N°. 59.
120e Jaargang.
1877.
Zaterdag
10 Maart.
Dit blad versohynt dagelijks?
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,1
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.'
Advertentiêni 20 Cent per regel,'
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte?
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 9 Maart.
FEUILLETON.
EERSTE DEEL.
Benoemingen en besluiten,
0 n d e r w ij s,
Kunstnieuws.
MIDDELBURGSCH
COURANT.
Op de rechterlijke wetten heeft de heer van
Eek, als amendement voorgesteld het kanton Ter
Neuzen te vervangen door Axel; en de heer
de Jonge Axel in de plaats te brengen van de
kantons Ter Neuzen en Hulst. (Zie de rubriek
„Telegrafische berichten.")
Bij de herstemming voor een lid van den ge
meenteraad te Axel is gekozen de heer L. de
Feijter Jz.met 85 stemmenterwijl de heer
J. Cappon 71 stemmen bekwam.
Door de verschillende Rijnstoomvaart-maat
schappijen is opnieuw bij de rijks-regeering van
Duitschland aangedrongen, zich te verzetten tegen
de brug over de Maas bij Rotterdam, op de voor
genomen hoogte. Men beweert, dat die brug, ook
zooals die nu geprojecteerd is, den weg naar zee
zal versperren.
Naar aanleiding van het ongunstig verslag, on
langs door den Franschen minister van openbare
werken, na zijn bezoek in Nederland, uitgebracht
over de Maatschappij tot exploitatie van staats
spoorwegen, op welk verslag reeds door die
maatschappij in verschillende bladen geantwoord
is, vestigt een inzender in het Vaderland nog op
het volgende feit de aandacht:
„Onlangs nog heeft de exploitatie-maatschappij
in correspondentie met de Stoombootmaatschappij
Zeeland een koopwaarverzending a grande vitesse
in 't leven geroepen tusschen Duitschland, Holland
en Engeland, en wel op zoodanige wijze, dat de
collies, die gedurende den avond uit Keulen en
de industrieele streken aan den Ruhr worden be
zorgd, binren 48 uren te Londen zijn."
In den gemeenteraad van Amsterdam werd
Woensdag een begin gemaakt met de debatten
over de reorganisatie van het stedelijk belasting
stelsel. In October 1875 werd eene commissie
benoemd om deze belangrijke zaak voor te bereiden.
Zij stelde voor: 1° de noodige stappen te doen om
de thans geheven 40 opcenten op de hoofdsom
der belasting op de gebouwde eigendommen te
kunnen vermeerderen; 2° de opeenten op de hoofd
som der personeele belasting niet meer te heffen;
3° het heffen van een hoofdelijken omslag of in
komstenbelasting.
Deze voorstellen werden, voor zoover deze eerste
5l
Naar het Engélsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk XVII.
NAAR BOVEN GEBBACHT.
(Vervolg).
Ja, het lijk van Josiah Bell werd bovengebracht.
Zijne kleeding werd herkend voor die, welke hij
op den dag zijner verdwijning had gedragen, en
er bleef geen twijfel meer over, dat hij dien avond
zijn dood had gevonden door een val in den Put.
Onder algemeene ontroering werd de lijkschou
wing gehouden. De vraag was natuurlijk hoe hij
in de mijnschacht gevallen was, een punt waarnaar
zijne kameraden en de menscben in 't algemeen
zeer nieuwsgierig waren, want men wist dat Bell
zeer bijgeloovig was geweest en niet lichtelijk des
avonds in de nabijheid van den Put zou geko
men zijn.
Doch er deed zich niets voor, dat het geheim
zinnige van 't geval kon ophelderen. Degenen
die hem het laatst gezien hadden (de mijnwerkera
die met hem in de Gronden Pijl hadden zitten
drinken en zijne vronw, de laatste persoon, zoover
men wist, die met hem gesproken had) vertelden
wat zij wisten, maar dat beteekende niets. Ook
zitting betreft, niet zeer gunstig ontvangen. Het
aantal bestrijders was grooter dan dat der verde
digers. Er waren leden, die onoverkomelijke be
zwaren hadden tegen eene inkomstenbelasting;
anderen werden afgeschrikt door het dualisme, dat
men ging huldigen, door naast het equivalent een
income-tax te gaan heffen; derden wenschten de
opcenten niet te zien afgeschaft. Door den heer
de Vries en den wethouder van financiën werd de
voordracht echter met warmte verdedigd. Het
debat is Donderdag voortgezet.
