57.
12 09 Jaargang.
1877.
8 Maart.
Dit blad versobij nt d a g e 1 ij k s
mot uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Adverte^tiên i 20 Cent per regel.'
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 17 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 7 Maart,
grond, dat daardoor *lc jaoxpbiandjglxoid to» kot
FEUILLETON"-
EERSTE DEEL.
naar boven gebbacht.
COURANT.
Het schoolwetsontwerp van den minister Heems
kerk heeft eindelijk, schreven wij bijna,
een warmen bewonderaar gevonden. Post tenebras
lux, „na duisternis licht!", schrijft mr. W. H. de
Beaufort boven zijn opstel in het jongste Gids-
nommer, waarin hij het ontwerp tot herziening
der wet yan 1857 aan eene beoordeeling onderwerpt.
"Wel besluit ook deze schrijver zijn betoog met
de twijfelmoedige vraag: „zal het langgewenschte
licht blijken slechts een vuurpijl te zijn, of wel
een fakkel van tweedracht, of eindelijk het vreed
zaam zonlicht, dat overal gloed en laven verspreidt?";
maar toch, wanneer wij tevens van het ontwerp
lezen dat het „de kronkelpaden eener dubbelhar
tige staatkunde versmadend, den rechten konink
lijken weg bewandelt", en dat het „als eene zeer
ernstige poging beschouwd moet worden om aan
de bezwaren der kerkelijke partyen te gemoet te
komen, met volkomen handhaving van het hoofd
beginsel der wet van 1857", dan is, meenen wij,
de gevolgtrekking geoorloofd dat de triomfkreet,
boven het Gids-artikel van den heer de Beaufort
geplaatst, als de uitdrukking zijner bewondering
geldt.
Onverdeeld is echter de goedkeuring van den
schrijver niet. Het reeds befaamde art. 16, 2e
alinea („Ter beoordeeling van de behoefte [aan
openbare scholen], wordt onderzocht of en in hoe
ver door anderen dan de gemeente voor voldoend
schoolonderwijs gezorgd wordt") vindt bij den
heer de Beaufort afkeuring. Vooral echter op
bijzonder onderwijs zou worden aangerand. Het
gemeentebestuur zou toch door dit wetsartikel
genoodzaakt worden een onderzoek in te stellen
naar de „voldoendheid" van alle bijzonder onder
wijs. Daarmede zou de bijzondere school, naar
schrijvers meening, van Scylla in Charybdis terecht
komen. Onze bezwaren tegen de voorgestelde
wetsbepaling zijn van anderen aard; doch het
moet erkend worden dat zulk een onderzoek naar
het gehalte van het onderwijs op de bijzondere
scholen, door de wet-Heemskerk noodzakelijk ge
maakt, in de toekomst een wapen zou worden,
waarmede vrienden en vijanden dier scholen elkan
der feller dan ooit zouden kunnen bestrijden.
Eene andere, van liberale zijde aangevochten
bepaling van het ontwerp-Heemskerk, de verplichte
schöolgeldheffing, vindt bij den heer de Beaufort
verdediging. Er zijn, zoo redeneert hij,
gemeenten, waar de inwoners het vermogen om
49.
Naar het Engelseh van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk XVII.
(Vervolg).
Zijn eerwaarde nam het boek aan, mompelde
iets dat met de zaak niets te maken had en dat
niemand begreep hij zelf ook niet en schreef
het pas gesloten huwelijk in. Daar het op de
zelfde bladzijde stond, hadden de personen, die na
hem hunne handteekening plaatsten, het genoegen
hunne nieuwsgierigheid te kunnen bevredigen en,
zoo duidelijk als maar gewenscht kon worden,
de namen van Frank Raynor eu Margaret
St. Clare te lezen.
Ware de koster alleen geweest, toen hij zijne
ontdekking deed, hij zou, daar hij een voorzichtig
en bescheiden man was, waarschijnlijk de zaak
voor zich gehouden hebben"; maar hij was niet
alleen. Er waren huiten den predikant nog wel
zes of acht personen in het vertrek, en daar de
helft daarvan vrouwen waren, kan de lezer zelf
nagaan hoeveel kans er was, dat het geheim
Jevaard zou blijven,
publiekrechtelijk te denken" nog niet volkomen
verworven hebben en waar „een eenzijdige en kort
zichtige openbare meening haar onwederstaan-
baren invloed doet gevoelen." In zulke gemeen
ten nu zou het kunnen zijn dat „de bevoegd
heid om kosteloos onderwijs te verstrekken,
gebezigd werd om hen, die tegen de staatsschool
bezwaar hebben, tusschen hunne beurs en hun
geweten te plaatsen." Waar dit het geval is, ziet
de schrijver geen reden waarom de regeering het,
naar zijn oordeel, in alle opzichten billijke
beginsel van schoolgeldheffing niet als regel zou
kunnen stellen.
