N°. 84.
12O0 Jaargang.
1877.
10 April.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s i
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 17 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma FIavas, Laffite G°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 9 April.
FETJILLETOM-
TWEEDE DEEL.
na den dood van den majoor.
COURANT.
Naar aanleiding onzer beschouwingen in ons
nommer van 30 Maart jl., door de Haarlemsche
courant in ruimer kring bekend gemaakt, over de
concurrentie, welke door Parijsche huizen de Ne-
derlandscbe manufactuur- en modewinkels aange
daan wordt, ontvangen wij van een inwoner van
den Haag een brief, dien men onder onze Ingezon
den stukken aantreft, en die in de aandacht onzer
lezers aanbevolen wordt.
Het komt ons voor, dat men onbillijk zou han
delen met aan hetgeen door den schrijver over
sommige Haagsche winkeliers gezegd wordt, eene
te ruime strekking te geven. Wij houden ons
overtuigd dat menig Nederlandseh industrieel, die
zich niets te verwijten heeft van hetgeen door
onzen schrijver aan sommigen ten laste gelegd
wordt, door de buitenlandsche mededinging in moei
lijke omstandigheden verkeert, aan welke hij op
het oogenblik niet in staat is iets te veranderen.
Docb in hoofdzaak hebben de beschouwingen van
onzen Haagschen inzender dezelfde strekking als
de onze; te beproeven middelen tot verbetering te
vinden, niet door te velde te trekken tegen het
„gemis van nationaliteitsgevoel" of tegen de „mode
zucht" van het publiek, maar in de geestkracht
der industrieelen zeiven. In elk geval is de
stem van onzen inzender eene stem uit het Haag
sche publiek, welke verdient, tegenover de klach
ten der industrieelen, gehoord te worden.
Deze zelfde strekking vinden wij in een opstel
in de Aruhemsche courant van heden. Deze neemt
onze beschouwingen in haar geheel over en voegt
daaraan het volgende toe:
„Het zijn zeer behartigenswaardige woordeD,
welke de Middelburgsche courant aan het adres onzer
klagende winkeliers richt. Onder het groote mis
bruikte woord „nationaliteitsgevoel" schuilt geheel
iets anders en iets veel egoïstischer, dat men er
door bedekken en verhelen wil. De winsten, die
men door gebrek aan ijver en voortvarendheid
ontberen moet, wil men terugkrijgen ten koste der
klanten. Men wil hen zedelijk en zoo het kon
ook wettelijk verplichten, ook deze koopwaren
van den nationalen winkelier te koopen, welke zij
beter en beterkoop van den buitenlandschen win
kelier of magazijnhouder koopen kunnen, en dit
is eene onredelijkheid.
„De nationale winkelier is de tweelingbroeder
van den nationalen fabrikant, van den nationalen
landbouwer, van den nationalen scheepsbouwer.
Hij heeft dezelfde onredelijke pretensiën: de pre-
74.
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk VII.
(Vervolg).
„Ge ziet," zei Frank, „dat onze eigen notaris
het opgeeft, want hij spreekt geen woord van
eenig verzet daartegen. Neen, er is geen helpen
aan; ge moet afstand doen van den Arendshorst.
Maar tante Atkinson had zich moeten schamen."
„'t Moet een heel slechte vrouw geweest zijn,"
riep Alice snikkend uit.
Éene zaak werd voor mevrouw Eaynor ver
borgen gehouden, namelijk dat men haar kon
aanspreken voor het geld dat gedurende het
afgeloopen jaar ontvangen en verteerd was.
Het was echter nog niet opgeëischt; dat kon pas
geschieden als de heer George Atkinson in 't land
was, en dan zou het tijds genoeg zijn, om het
haar te vertellen.
Waar zij heen zouden gaan en waar zij van
leven moesten, was in de volgende dagen het
onderwerp van meer dan éen zorgvol gesprek.
tensie dat de klanten om hem zijn; de pretensie
dat hij onze weldoener is, al laat hij ons voor
mindere qualiteit meer betalen dan wij elders voor.-
de betere qualiteit zouden te betalen hebben; de
pretensie, eindelijk, dat de nationaliteit hierin ge
legen is, dat de Nederlandsche winkelier rijk worde
ten koste van den Nederlandschen klant. Interna-
tionaliteit in het algemeen en internationale mede
dinging in het bijzonder is hem een gruwel. Zelfs
de binnenlandsche concurrentie stuit hem tegen
de borst. Om het hem naar den zin te maken,
zouden in elke stad en in elk dorp de stedelijke
en de dorpsklanten uitsluitend hunne inkoopen
moeten doen bij hunne stad- en dorpsgenooteD,
die winkels hebben opgezet en immers de stads- en
dorpslasten dragen moeten.
