N°. 76. 120® Jaargang. 1877. Vrijdag 30 Maart. bericht. Dit blad versohij nt d k g e 1 ij k s met nitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/'m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Hoofdagent voor België en Frankrijk: Advertentiënt 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Havas, Laffitü C°. te Brussel en Parijs. Zij die zich voor 1 April 1877 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. Middelburg, 29 Maart. FEUILLETON. moeilijkheden van allerlei aard. MIBBELBIIRGSCH COURANT. Belasting op de honden. De houders van hondendie daarvan tot heden geene aangifte hebben gedaan, worden herinnerd aan het bepaalde bij art. 1 der verordening voor die belasting, volgens welke die aangifte moet geschieden ten kantore van den gemeente-ontvan ger vóór de maand April a. In het Vaderland (van 26 dezer) wordt ander maal de noodzakelijkheid betoogd van een anti- credietbond, dat wil zeggen van eene vereeniging van ingezetenen, die zich verbinden Zouden om in manufactuur- en modewinkels alles kontant te betalen, en van winkeliers die alleen a contant zouden leveren, teneinde op die manier aan de ongelijke concurrentie met de Parijsche modemaga zijnen het hoofd te kunnen bieden. Door ons werd reeds in ons nommer van 16 December des vorigen jaars, trouwens ook al niet voor het eerst, hetzelfde middel aangeraden om tot „dezelfde uitkomsten tè leiden, welke de Fransche magazijnen verkrijgenkontante be taling, verkoop met kleine winst en snelle om zet van kapitaal. Er is echter in het gesprek met een Haagsch industrieel, dat het Vaderland mededeelt, eene voorstelling welke ons onjuist voorkomt en die wij bespreken willen, omdat zij misschien bij onze winkeliers meer aangetroffen wordt en hen tot eene verkeerde beschouwing van den toestand leidt. „Van de 10 bestellingen, zegt deze industri eel die uit Parijs worden ontboden, zijn er stellig 9 die hier (in den Haag) in den eersten den besten winkel beter zouden worden geëffectu eerd. Maar het is nn eenmaal mode, de japonne tjes uit den Haag te laten komen. Daarop specu- leeren de eigenaars der grands magasins Wij nemen de vrijheid deze voorstelling onjuist te noemen. 67. Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood. TWEEDE DEEL. Hoofdstuk V. {Vervolg). Majoor Raynor zat op zijn gewone plaatsje in den tuin van den Arendshorst, in onbewnsten vrede met zich zeiven en de wereld. In den laat- sten tijd was hij zeer slaperig geweest's morgens, 's middags en 's avonds, onverschillig wie er bij was, zat bij met gesloten oogen te knikkebollen. Frank als dokter vond dit geen goed teeken, en spoorde zijn oom aan zich wat te vermannen, beweging te nemen en minder te eten. De majoor deed eene poging om te gehoorzamen; twee dagen ach tereen wandelde hij werkelijk twintig minuten op en neder en liet hij een paar gerechten voorbijgaan. Maar daar bleef het bij en den derden dag gaf hij de verandering van leefregel op, als een werk dat bij tóch niet kon volbrengen. „Het helpt niet, mijn jongen," zeï hij tegen Frank. „Hij jongelieden kunt den ganschen dag Joopen als ge er behagen in schept, en van boter- Het is niet waar dat „de eerste de beste win kel" in den Haag even goed gesorteerd, even goed op de hoogte der mode is als de groote Parijsche magazijnen; het is ook niet waar dat onze winkeliers zich even veel moeite geven om bet publiek op de hoogte te brengen van alles wat bij hen te koop is en dat zij zich zóo beijveren om het publiek door voorkomendegemakkelijke en aantrekkelijke bediening te winnen als hun Fransche concurrentendie schatten besteden aan het verspreiden van catalogussenaan het