Dat de omgekeerde redeneering óok toepasselijk
zou zijn en de schoolgeldheffing door de „eenzijdige
en kortzichtige" meerderheid in sommige gemeen
teraden gebruikt zou kunnen worden om het bij
zonder onderwijs, ten nadeele van het openbare,
te begunstigen, schijnt bij den schrijver geen punt
van overweging te hebben uitgemaakt. Evenmin
de tegenwerping, reeds in ons nommer van 19
Eebr. jl. besprokendat de zelfstandigheid
der gemeenten in de regeling harer financiën, door
al onze wetten haar gewaarborgd, zich tegen de
vari hoogerhand op te leggen verplichting om
schoolgeld te heffen verzet.
Protest moeten wij echter aanteekenen tegen de
redeneering van den schrijver, waar hij, na de
vraag gesteld te hebben of men dan bevreesd is
de openbare school door de bijzondere verdrongen
te zien, uitroept: „Arme openbare school, zoo gij
inderdaad zoo zwak zijt dat gij slechts door de
grofste bescherming het leven kunt rekken, dan
zal ook uwe kosteloosheid u op den duur niet
kunnen behouden."
Ziedaar weder de zoo vaak reeds wederlegde
bewering, dat er in zake openbaar onderwijs,
dat is in eene zaak, welke door de grondwet ge
maakt is tot oono c 00.i.0
heid, sprake kan zijn van bescherming van
staatswege. De overheid heeft te zorgen dat het
van harentwege te geven onderwijs goed zij, dat
het zooveel als mogelijk is toebrenge tot de ver
standsontwikkeling van het volk. Met bijzondere
personendie datzelfde belang op hun manier
willen bevorderen, heeft zij niet te rekenen; zij
mag hen niet bemoeilijken; zij behoeft hun hare
toestemming niet meer te verleenen om eene school
te openen, gelijk nog vóór de herziening der grond
wet en vóór de wet van 1857 gevorderd werd;
maar evenmin is zij gehouden, bij het nemen van
maatregelen tot het bevorderen van den bloei der
openbare school, te vragen naar de belangen van
anderen. Zij moet haar schoolwezen zoo goed en
zoo vruchtbaar mogelijk maken, gelijk zij haar
politie, haar justitie, haar post- en telegraafwezen
en de duizend andere openbare belangen, voor
welke zij krachtens de wetten te zorgen heeft,
De eerste, die het naar buiten verspreidde, was
juffrouw Trim. Daar het gezelschap uiteen was
gegaan zonder haar ten huize van de moeder der
bruid te noodigen om aan het feest deel te nemen,
waarop zij eenigszins gehoopt had, wist zij niet
heter te doen dan naar Fioat den drogist te gaan.
Zij had dien morgen niets bijzonders aan de hand
en meende dus wel eens een buurpraatje te kun
nen maken. Juffrouw Float, die ziekelijk was en
door rheumatiek in de handen reeds sedert jaren
niet veel kon uitvoeren, zat als naar gewoonte in
haar stoel bij het vuur in het kamertje achter den
winkel, terwijl Blase Pellet lieete melk voor haar
schonk. Hoe warm het ook was, juffrouw Float
kon vuur niet missen. Zij was eene lijdelijke
vrouw, die het goede en het kwade des levens
zelfs de gehechtheid van haar man aan de
Gouden Pijl met dezelfde kalmte droeg. Zij
hield veel van Pellet, daar hij altijd toch zoo bereid
was haar kleine diensten te bewijzen, alsof zij zijne
moeder ware geweest. Pellet had zijne goede en
kwade zijden, gelijk de meeste mensehen
't was hoofdzakelijk met opzicht tot Rosaline Bell,
dat hij zich onverstandig aanstelde.
„Ik zal dat wel doen," zei juffrouw Trim, hem
de melkkan uit de hand nemende. „Ge zijt in
den winkel noodig, Pelleter is een klant achter
mij binnengekomen."
Zij zette de kan weêr bij het vuur en gaf de
kop melk aan juffrouw Float, die zij te gelijk
begon te onthalen op een verslag van de ontdek
king, die in het trouwregister gedaan was. Met
zooveel mogelijk aan het algemeen nut dienstbaar
moet maken.