„Zoolang Nederlandsche winkeliers goedvinden
Fransche stoffen, die men uit Parijs voor een franc
den meter verkrijgen kan, op een halven gulden
de oude el te stellen, hebben zij gecne reden te
klagen wanneer de Nederlandsche klanten bedan
ken zich aldus te laten overvragen. Laten de
Nederlandsche winkeliers zich vergenoegen met
eene matige winst; laten zij een voorbeeld nemen
aan den ijver, de voortvarendheid, de keurige en
spoedige expeditie der goederen uit de Fransche
magazijnen en winkelslaten zij vooral aanmerke
lijke prijsverlagingen verzekeren aan de contante
betalers, en zij zullen ondervinden, dat men niet
naar Parijs zal schrijven om van daar zich te laten
toezenden hetgeen men in onze winkels even goed
en voor gelijke prijzen koopen kan."
Heden namiddag hebben de zomeroefeningen der
dienstdoende schutterij alhier op het Molenwater
weder een aanvang genomen. Tevens heeft op de
gewone wijze, met eene korte doch hartelijke toe
spraak van den majoor-kommaudant mr. D. A.
Berdenis van Berlekom, de installatie plaats gehad
van den heer J. H. Will als kapitein a la suite.
Zierikzee 8 April 1877. Voor de plaats in
onzen gemeenteraadopengevallen door het be
danken van den heer li. Koole, is van liberale
zij de tot candidaat gesteld de heer J. J. Blankert,
rijksontvanger, die de candidatuur heeft aange
nomen. Ofschoon nog pas een jaar in deze ge
meente, kan hij echter rekenen op den verdienden
steun der liberalen en daardoor op eene verkiezing
met eene belangrijke meerderheid van stemmen.
In de Noordzee gebeuren wonderlijke dingen.
Van onzen Vlissingschen correspondent ontvangen
wij een brief, waaruit, behalve, eene toelichting
van zijn vroeger schrijven, ook blijkt dat tusschen
Nederlandsche en Engelscbe visscherlui geregelde
zeegevechten, enteringen en wat daarbij behoort
geleverd worden. Het vuistrecht is dus, op wei-
Edina stelde nu dit en dan dat voor, maar
mevrouw Raynor en Alice deinsden voor alles
terug. Tot nogtoe konden zij zich geen recht be
grip er van maken wat het wel wezen zou, als zij
den Arendshorst moesten verlaten en instinctmatig
schrikten zij van het vooruitzicht.
Niemand trof echter de slag zoo zwaar als
Charles, die plotseling van zijn hoog standpunt
in de diepte neêrgcworpen was. Nog voor weinige
dagen was hij een onafhankelijk heer, student te
Oxford, erfgenaam van den Arendshorst, en nu
waren al die voorrechten als sneeuw voor de
zon weggesmolten. Hij zou voor den broode
moeten gaan werken, zijn naam op de boeken der
hoogeschool laten schrappen en zelfs vergeten dat
er een Arendshorst op de wereld bestond.
Werken voor den broode 1 Hoe zou hij tot iets
dergelijks in staat zijn, vroeg hij zich af. En
zelfs al was hij er toe bereid en al deed werk
zich voor (nu en dan rees er een nevelachtig
visioen voor hem op van een gemakkelijk baantje
met veel geld), hoe zou hij het dan nog met een
onbevangen geest kunnen verrichten, terwijl die
ellendige schulden op zijne schouders drukten?