adver- teerenaan het zenden van stalen en modellen, en die, om éen enkelen nieuwen klant te winnen bij de duizenden die zij reeds bezitten niet opzien tegen de moeite van brieven schrijvenstoffen overzenden en terugnemen, inlichtingen geven enz. Is dit waar ten opzichte der Haagsche winkels, even goed geldt het van die in kleinere steden. Het is dan ook niet juist, te beweren dat het slechts eene „mode" is, artikelen uit Parijs te doen komen. Eene „mode" houdt geen jaren lang stand, neemt vooral niet in omvang en beteekenis toe, wanneer zij niet aan eene behoefte der maatschappij voldoet. Dat dit met de bestellingen uit Parijs wèl het geval is, bewijst hare steeds voortgaande uitbreiding. In den aanvang tot enkele groote steden beperkt, spreidt haar net zich langzamer hand uit over alle kleinere plaatsen, in den laatsten tijd zelfs over het platte land. Ieder beroep op het „nationaliteitsgevoel" der verbruikers, ieder besluit zelfs om d contant te leveren en te koopen hoe doelmatig en heilzaam ook voor het overige, zal nutteloos blijven, zoolang onze industrieelen niet met de buitenlanders mededingen in réclame (een woord dat bij onzen handelstand een slechten klank heeft, doch een der machtigste middelen is, waarmede het buitenland werkt) in activiteit en in voorkomendheid. Kunnen zij daartoe geraken, dan zal de mede dinging hun waarschijnlijk niet onmogelijk wezen. Het bestellen in Parijs heeft zijne eigenaardige bezwaren en onaangenaamheden. Veel van wat men ontvangt valt tegen; dikwijls blijkt het schijn baar „goedkoope" inderdaad „duurkoop" te wezen. Ook is het „nationaliteitsgevoel", al moet men er geen overdreven eischen aan stellen, inderdaad een niette versmaden bondgenoot: ieder zal immers liever een stadgenoot, een buurman bevoordeelen dan de buitenlandschemet klooster-arbeid concur- reerende onbekenden. Een weinig hooger prijs zal men zich zelfs getroosten; met een wein ig minder keus zal men zich tevreden stellen. Maar zoolang onze industrieelen voortgaan het geheim van den op gang der Parijsche artikelen alleen toe te schrijven aan „mode", zoolang zij de oogen sluiten voor de andere oorzaken van dien opgang, zich bepalen tot maehtelooze klachten over „Parijs-manie", en hammen met kaas en eene teug bier leven; maar wij oude lieden kunnen dat niet nadoen en moeten ons gemak hebben." De majoor nam dus weder zijn gemak en ver viel in zijne gewone dommeligheid. Er was dien morgen een antwoord van Edina gekomen op eene uitnoodiging van den majoor en diens vrouw, om, nu zij in de wereld alleen stond, haar intrek bij hen te nemen. Voor het oogenblik bedankte zij daarvoor; zij logeerde thans in de pastorie te Trennach bij dominé Pine en zijne vrouwzij had nog geen vaste plannen gemaakt, maar in ieder geval wilde dat echtpaar haar nog niet laten gaan. Zij had ook te Trennach nog vele dingen te beredderen. De heer Hatman was in de prak tijk opgevolgd, zooals bepaald was, en had ook het huis betrokken; maar zij kon zich nog niet verwijderen. Zij hoopte echter in den loop van den zomer op den Arendshorst te komen. Half slapend zat de majoor daaraan te denken. De insecten gonsden rondom hem en de geur van bloemen en kruiden vervulde de lucht; want ofschoon het volgons den almanak nog pas Mei was, kon men het niet anders dan zomerweêr noemen. De honigbijen waren op de jacht en kapellen fladderden van de eene bloem naar de andere. De geheele natuur scheen tot rust te neigen en de majoor was weldra in een diepen slaap verzonken. „Er is iemand om u te sprekenmijnheer waren de woorden, waarmee zijn hofmeester hem wekte. de middelen blijven versmaden, door welke de