en Feith, van Shakespeare en Dryden beeft, zoo heet het, uitgezongen. Althans in ons land. Wij Ne derlanders verlangen op ons tooneel tafereelen nit het dagelijksche burgerlijke leven, in alledaagscha taai, door alledaagsche lieden zoo alledaagseh mogelijk voorgesteld. Voor de lotgevallen van Grieken en Eomeinen, of van koningen en belden, uitgesproken in eene taal die niet de onze is, heb ben wij oog noch oor meer. Welnu, de Nederlandsehe bewerking van La Fïlle de Roland is voor de derde of vierde maal (precies weet ik het niet) door een talrijk publiek vanhet begin tot het einde gevolgd. Dat is, dunkt mfl, al veel. Luidruchtige toejuichingen als bij onze gewone spektakelstukken, of een schaterlach van het „schellinkje", als in menige flauwe hansworsterij, werden niet gehoord. Tot de laatste was trouwens niet veel aanleiding. Maar wat het toejuichen betreft, moet men in aan merking nemen dat het publiek inderdaad de taal en de toestanden, welke in „de Dochter van Eoe lant" voorgesteld worden, ontwend is. Bovendien was de uitvoering, met mevrouw Ellenberger en de heeren Moor, van Ollefen, Veltman en Spoor als hoofdpersonen, ofschoon verdienstelijk, echter der komen?" zei een klein meisje, de geopende voordeur binnentredende. „Zij is door de ruiten van de achterkamer gevallen, toen ze die schoon maakte, en zegt dat zij haar arm gebroken heeft.". „Waar woont uwe moeder, kleintje?" „In het winkeltje bier op den hoek, mijnheer: nommer elf." „Zeg haar maar, dat ik dadelijk zal komen." Charles nam zijn hóed om heen te gaan, maar vroeg, terwijl het kind wegliep en Frank zich gereed maakte om de patiente te bezoeken en den jongen riep om zoolang in het voorhuis op te passen: „Waarom noemt dat meisje n dokter Brown „De helft van de menschen Doemen mij zoo. Zij zijn meer aan dien ouden naam gewend dan aan den nieuwen. Vaarwel, Charley; mijn compliment aan allen te huis. Kom mij spoedig weêr eens opzoeken." En bij die woorden snelde hij heen. Charles verwijderde zich den anderen kant uit, met zeer geringe gedachten van Lambeth. In de kleine achterkamer stond Frank's vrouw onder het licht der twee gaspitten, terwijl haar hart sneller dan gewoonlijk klopte, en de adem in hare keel scheen te blijven steken. Zij was half ontsteld, half versuft door het haar ongewone voorkomen van het huis, dat haar Dieuwe verblijf zou zijn. Frank had er haar zooveel mogelijk op voorbereid, toen zjj er met de vigilante, die boven op Madelief je's koffers droeg, naar toe reden 5

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1