Tot ons leedwezen worden wij genoodzaakt
terug te komen op eene zaak, over welke bet
ons aangenamer zou zijn te zwijgen. Wij kunnen
er echter niet in berusten, wanneer men ons be
schuldigt onjuiste berichten te verspreiden en
daardoor anderen op een dwaalspoor te brengen.
Ziehier wat onder dagteekening van 6 Maart
uit Goes aan de N. Rott. Ct. geschreven wordt.
„Mej. Elise Baart heeft hier Zaterdag hare voor
genomen lezing gehouden en is begonnen met de
mededeeling, dat zij tengevolge van een misverstand
de vorige week niet verschenen was op den be
paalden avond. Een Zeeuwseh dagblad had
gesproken van het weigeren van een lokaal tot
dat doel en van een onhandige manoeuvre, die
door het publiek veroordeeld was. Daardoor op
een dwaalspoor geleid, hebben ook andere bladen
verspreiddat men mej. B. het optreden hier had
willeD beletten. Ofschoon reeds te voren overtuigd,
dat dit het geval niet was geweest, was het ons
aangenaam van haar zelve te vernemen, dat hier
alleen aan misverstand moest worden gedacht."
Wat mej. B. Zaterdag den 3en Maart aan het
publiek te Goes gezegd heeft, hebben wij niet
gehoord en kunnen wij dus niet beoordeelen. Zij
schreef echter den 24en Februari aan de redactie
der Goesche courant het volgende, dat in het
nommer dier courant van 27 Februari als inge
zonden stuk is opgenomen:
„Ik gevoel me verplicht mij te verontschuldigen
bij 't publiek, dat mij misschien de schuld heeft
gegeven, dat ik mijn geannonceerde lezing in de
zaal van 't slot Ostende, te Goes, niet heb gehou
den. De reden van mijn niet optreden is dat
een der heeren, die mij de zaal voor een lezing
hadden afgestaan, mg 22 Febr. (éen dag dus vóór
mijn voorgenomen lezing te Goes) te Helmond een
telegram zond, waarin hij me ernstig verzocht,
niet hetzelfde stuk voor te dragen, dat ik eenige
dagen te voren te Middelburg had gelezen.
„Op zijn best genomen vond ik 't belachelijk,
om mij op mijn eigen gebied voor te laten schrij
ven, wat ik zou mogen lezen, denken of schrijven.
Vooral vond ik den eisch ongerijmd, omdat ik een
Pellet's getuigenis verschafte geen licht. Tot zijne
ontsteltenis was hij ook als getuige opgeroepen
en ondervroeg de lijkschouwer hem scherpelgk
over zijn droom.
Niet wetende wat te doen en niet weinig ver
schrikt keerde hij tot dien droom terug, dien hij
laatstelijk als van geene beteekenis had willen
voorstellen. Hij zag geen anderen uitweg, nu de
zaken zoo geloopen waren en Bell gevonden was.
Als hij verklaarde geen droom gehad te hebben,
zou de volgende vraag zijn geweest: Hoe wist gij
dan iets van de zaak? Waarom dacht gij, dat
de man daar lag? Met een betrokken gelaat en
eene haperende stem verhaalde hij dus zijn droom
en toen een lid der jury vroeg waarom hij in den
laatsten tijd overal was gaan vertellen dat hij
eigenlijk geen droom had gehad, luidde zijn ant
woord, dat hij, ziende hoe opgewonden het publiek
werd, het beter had geacht de zaak weêr tegen
te spreken, in de gedachte dat dit de beweging
dan zou doen bedaren. De lijkschouwer, die zeer
ongeloovig scheen op het punt van droomen, keek
hem doorborend aan en liet hem den droom (voor
zooveel hij zich dien nog herinnerde) driemaal
over vertellen. Pellet verklaarde dat hij er zich
nooit veel van had kunnen te binnen brengen,
behalve de omstandigheid dat hij Bell dood op
den bodem van den Put had zien liggen en toen
was hij vol ontzetting wakker geworden.
„Hebt gij tijdens bet leven van den overledene
eenige oneenigheid met hem gehad?" vroeg de
lijkschouwer, hem weêr doordringend aanziende.
vrije lezing tegen entrée had geannonceerd en
niemand kon dus genoodzaakt worden om mijn
voordracht bij te wonen, noch uit een gevoel van
besef, noch nit een oogpunt van bon ton.