Parijsche industrieelen hunne verbazende uitkom sten verkrijgen, zal de concurrentie voor hen inderdaad eene hopeloozo blijven. De heer van Houten wees in een opstel, door hora gisteren in Het Vaderland geplaatst op de verkeerde begrippen, welke de Haagsche winkeliers in een ander opzicht omtrent hun eigen belangen toonen te hebben. De zwaarste belastingen druk ken den winkelstand. Hooge grondlasten, hooge aanslag in het personeelbelasting voor zijne inwonende bedienden, invoerrechten op van buiten slands komende goederen, overgangskosten bij het koopen van zijn huis, hypotheekrechten en zegel- belasting, om van het patent nog te zwijgen, alles moet de winkelier betalen. Maar wanneer er sprake is van eene verandering in ons belasting stelsel, van de verhooging onzer directe belastingen, teneinde die welke dén handel en de nijverheid drukken te kunnen verminderen, dan vindt men de Haagsche winkeliers vooraan in de rijen van hendie de conservatieve financieel» politiek steunen. Ook dit betoog komt dus neder op hetgeen wij boven trachtten aan te toonenklachten over de „mode", over het „gemis van nationaliteitsgevoel" en over „ongelijkheid voor de wet" zullen niet baten, zoolang men geen middelen aangrijpt om zichzelf te helpen. De verkiezing voor een lid van den gemeenteraad te 'sHeer Abtskerke ter vervanging van wijlen den heer G. R. Harinck, zal plaats hebben op Donderdag den 19fn April a. De heer Engelsman Kleijnhens, lid van den gemeenteraad te Vlissingen, verzoekt ons mede te deelen dat zijne stem en die van den heer Wibaut, uitgebracht ixr de raadszitting van Maan- dag jl., tegen het indienen van een adres aan de eerste kamer tot behoud van het kantongerecht te Ylissingen, alleen gegrond waren op de overwe ging dat daarvan, na de aanneming van het wets ontwerp door de tweede kamer, hoegenaamd geen vrucht te wachten zou zijndoch geenszins omdat er geen deugdelijke gronden voor het behoud van het kantongerecht zijn aan te voeren. Volgens den heer Kleijnhens is ons verslag der zitting in dit opzicht onjuist. Het programma der feestelijkheden enz., die tijdens de internationale tentoonstelling van tuin bouw te Amsterdam zullen gegeven worden, is thans vastgesteld. Het is van den volgenden inhoud Maandag 9 April worden de leden der „Wat zegt gij, Lamb? om mij te spreken? Wie is het?" „Sir Philip Stane, mijnheer. Ik heb hem in het salon gelaten." De majoor stond zoo goed mogelijk op en begaf zich naar het salon. Sir Philip Stane, een klein manneke met een koel gelaat en zeer berekende manieren, stond bij zijn binnenkomen op. De majoor schudde hem op zijne hartelijke wijze de hand en beiden namen plaats. Eenige oogenblikken liep het gesprek over algemeene onderwerpen, doch weldra gaf de be zoeker te verstaan dat hij gekomen was om over eene bijzondere zaak te spreken en wel over de genegenheid van zijn zoon voor juffer Alice Raynor. „Het is geen geheim, dat zij sedert eenigen tijd elkander niet onverschillig zijn," zet de oude heer Stane. „Neen, dat geloof ik ook," antwoordde de majoor, „'tls ons ook in 'toog gevallen." „Met William's zaken gaat het vrij goed. Hij berekent, dat hij dit jaar minstens zevenhonderd pond zal maken, genoeg, zooals hij gelooft om een eigen huishouden op te zetten, met wat hulp. Met waf hulp, zeg ik, majoor." „Wel, toen ik trouwde zou ik dat als een rijk inkomen beschouwd hebben," zet de aangesprokene. „William gelooft, dat hjj zonder te groote licht vaardigheid een huis zou kunnen betrekken, mits hij tegomoet gekomen worde," hernam sir Philip op zijne kalme, deftige manier, die de volmaaktste jury door den burgemeester en den gemeenteraad te 8 uren 's avonds op het raadhuis ontvangen en verwelkomd. Dinsdag 10 April komt de jury te 11 uren in Volksvlijt bijeen. Des avonds wordt een soirée door de ingezetenen aangeboden. Donderdag 12 April te 2 uren wordt de tentoonstelling plechtig geopend, in tegenwoordig heid van Z. M. den koning en van leden van het vorstelijk huis. Vrij dag 13 April. 