12O0 Jaargang. Maandag 26 Maart. Onze vierde universiteit. N°. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiëm 20 Gent per regel.' Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1 Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Zij die zich voor 1 April 1877 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. Veemarkt te Middelburg Middelburg, 24 Maart. BDIKTA. TWEEDE DEEL. MVW bericht. jh i Donderdag den 5en April a. van des voormiddags 8 tot des namiddags 4 uren. De eerstvolgende veemarkt zal gehouden worden Donderdag den 19" April a. De burgemeester en wethouders, S C H O E E E. De secretaris G. N. DE STOPPELAAE. Toen de tweede kamer, bij de behandeling der wet op het hooger onderwijs, geen kans zag om het getal onzer hoogescholen, in overeenstemming met de onderwijskrachten en de grootte van ons land, tot een of twee terug te brengen en daarentegen het besluit nam om naast de drie rijks-universiteiten aan eene vierde, gemeentelijke instelling van hooger onderwijs de rechten toe te kennen eener rijks-hoogeschool, deden zich,behalve de af keurende meening welke, huiten Amsterdam, bijna eenparig was, tweeërlei meeningen hooren. Volgens de eene zou Amsterdam de toege kende gunst eer als een lastpost dan als een voorrecht beschouwen en het recht om zijn Athenaeum ïllustre in eene universiteit te her vormen, niet willen koopen voor den geweldigen druk, die daardoor op de gemeente-financiën gelegd zon moeten worden. Volgens de andere zienswijze zou de gemeente universiteit, in de grootste stad des rijks een ruimer arbeidsveld en aanzienlijker hulpmid delen vindende dan de rijks-hoogescholen bezit ten, deze spoedig overschaduwen, zou zij de beste leerkrachten en het grootste aantal stu 2FEXJIXjX-iET02Sr„ 63. Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood. Hoofdstuk III. EEN TIJGER. [Vervolg). Na Edina's korten brief, die het overlijden van den dokter meldde, met een bediende naar majoor Eaynor gezonden te hebben, ging Frank met haar tweede schrijven en den brief van den dokter naar zijne kamer. Hij gehoorzaamde aldus aan het voorschrift, maar verwonderde zich waarom het gegeven was. Wat kon zijn oom hem te zeggen hebbendat zooveel geheimzinnigheid vereisehte? Hij brak het zegel, liet de oogen over de bijna onleesbare letters gaan die de oude man met stervende hand geschreven had en las het volgende. „Waarde neef Frank! Ik zou u zoo gaarne nog eens gesproken hebben en had het zoo lang niet moeten uitstellen. Maar dit laatste tooneel is nog eenigszins onverwacht voor mij gekomen, en nu kan ik niet alles schrijven wat ik zou moeten en gillen doen. Ik moet noodwendig kort zijn. denten tot zich trekken en zou men, gelijk destijds o. a. in de tweede kamer gezegd werd, na korter of langer tijd te beslissen heb ben welke der rijks-universiteiten, uit blijkbaar gemis van levenskracht en reden van bestaan, voor opheffing in aanmerking zouden moeten komen. In de aanstaande Septembermaand zal waar schijnlijk de wet op het hooger onderwijs in werking treden. De rijks-hoogescholen zullen dan~ vermoedelijk ingericht worden om hare nieuwe taak te aanvaarden. De vraag schijnt niet ongepast hoe het nu met onze vierde universiteit staat en welke der beide straks in herinnering gebrachte zienswijzen, naar het zich op het oogenblik laat aanzien, de meeste kans heeft zich verwezenlijkt te zien. Tot beant woording dezer vraag raadplegen wij eenige opstellen, dezer dagen door het Handelsblad, voornamelijk uit een oogpunt van plaatselijk belang, aandit voor geheel Nederland gewichtig onderwerp gewijd. Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben in de vorige maand aan den gemeen teraad ingediend de ontwerp-verordeningen waarbij gebruik gemaakt wordt van het recht om het Amsterdamsche athenaeum in eene universiteit te herscheppen. „De vraag, zegt het Handelsblad, of Amsterdam wel gebruik zal maken van de verleende bevoegdheid, is zeker geheel over bodig. De gemeenteraad heeft met eenstemmig heid de toekenning van universiteitsrechten gevraagd, de burgerij heeft op ondubbelzinnige wijze, zoowel de gestudeerden in haar midden als de handelsstand, haren wensch naar behoud en uitbreiding van het athenaeum doen hooren. Het is dus geen vraag meer of Amsterdam zich de geldelijke opofferingen wil getroosten en die zullen niet gering zijn om hare grijze en roemrijke instelling van hooger on derwijs in te richten op een schaal, der hoofd