Per keerende heb ik dan ook geantwoord, dat ik
plan had het stuk in quaestie wél te Goes te
lezen.
„Waarom toch zou ik in die stad, die zoo bij
uitnemendheid om haar geavanceerde denkbeelden
in Nederland bekend staat, niet lezen, wat ik in
de meeste plaatsen van mijn vaderland heb voor
gedragen? Hierop kreeg ik echter ten antwoord,
en nn neem ik 't in zijn geheel en woordelijk, uit
het mij gezonden telegram over
„Voor het geval het uw voornemen is, hier het
stuk over de echtscheiding, evenals te Middelburg
voor te dragen, dan is de zaal voor u niet be
schikbaar".
Voor het oogenblik zullen wij hier niets meer
bijvoegen. Onze lezers kunnen thans zelf beoor
deelen of het Goesche „misverstand" door ons juist
is voorgesteld of niet.
rechterlijke macht. Benoemd, met ingang van
15 dezer, tot plaatsvervangend kantonrechter te
Heerenveen W. A. de Laat de Kanter, ontvanger
der registratie en domeinen, alsmede bewaarder
der hypotheken aldaar; en tot plaatsvervangend
kantonrechter te Culemborg A. J. Kolff, ontvanger
der registratie en domeinen aldaar.
belastingen. Benoemd tot ontvanger der directe
belastingen te Utrecht S. Sinneman, thans ont
vanger derzelfde middelen te Dordrecht c. a.en
tot ontvanger der directe belastingen en accijnsen te
Naarden c. a. D. J. P. N. Gaymans, thans ontvan
ger der directe belastingenin- en uitgaande
rechten en accijnsen te Delfzijl.
De gemeenteraad van Zwammerdam heeft aan
de weduwe van wijlen den heer Wientjes, die 18
jaren aldaar als hoofdonderwijzer werkzaam geweest
is en zes onverzorgde kinderen heeft achtergelaten,
een pensioen toegekend van /200 gedurende de
eerstvolgende vijf en van 150 gedurende de
daarna volgende vijf jaren.
Benoemd tot onderwijzer in de Duitsche taal
voor den hoofdcursus der artillerie H. J, Lenderik,
leeraar aan het gymnasium te Delft.
Benoemd tot leeraar in de Hoogd. en Eng.
talen en letterk. aan de H. B. S. te Sneek J. C.
Knoest te Brielle.
„O, waarlijk niet, mijnheer," antwoordde Pellet.
„Wij hebben nooit een kwaad woord met elkan
der gewisseld, maar zijn altijd de beste vrienden
geweest. Hij was nog eene soort van familie van
mij, althans zijne vrouw is dat."
Dat er geen vij andschap tusschen hen bestaan
had kon door allen bevestigd worden, zooals de
lijkschouwer bevond, maar toch bleef hij Pellet
aankijken.
„En verklaart gij stellig, jongman, dat gij buiten
dien. droom geen andere gronden hoegenaamd
hadt om te vermoeden of te weten dat de over
ledene op den bodem van den Put lag?"
Pellet kuchte en zei toen„Hoegenaamd geene."
„Weet ge dus niet hoe hij er in geraakt is?"
„Goede hemel! hoe zou ik dat weten? Neen,
mijnheer."
Met uitzondering van dat kuchje had Pellet
vlot en op den toon van overtuiging geantwoord.
De lijkschouwer koesterde, voornamelijk tengevolge
van zijne ongeloovigbeid op het punt van droomen,
eenigen twijfel omtrent de strikte waarheidsliefde
van mijnheer Blase Pellet; doch die twijfel was
niet voldoende om er naar te handelen en werd
door geen bewijzen van andere zijden gesteund.
Hij liet dus den getuige gaan, de lijkschouwing
liep af en de jury verklaarde dat de oorzaak van
Bell's dood onbekend was. Josiah Bell was aan
zijn eind gekomen door een val in den Put, maar
wat hem had doen vallen bleek niet.