Éene zaak verwonderde hem bijzonder, namelijk
dat hij niets meer van Huddles hoorde. Hij had
verwacht, dat een paar dagen na diens vertrek
zekere mannen van de wet, die hij nu gewoon
was tijgers te noemen, hem zouden overvallen en
aanranden; maar dat gebeurde niet: de eene dag
verliep na den anderen, en niemand kwam hem
lastig vallen.
nige mijlen afstands van onze en de Engelsche
kust, regel. Zou het geen tijd worden dat door
de- beide règeericgen, vóórdat er uit dezen stand
van zaken ernstiger moeilijkheden voortspruiten,
middelen beraamd werden om aan al deze vecht
partijen en dit plegen van eigen recht, dat blijk
baar aan weerskanten gebruikelijk is, een einde
te maken
„Naar aanleiding van het onlangs door mij
ingezonden bericht schrijft onze correspondent
dat van de vischsloep „de Zeeuw" door Engelsche
vissehers eenig vischwant geroofd was, vroeg mij
iemand, die er nog al wat van weten kanof ik
onnoozel genoeg was om iets van zulke praatjes
te gelooven. Daar ik nu wezenlijk onnoozel ge
noeg ben om nog aan goede trouw bij menschen
te gelooven, vroeg ik, waarom dat niet waar zou
ziju, waarop hij antwoordde, dat het verlies van
vischtuig meestal het gevolg is van kwade trouw of
onachtzaamheid en dat zulks verantwoord wordt
met de klacht dat ze door Engelsche vissehers
bestolen zijn.
„Het is mij nu aangenaam te kunnen mededeelen
dat ik gisteren een brief ontving van een particu
lier uit Nieuwediep, o. a. ook dit schrijvende
„„Het want van schipper Meijboom is gevonden
bij een Engelschman aan boorddie nadat hij
schipper C. Noordzij bestolen had, door dezen
geënterd was, waarbij Noordzij het want van Meij
boom terugvond, dat hij nu aan boord heeft".
„Hieruit blijkt dus voldoende dat het verhaal
van den diefstal, door schipper Meijboom gerap
porteerd, naar waarheid is geweest."
De onlangs door- ons (M. Ct. n» 82) medege
deelde opmerking van Belgische bladen over eène
leemte in het uitleveringstraetaat tusschen
Nederland en België, heeft aanleiding gegeven tot
eene opheldering in den Belgischen Moniteur.
Daaruit blijkt dat de weglating van het misdrijf
van aantasting der eerbaarheidzonder geweld
gepleegd op kinderen van zekeren leeftijdhet
gevolg is geweest van het feit, dat dit misdrijf
tot dusverre niet door de Nederlandsche strafwet
voorzien wordt, en daardoor ook niet in de Neder
landsche uitleveringstractaten vermeld kan wor
den. Bij het in overweging zijnde nieuwe ontwerp
voor het strafwetboek wordt in art. 271 tegen het
bedoelde misdrijf straf bedreigd. Mocht dit ont
werp tot wet verheven en de Nederlandsche wet
van 6 April 1875 (Stbl. n° 66) tot regeling der
algemeene voorwaarden van uitlevering dienover
eenkomstig gewijzigd worden dan is de Belgische
regeering voornemens een voorstel tot aanvulling
van het uitleveringstraetaat te doen.
Omtrent veertien dagen na des majoors dood
ontving men een brief van den notaris Street.
Van den majoor gesproken, wat een treurige
spotternij scheen het, toen zijn testament geopend
werd. De Arendshorst werd aan Charles vermaakt,
terwijl het mevrouw Raynor zou vrijstaan er de
eerstvolgende tien jaren nog te blijven wonen.
Als Charles het na afloop van dien termijn wen-
schelijk achtte dat zij met de jongere kinderen
het huis zou verlaten, moest hij voor eene geschikte
woning voor haar zorgen. De majoor gaf verder
in zijn testament den raad, om als het vermiste
geld teruggevonden werd, een gedeelte op intrest
te zetten en dien intrest ten haren behoeve te
laten oploopeD. Voor verschillende kleine legaten
werd gezamenlijk eene aanzienlijke som bestemd
zooveel aan dit kind, zooveel aan dat kind, zooveel
aan Edina, zooveel aan Frank, en zoo voorts. De
paarden en rijtuigen, het linnen, een gedeelte van
het zilverwerk, sieraden, enz. was aan mevrouw
Raynor vermaakt. Dit alles scheen, toen het
voorgelezen werd, eene pijnlijke grap, want al
die zaken behoorden aan George Atkinson, en
van al de legaten, die de majoor had toegekend,
was geen shilling aanwezig.
De heer George Atkinson kwam behouden in
Engeland en vervolgens te Londen aan. De brief,
dien de notaris Street naar den Arendshorst had
gezonden, gaf daar bericht van, met bij voeging
dat hij, de notaris, een gesprek met den heer
Atkinson in tegenwoordigheid van den heer Cal-
Door de directie en commissarissen van de
Nederlandsehe handelmaatschappij is de
volgende voordracht aan den koning ingezonden
ter vervulling der vacature van secretaris by die
maatschappij.