stad waardig." Bij de inrichting wordt ook spoed noodig geacht. Twee maanden worden vereischt om de konink lijke goedkeuring op de gemeente-verordeningen betrekkelijk het hooger onderwijs te erlangen; twee andere maanden zal het gemeentebestuur zeker noodig hebben voor de talrijke benoe mingen van lectoren en hoogleerarenwil men dus in tijds gereed zijn dan moet, hoe gewichtig de zaak ook zijn moge, de inrichting van het „Zijt gij u bewust in eenig gevaar te verkeeren? Hebt gij iets gedaan, dat u binnen het1 bereik van den arm der wet kan brengen? Zoo ja, neem u dan in acht. Andrew Float heeft mij een vreeselijk gerucht in 'toor gefluisterd, dat u in verband brengt met het tot nogtoe onopgehelderd gebleven lot van Bell den mijnwerker. Ik heb Float op het hart gedrukt te zwijgen, en ik geloof ook dat hij het zal doen, want hij is een goed en vriendelijk man; hij zei het mij ook alleen opdat ik u zou waarschuwen, en ik ondervroeg Pellet, van wien Float het ver nomen had. Pellet was stug en wilde zich niet veel uitlaten; maar hij zei dat hij u kon doen hangen en dat ook zou doen, als gij hem belee- digdet of hem dwars in den weg kwaamt. Meer kon ik niet uit hem krijgen en ik wilde hem ook niet al te nauwkeurig uithooren. „Gij, mijn jongen, zult het best weten of er al dan niet grond voor die half geuite beschuldiging bestaat. Ik heb bijna geen gerust oogenblik meer gehad sedert ik die voor een week of drie ver nam; ja, ik geloof, dat de crisis bij mij er wat spoediger door gekomen is dan anders het geval zou zijn geweest. Het óene oogenblik maak ik mij diets dat het een boosaardig verzinsel, een schandelijke leugen is; ik ken mijn Frank te goed om dit of eenig ander kwaad van hem te gelooven; maar het andere oogenblik sidder ik bij de gedachte dat er toch iets waars in het vertelsel zou kunnen zijn, dat het gebeurd zou kunnen zijn in drift of bij ongeluk of.... athenaeum in den loop der maand April vast gesteld zijn. Dit een en ander als voorloopig antwoord op de vraag, welke verleden jaar om dezen tijd geopperd werd, of onze vierde universiteit wel ooit verrijzen zou. Zien wij nu met welke wape nen de „strijd om het bestaan" door de jongst geborene onzer academiën aangegaan zal worden. Uit de ontworpen verordeningen blijkt dat burgemeester en wethouders voornemens zijn hun universiteit op „zeer onbekrompen wijze" in te richten. Amsterdam zou kunnen volstaan met aan het onderwijs denzelfden omvang te geven als de wet voor de rijksscholen voorschrijft! Meer eischt de wet niet. Toch hebben burgemeester en wethouders gemeend, dat de hoofdstad verder behoort te gaan. Zij hebben zich hij de keuze der vakken laten leiden, „behalve door de gedachte om aan het onderwijs in alle faculteiten zekere mate van volledigheid te geven, ook door den wensch, om de gelegenheid tot algemeene studie te verruimen en daardoor tevens het onderwijs, ook buiten den kring der eigenlijke studenten, meer vruchtbaar maken." De gelegenheid daartoe wordt geopend, voor eerst door de bepaling, die ook voor de rijks universiteiten geldt, dat men enkele lessen kan bijwonen, ook zonder -dat men zich als student laat inschrijven, en zonder dat men de volle bijdrage van ƒ200 betaalt. Die gelegenheid zou echter toch slechts schaars worden aangegrepen, als de vakken zich bepaalden tot de gewone faculteitsweten- schappen. Daarom is ook voor eene uitbreiding- gezorgd, welke aan de geheele beschaafde bur gerij ten goede komt. Onder de leervakken zijn namelijk ook: „èen of meer levende talen en hare letterkunde, de aesthetiek en de kunst geschiedenis" opgenomen. Door deze laatste bijvoeging zal de nieuwe hoogeschool dadelijk boven twee van de drie rijks-universiteiten staan, aan welke aesthetiek en kunstgeschiedenis ontbreken, terwijl „de levende talen en hare letterkunde" te Leiden, Utrecht en Groningen bepaald blijven tot het Fransch, het Engelsch en het Duitsch en men te Amsterdam, in verband tot de onderwijs krachten aan de handelsschool aldaar verhon den, zich voorstelt den kring der talen wijder uit te strekken. brein raakt dan in de war en ik weet niet wat ik gelooven moet. „Och, waarde neef, eenig kind van mijn lieven broeder Henrymijn hart is vol bange verwachting en onzekerheid. Ik geloof nooit, dat gij opzette lijk kwaad hebt gedaan, maar mijne oogen worden vochtig en ik zie niet goed meer. Neem u in acht. Hoed u (en gij zult het best welen of dat al dan niet noodig is) voor