11 uren opening van het congres in Artis. Te zes uren feestmaal onder voorzitterschap van prins Hendrik, in het Park. Zaterdag 14 April. Zittingen van het congreB. Zondag 15 April. Bezoek van Z. M. aan Artis. Maandag 16 April. Uitstapje naar Baarn en Soestdijk, waar prins Hendrik de leden der jury ontvangt. Dinsdag 17 April. Uitstapje naar IJmui- den per stoomboot. Men verneemt voorts, dat er ongeveer 1000 inzendingen van bloemen, 250 van kunst en nij verheid op tuinbouw toegepast en ruim 100 van producten uit het plantenrijk (tabak, katoen, enz.) zijn toegezegd. De inzending voor bijna alle nom mers van het uitvoerig programma is zóo ruim, dat het moeite kost er plaats voor te vinden. Het aantal leden der jury's is 450, waarvan 400 vreemdelingen. Voor de bouquetten is een afzonderlijke jury van dames benoemd. De Haagsche correspondent der Zutfensche courant schrijft o. a. het volgende: „De tweede kamer heeft ons dan weder eenigen tijd verlaten. Ben ik goed ingelicht, dan zal zij den 17en April weder bijeenkomen, dus juist op denzelfden dag waarop de kiezers van Amsterdam en Tiel zijn opgeroepen om te voorzien in do vacatures, ontstaan door de benoeming van den heer de Vries tot lid van den raad van state en door bet vertrek van den heerMackay naar Londen. „Laatstgenoemde vacature kwam plotseling uit de lucht vallen. In Mackay zag men hier alge meen een toekomstigen minister van buitenlandsche zaken van een liberaal kabinet. Ook als lid van de kamer wist hij zich in korte jaren een schoone positie te veroveren. Zijn warm freetraders-hart gaf steeds een krachtigen steun aan de vrijzinnige handelspolitiek; zijne Engelsche begrippen aan gaande den arbeidersstand en de sociale quaestie deden hem dikwijls al3 pionier van de werkende klassen aan de zijde van den heer van Houten plaats nemen. De organisatie van de liberale partij vond in hem een warm voorstander; op het gebied van het onderwijs stond hij vroeger tegenstelling van des majoors rondborstigheid was. „Jongelieden kunnen natuurlijk niet beginnen zooals zij hopen te eindigenrijkdom kap slechts trapsgewijze komen." „Zeer waar," zei de majoor. „En om dus op goede gronden een besluit te nemen of mijn zoon al dan niet den stap kan wagen om zich dit jaar te vestigen, ben ik geko men, majoor, om te vragen welken bruidschat gij voornemens zijt uwe dochter mede te geven." „In 't geheel geen," antwoordde de majoor onbewimpeld. „Ik beb er geen mede te geven." Sir Philip keek hem verwonderd aan, alsof hij het niet recht begreep. „Mijn wil is goed, sir Philip," vervolgde de majoor. „Ik zou Alice gaarne eene huwelijksgift schenken, indien ik er toe in staat was, ja, duizenden zou ik er voor over hebben als de jongelieden er behoefte aan hadden." „Bedoelt gij te zeggen, dat gij geen huwelijks gift hoegenaamd aan uwe dochter zult schenken als zij trouwt?" vroeg sir Philip op een toon van koele verbazing. „Het spijt mij, dat ik het niet doen kanik wenschte dat ik het kon," antwoordde de majoor. „Indien dat geld van mij, dat weg is, maar ge vonden wierd „Dan het spijt mij wel, maar zal ik niet kunnen zeggen wat ik gekomen was om te zeggen," hernam sir Philip met het voorkomen van iemand die hardop denkt en zonder acht te slaan op het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1