Een gemeenteraad moet dus, zoolang het
onderwijs gemeente- en geen staatszaak is,
geheel vrij blijven in de beantwoording der vraag
of op hare school al dan niet schoolgeld geheven
zal worden. Is zij, op grond haror kennis
der plaatselijke omstandigheden, van oordeel dat
het onderwijs beter vruchten zal dragen wanneer
het niets kost, de wet moet haar daarin niet be
lemmeren. Wil zij, aangemoedigd door de officieele
cijfers van het schoolbezoek in Friesland, uit welke
de gunstige invloed der kosteloosheid van het onder
wijs aldaar onwederlegbaar gebleken is, eene proef
in denzelfden zin nemen, de wet moet haar dat niet
onmogelijk maken. Nog minder mag de wet, zooals
de minister Heemskerk zou willen, de 241 gemeen
tebesturen in Nederland, welke nu reeds som
mige sedert meer dan 20 jaren, geen schoolgeld
beffen, noodzaken om daarop terng te komen
ter wille der bijzondere scholen, die in 1848, bij
de grondwetsherziening, zeer tevreden waren de
wijl de lang gewenschte „vrijheid" nu eindelijk
verworven werd, doch die, nu het blijkt dat die
vrijheid nog niet voldoende is om haar doel te
bereiken, zouden verlangen dat de werkkring
der openbare scholen nog bovendien, haar ten be
lieve, zooveel mogelijk werd geknot en beperkt.
De heer de Beaufort beschouwt verder de in
het wetsontwerp voorgestelde minimum-traktemen
ten der onderwijzers als onvoldoende, wat met
het oog op den feitelijk reeds bestaanden toestand
wel niemand ontkennen zal. De afschaffing der
vergelijkende examens voor de vervulling der
onderwijzers-betrekkingen acht hij verkeerd, o. a.
ook op grond dat sommige gemeenteraden „infor
maties zullen inwinnen bij personen die juist niet
de meest heyoea'de beoordeelaars ziin"? dat er
0.-meenten zyn, „waar niet naar bekwaamheid,
zelfs niet naar geschiktheid, maar naar ganscb
andere zaken gevraagd wordt"op grond einde
lijk van „het niet ondenkbare geval dat de
gemeenteraad aan de openbare school een kwaad
hart toedraagt en haar tracht tegen te werken."
Het mag bevreemding wekken dat deze overwe
gingen den schrijver niet voor den geest hebben
gezweefd bij zijne beschouwing over de verplichte
sehoolgeldheffing.
De heer de Beaufort vindt zich eindelijk teleur
gesteld omdat in het wetsontwerp het beginsel
van rijkssubsidie niet veel ruimer dan in de wet
van 1857 wordt toegepast. Die ruimere toepas
sing acht hij onvermijdelijk, wil het lager onder
wijs immer geheel voldoende geregeld worden.
Dit laatste gelooven wij óok. Maar onze teleur
stelling, dewijl het wetsontwerp-Heemskerk geen
ruimer rijkssubsidie tot beginsel verhief, is nooit
zoo groot geweest. Wisten wij niet dat deminis-
het kopje aan de lippen luisterde juffrouw Float
met starende oogen toe en toonde zich bij uitzon
dering eens verwonderd, terwijl Pellet, achter de
toonbank staande en een boek ruilende (want de
klant was voor de leesbibliotheek gekomen), hier
en daar een woord opving. „Wat hebt ge daar
van Raynor gezegd?" riep hij uit, weêr voorjuf
frouw Trim verschijnende toen de klant vertrokken
was. „Ik geloof er geen woord van."
„Het is niet tegen te spreken," was het
beslissend antwoord, want juffrouw Trim Meld
er in 't algemeen niet van, dat hare verklaringen
in twijfel wierden getrokken. „Mijnheer Bockup
zelf heeft hen getrouwd en zijn eigen naam onder
de inschrijving van het huwelijk gezet."
„Is hij werkelijk met juffer St. Clare getrouwd
„Ja, met die mooie. Trek het maar niet meer
in twijfel, Pellet, als iemand iets zegt; wat ge
beurd is, is gebeurd. Denkt ge dat ze 't zoo
maar in 't register geschreven hebben? Dat zou
een gevaarlijk werk zijn."
Blase Pellet moest weêr weg, want er werd met
een stuk kopergeld op de toonbank getikt en
„volk" geroepen. Deze maal verlangde men van
hem een ingewikkeld mengsel voor haarolie,
waartoe verscheidene ingrediënten moesten gebe
zigd worden. Terwijl bij het gereed maakte,
zwierven zijne gedachten zoo ver af, dat hij er
een geurtje aan gaf met terpentijn-olie in plaats
van met bergamot olie, en toen de kooper daar
aanmerking op maakte, rook Pellet er eens aan,
bemerkte wat hij gedaan had en verklaarde, daar
ter „eene zeer ernstige poging wilde doen om aan
de bezwaren der kerkelijke partyen te gemoet te
komen?" Die bezwaren nu en ruime rijkssubsidie
aan de openbare schooi, staan tegenover elkander
als vuur en water.