Blase Pellet. Hij is uw vijand; dat zie ik, en Andrew Float ziet het ook, ofschoon wij niet weten waarom. Ontwijk hem in een of anderen vergeten hoek van de wijde wereld. Laat hij niet weten waar gij zijt. Als hij werkelijk macht over u heeft, dan is dit misschien uw eenige kaDS van behoud; hij zei dat het die was. Ik kan niet verder schrij ven. God zegene u en sta u bij! Vaarwel! „Uw liefhebbende en bedroefde oom Hugh." Frank haalde diep adem, vouwde den brief werktuigelijk dicht en stak dien in den binnenzak van zijn jas. «Zijt gij hier, mijnheer riep een der bedienden, buiten aan de deur kloppende. Frank ontsloot die. „Het lunch is opgedragen, mijnheer." „Is het antwoordde Frank, bijna niet wetende wat hij zeide. „Ik zal vandaag niets gebruiken, James," vervolgde hij, zich bezinnende. „Zeg dat maar. Ik ga eene wandeling doen." De brieven uit Cornwall werden eerst tegen den middag op den Arendshorst afgegeven. Frank Behalve de reeds genoemdewenschen bur gemeester en wethouders nog onderwijs te doen geven in elf vakken, welke volgens de wet slechts aan éen der drie rijks-hoogescholen geleerd zullen wordenterwijl er dan nog vijf vakken zullen overblijvenin welke de Am sterdamsche universiteit bij éen harer zusters achter zal staan. Het zijn de Christelijke en de algemeene archaeologie, de meteorologie, het Sanskriethenevens de oude taal- en letter kunde der Germaansche volken. De twee andere rijks-hoogescholen zal zij met al hare elf vakken overtreffen. Daarenboven zal men in haren cursus paedagogie, pharmacognosie en de geschiedenis der geneeskunde aantreffen, welke aan geen der rijks-hoogescholen te vin den zullen zijn. Voegen wij hierbij, dat burgemeester en wet houders maatregelen voorstellen, waardoor aan de studenten gelegenheid verschaftzal worden tot beoefening van het studium generalewaar onder die algemeene vakken verstaan worden, welke den band tusschen alle wetenschappen vormen en voor den waarlijk wetenschappelijken man in onzen tijd onmisbaar zijn. In dit opzicht zijn de rijksinstellingen van hooger onderwijs door de nieuwe wet slecht toegerust. De gemeente-universiteit, die zich op een vrijer standpunt bevindt, kan dus verbeteren wat aan hare zusters ontbreekt. Voegen wij er tevens bij dat deze algemeene lessen, zonder opper vlakkig te zijn, een populair karakter zullen bezitten, dat ze voor ieder goed voorbereid student bruikbaar maken zal en waardoor zij „grooten toeloop kunnen hebben, niet alleen uit de studentenwereld, maar ook uit den veel ruimeren kring van Amsterdam's burgers en burgeressen." Zoodoende verwacht men dat de universiteit „de opofferingen rechtvaardigen zal, die de burgerij voor haar over heeft;" dat zij „een krachtig protest zal zijn tegen het materialisme van het practische leven" en zij „den invloed van haar streven over grooter uitgestrektheid en op grooter diepte zal doen gevoelen." Ons dunkt, indien Amsterdam's gemeente raad de „zeer onbekrompen" opvatting blijkt te deelen, welke zijn dagelijksch bestuur om trent de toekomstige inrichting van het athe naeum koestertdat meer dan een der rijks- hoogescholen dan spoedig wanen zal de schaduwen des doods reeds over zich fe zien Waarheen zijne was hem onver- nam dus zijn hoed en ging uit. schreden hem brengen zouden schillig, als hij maar alleen bleef. In diepe gedachten verzonken dwaalde hij een boschje in en vroeg zich af wat hem te doen stond, want de brief had hem niet weinig geschokt. Dat schrijven had hem allen moed en veerkracht benomen, en dat wilde wat zeggen bij iemand als Frank Eaynor. „Ik wenschte, dat ik dien Blase Pellet kon laten ophangen; hij beeft het rijkelijk verdiend!" barstte hij fn zijne radeloosheid en ergernis los. „Mijn armen oom met zijne schendtong te beang stigen, die gemeene kerel Maar Frank was, zonder het te weten, onrecht vaardig. Het was Blase Pellet niet geweest, die den dokter beangst had gemaakt; althans hij had het niet opzettelijk gedaan. Om hem recht te doen weêrvaren moeten wij zeggen, dat het hem zelfs gespeten had dat het gerucht den dokter ter oore was gekomen, want hij droeg dezen veel achting toe en zou hem niet uit vrijen wil gegriefd hebben; maar op een onzalig oogenblik, toen hij meer had gedronken dan hij verdragen kon (iets dat hem zeer zelden gebeurde en waarvan bijna geen voofbeeld was) had hij Andrew Float de gevaarlijke woorden toegefluisterd. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1