De concert-ondernemer Stollberg zal op zijne
kunstreis door Nederland ook Middelburg bezoe
ken. De rij der te geven concerten wordt Zondag
a. geopend in het Parklokaal te Amsterdam. Zijn
gezelschap bestaat, volgens de opgave op de pro!
gramma's, uitGiuseppiDa Fiandoprima donna
van het theater: la Scala" te Milaan; Herrmann
Ritter, groothertogelijk Mecklenburger kamervir
tuoos, uitvinder eener nieuwe viool-alt; Carl Herr
mann, pianistprofessor aan het conservatorium te
Stuttgart, en Eduard Herrmann, vioolconcert
meester uit Schwerin.
Het concert zal plaats hebben Vrijdag 16 Maart
a. in de groote zaal van het Schuttershof.
Wij vernemen dat de entrêeprijs zoodanig zal
geregeld worden, dat ieder zonder groote geldelijke
opoffering van dit concert zal kunnen gebruik
maken.
Het concert door de Middelburgsche muziek
vereniging gisteren avoad gegeven, leverde veel
en velerlei muzikaal genot op. Het orkest ont
haalde ons op eene der altijd nieuwe, altijd be
wonderenswaardige symphonieën (die in G dur)
van Haydn, benevens op eene andere, meer eigen
lijke nieuwigheid, de Bilder aus Osten van Schu
mann, door Carl Reinecke voor orkest bewerkt.
Met dit werk maakten wij met te meer genoegen
kennis, naarmate de vreemdheid, welke Schumann's
muziek altijd bij het eerste aanhooren bezit, ons
meer naar eene herhaalde uitvoering deed verlangen.
Een wonder van techniek mag de voordracht
genoemd worden van den heer I. Seiss, sedert een
twaalftal jaren leeraar (professor zegt men aan
gene zijde van den Rijn) aan het conservatoire te
Keulen. Het groote concert in G mol voor piano, van
Mendelssohn, door het orkest begeleid, het gedeelte
uit Beethoven's sonate op. n° 53, (Introductie, adagio
motto, en Rondo, allegretto moderato en daarna
prestissimo) en de kortere stukken van Seiss, Raff en
Chopin, als toegift besloten door een der liederen
ohne Worte van Mendelssohn, het droeg alles het
kenmerk van eene onnavolgbare geoefendheid, slechts
door veeljarige studie en dagelgksch bijhouden te
verkrijgen, en van een grondig doordringen in het
karakter der verschillende toonwerken.
Mejuffrouw Jenny Bayerle, van Crefeld, heeft
naar wij onderstellen nog niet veel campagnes in
het publiek gemaakt. Niet slechts hare jeugd en
hare frissche ongeschonden stem doen dit ge-
looven, maar ook de keuze harer voordrachten.
Het recitatief en aria uit „de Schepping":
TJnd Gott sprach: Es bring e die Er de Gras
hervor, enz., voor orkest-begeleiding geschreven,
is geen zeer dankbaar werk om, door de piano
Hoofdstuk XVIII.
EEN GEVAARLIJK VIJAND.
„'Hij is nooit uit vrijeu wil bij den Put geko
men bij is naar den rand gelokt en er in gewor
pen. Of anders heeft men hem eerst vermoord
en daarna op die manier weggemoffeld," zei juffrouw
Bell, die nu eindelijk den rouw had aangenomen.
Hare toehoorders waren hare dochter Rosaline,
tante Pellet van Falmouth, Blase Pellet en een
paar buren. Rosaline was met hare tante van
Falmouth overgekomen, om de begrafenis bij te
wonen. Eerst had Rosaline volstrekt niet willen
gaanzij was zoo bang, had zij sidderende en in
tranen badende gezegd; zij kon geen lijk zien,
zelfs al was het dat van haar dierbaren vader; en
bij dat alles was zij te onwel om de reis
te kunnen doen. Doch John Pellet en zijn
vrouw gingen daar met kracht tegen in en zeiden
dat dat onnatuurlijke gevoelens waren, waaraan
zij niet mocht toegevenen tante, die zelve ook
naar Trennaeh ging, bracht Rosaline gedeeltelijk
door overreding en gedeeltelijk met geweld meê.
Dat zij ongesteld was had men kunnen toege
ven. Mager, bleek, afgemat, schrikachtig, had de
tegenwoordige Rosaline weinig gelijkenis meer met
het bloeiende meisje dat men eenmaal te Trennaeh
gekend had. Men zag haar dan ook met verwon
dering aan, niet begrijpende dat Falmouth in zulk
een korten tijd zulk een slechten invloed op haar
kon uitgeoefend hebben of dat de Zeven Fluiters,