1° H. Schroder Visser te 's Hage, vroeger lid
van de factorij der N. H. M. te Batavia.
2° W. K. M. Vrolik te Utrecht, secretaris der
Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen.
3° MT. J. C. de Marez Oijens, advocaat te
Amsterdam.
Door de beide liberale kiesvereenigingen te
Amsterdam, „Burgerplicht" en „de Grondwet",
is, overeenkomstig hetgeen ons vroeger werd
medegedeeld, mr. C. van Heukelom candidaat voor
het lidmaatschap der tweede kamer gesteld.
De heer m'. A. Kerdijk, van wiens candidatuur
in „Burgerplicht" sprake was geweest, had bedankt
op grond van verhindering wegen3 zijne werk
zaamheden als waarnemend inspecteur van het
lager onderwijs in Zuid-Holland. Ook de heer
mr. W. W. van Lennep had bedankt.
De voorzitter van „de Grondwet", de heer de
Clercq, verklaarde evenals mr. Aug. Philips, dat
de candidatuur van den heer van Henkelom niet
het karakter van oppositie tegen het tegenwoor
dige ministerie droeg.
De heer m'. J. W. Gefken heeft bedankt voor
de candidatuur voor het lidmaatschap der tweede
kamer in het kiesdistrict Tiel. Volgens de Arnh. Ct.
is dit besluit zeer begrijpelijk, daar de anti-revo
lutionaire candidaat niet de minste kans van slagen
heeft, nu conservatieven en liberalen zich tot de
keus van den heer de Beaufort schijnen te veree
nigen.
Uit het verslag, uitgebracht op de 17e algemeene
vergadering van het aardrijkskundig genoot
schap, blijkt dat deze vereeniging zich in een
toenemend aantal leden, in een steeds uitgebreider
werkkring en in een gunstigen financieelen toe
stand mag verhengen. Belangrijke geschenken
werden door de Nederlandsche regeering en door
buitenlandsche instellingen aan het genootschap
gedaan.
De heer G. P. H. Zimmerman hield eene voor
dracht over de Surinarae-rivier en de heer F. C.
Tromp deed eene beschrijving van eene reis, door
hem in 1876 naar de Zuid-Afrikaansche of Trans-
vaalsche republiek gedaan.
De Staats-courant van 8 en 9 dezer bevat de
wetten van den 28en Maart jl. tot wijziging der
begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienst
jaar 1877 (hoofdstuk I. Uitgaven in Nederland
lard had gehad. Street gaf te verstaan, dat At
kinson niet hard met de familie Raynor wilde
handelen, maar inschikkelijk zou zijn. Hij liet
hun eene maand tijd om den Arendshorst te ont
ruimen «en zou die dan zelf in bezit nemen. Op
het gedurende het verloopen jaar uitgegeven geld,
dat naar recht hem ook toekwam, zou hij geen
aanspraak maken. Als zij rustig het huis verlie
ten, zou hij van dat achterstallige niet spreken.
Majoor Raynor had het gebruikt in de meening
dat het hem zelf toekwam en Atkinson zou het
dus van de kinderen niet terugvorderen.
Deze voorwaarden, hoe hard zij de Raynor's
ook in de ooren klonken, waren zoo gunstig als
men ze van een man van de wereld kon verwach
ten, en de notaris Callard had dan ook zijne
bewondering over zulk eene edelmoedigheid be
tuigd. De Raynor's van hnn kant waren van
oordeel, alles in aanmerking genomen (dat hij zelf
rijk was, dat zijn vermogen elk jaar moest aan
gegroeid zijn, dat hij niet verwant was aan de
vorige eigenares van den Arendshorst en dat hij
dus geen rechtmatige aanspraak op de erfenis had),
dat hij het landgoed maar stilletjes in hun bezit
had moeten laten. Toen Charles dit openlijk
zeide, schudde Frank zijn hoofd; hij zou het
gedaan hebben, zeï hij, als hij in de plaats van
George Atkinson ware geweest, maar de meeste
menschen zouden het niet doen; het was hier
nog geen Utopia.
Thans kwam de practische geest en het gezond
verstand van Edina weêr in het midden. Na huq