Daarom is de bewondering van den schrijver
voor het wetsontwerp ons onverklaarbaar, tenzij
wij deze uitspraak van hem letterlijk opvatten
„het zwaartepunt der wetsvoordraeht ligt minder
in de wet zelve, dan in de memorie van toelich
ting." In deze laatste worden inderdaad ten op
zichte van het openbaar onderwijs verschillende
mooie dingen gezegd en fraaie beginselen uitge
sproken doch ze worden in de wet zelve op aller
lei wijzen weder te niet gedaan en krachteloos
gemaakt. Daarin ligt naar oDze meening het
insidieuse, gevaarlijke karakter van dit wetsont
werp. En het karakter der wet is voor de open
bare school in Nederland beslissendniet hetgeen
de minister in de memorie van toelichting goed
vindt te zeggen.
Onder de laatstelijk by de tweede kamer
ingekomen adressen behoort ook een van H. L.
Calon en andere landbouwers en houders van
kudden schapen in het Westelijk deel van Staats-
Vlaanderen. Adressanten verzoeken onmiddellijk
de wet van 5 Juni 1875 (Stbl. n° 110), houdende
bepalingen tot voorkoming van hondsdolheidte
wijzigen in dien zindat herdershonden vrijge
steld worden van het dragen van muilkorven als
zij bij de kudden werkzaam zijn. (In het Bijblad
staat eigenlijk: „als zij in functie zijn," maar
daar de functie van herdershond ons tot dus
verre niet bekend is maken wij bezwaar om deze
uitdrukking over te nemen).
Het adres isop voorstel der commissie voor
"f^0A (J0Q AV- -
Men schrijft ons uit het voormalig vierde dis
trict dd. heden:
„De griffier van het kantongerecht te Oostburg
de heer M. Theri, geniet morgen, 8 Maart, het
voorrecht in welstand den dag te herdenken, waar
op hij vijftig jaren geleden ter zitting der toen
malige rechtbank van eersten aanleg te Middel
burg beëedigd werd als griffier van het in 1888
opgeheven vredegerecht te Oostburg.
„Gedurende eene halve eeuw vervulde deze alge
meen geachte man zijne ambtsplichten met ijver,
nauwgezetheid en voorkomendheid, ten nntte van
het algemeen, terwijl hij ook in verschillende andere
betrekkingen werkzaam was. Aan zijn naam zijn
ook herinneringen verbonden uit de Belgische om
wenteling. Toen in 1830 op 22 October
Oostburg door de Belgen onder aanvoering van
den later in een der. gevechten gesneuvelden kapi-
hij geen kans zag het te veranderen, dat dit een
nieuw reukje was, 'tgeen hij pas uit Londen had
ontvangen.
„Wat ben ik toch een dwaas geweest!" was de
hoofdinhoud zijner overdenkingen. „Als het juffer
St. Clare was, die hij lief had en bovendien in
't geheim trouwde, dan kan het Rosaline Bell niet
geweest zijn, en dat arme meisje heeft dus de
waarheid gesproken, toen zij verklaarde dat er
tusschen hen beiden niets bestond. Daar heb ik
nu al die opschudding over dien ouden man voor
verwekt! en wie weet of ik iu staat zal zijn het
weêr te sussen 1"
In ieder geval deed hij moeite om het te sussen.
Hij ging er dadelijk op uit en verklaarde aan
iedereen, die maar naar hem luisteren wilde, dat
hij bemerkt had dat hij zich had vergist, toen hij
meende een droom gehad te hebben.
Het viel juist op dienzelfden Maandag morgen,
dat Frank Raynor naar Londen zou vertrekken.
Welke ongesteldheid het ook zijn mocht die dokter
Raynor kwelde, zeker was het dat die zeer
afwisselde, want nu, slechts weinige dagen na
Edina's terugkomst, zag hij er zooveel beter en
sterker uit, dat zij dacht dat hij het weêr te
boven was gekomen en Frank minder bezwaar
gevoelde hem te verlaten.
Deze hield het er in zijne gewone hoopvolle
stemming voor, dat hij maar te Londen behoefde
te komen om iets goeds meester te worden,
dat het eene om zoo te zeggen met het andere