N°. 52.
12O0 Jaargang.
1877.
V rijdag
2 Maart.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.1
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.1
Advertentiëm 20 Cent per regel.'
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 1 Maart.
Letterkundige voordracht van mevrouw
Lina Schneider,
FEXJILLETOlSr.
EERSTE DEEL.
Spoorwegbeschouwingen,
IklIDDELBUeGSCHE COURANT.
Door het oprichten van een ringkade was de
Pierssenspolder, bij Sluiskil, welke in den
nacht van 30 op 31 Januari 11. door eene door
braak ondergevloeid was, thans van het water
ontlast. Door den storm en het buitengewoon
hooge tij van Dinsdag is deze kade bezweken en
de polder weder door het zeewater overstroomd.
In een der bijvoegsels van de Staats-courant
van heden worden, onder n°4, de statuten mede
gedeeld der Coöperatieve Voorschot-Vereeni-
ging en spaarbank te Goes.
De Arnhemsche courant gaat voort met het
wapen der satire te gebruiken om de aanneming
der rechterlijke wetten te bevorderen. Zij
bevat heden het volgende bericht:
„Naar men verneemt zal, ingeval de rechterlijke
wetten ook thans weder mochten worden verwor
pen, in het laatst der maand Maart eene
algemeene vergadering van leden van de recht
banken en kantongerechten worden gehouden in
het Paleis voor volksvlijt. In die vergadering
zou het voorstel worden gedaan om gezamenlijk
tegen 1° Jannari 1878 eervol ontslag aan te vragen."
Eeno vrouw in het redenaarsgestoelte heeft voor
ons Nederlanders altijd nog iets buitengewoons,
om niet te zeggen iets terugstootends. Met onze
begrippen over de roeping der vrouw en onze
voorstelling van den huiselijken haard is die ver
schijning in strijd. Onze Nederlandscbe mannen
hebbenaan hunne vrouwen denkendnog mees
tentijds de woorden van Poot in het hoofddie
van den „gerusten landman" zegt:
Zeven kinders en een wijf
Zijn zijn daeglijks tijdverdrijf,
of om hetmet Beelooedeler uit te drukken
Minnen duldenkeil verspreidendat is de
adeldom der vrouw,
Hij vernêert Laar, die om glorie, mannenmoed
haar roemen zon.
En geen voortbrengsel onzer geheele letterkunde
beantwoordt beter aan onze opvatting der roeping
van man en 'vrouw dan het schoone beelddoor
Onno Zwier van Haren geteekend, van den „fleren
watergeus" de Langeop 's lands vloot „voor
44.
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk XV.
EBINA OP LENTELUST.
(Vervolg).
Toen het benoodigde reisgeld opgezameld moest
worden bleek het, hoe ongeloofelijk het klinken
moge, dat de majoor en het geheele huishouden
het niet bijeen konden brengen. Edina moest
bijspringen, en zoo kwam het er.
„Ik hoop, oom, dat bet goed zal uitkomen,"
fluisterde Edina den majoor met oprechte deelne
ming in, toen hij op het punt stond van ver
trekken.
„Wat uitkomen, kindlief?"
„Dat ge den Arendshorst zult erven."
„Wel dat is in orde; dat staat in den brief,"
antwoordde hij. „Alles is aan mij vermaakt.
Die arme Anna! Vaarwel, Edina; blijf totdat wij
terugkomen, wat zal het een warme wandeling
naar Bath zijn!" zuchtte hij, zijn hoed afnemende
en reeds bij voorbaat zijn voorhoofd afwisscbende.
„Maar daar is niets aan te doen; er is hier geen
godsdienst en de landen, de vrijheid zoekend of
den dood," terwijl zijne echtgenoot, de „deugd
rijke Rosemondberoemd door zeden", na hem
met edele zelfverloochening tot den strijd aange
moedigd te hebbenbinnen Veere's wallen zijne
wederkomst verbeidt, „minnend, duldend" en voor
hunne drie kinderen wakend.
Eene verandering, welke eene verbetering ge
noemd mag wordenheeft zich sedert eenige jaren
in onze denkbeelden over den werkkring der
vrouw geopenbaard. Ofschoon vasthoudende aan onze
eigenaardigenationale voorstelling van het huise
lijk levenwaarin wij aan de Nederlandsche
vrouw hare hoogste roeping blijven aanwijzen,
beginnen wij meer algemeen te erkennendat
voor haar ook op ander gebied velden ter bear
beiding kunnen liggen en dat het eene verkrach
ting zou zijn der vrijheid van den menschelijken
geest, indien wij door onze vooroordeelen aan de
vrouw den toegang tot. dat arbeidsveld, als zij
zich daartoe geroepen voelt en geen hooger plich
ten haar die roeping ontzeggen wilden atsluiten.
Eene vrouw, als redenaar voor ons optredende,
heeft dus geen spot of minachting meer te duchten,
zooals vroeger misschien haar deel geweest zou
zijn. Maar zij heeft toch nog onze verwondering
te overwinnen over iets dat ons vreemd is.
Daartoe is bij haar, veel meer dan bij onze man
nelijke redenaars, noodig een waarachtig talent,
dat eerbied inboezemt, eene bescheidenheid en
waardigheid, welke ieder vooroordeel ontwapenen.
Spreekt in haar optreden de enkele zucht naar
ijdel rumoer en naar het ongewone, zoekt zij hare
kracht in onvrouwelijke ruwheid bij het aanvatten
der heiligste onderwerpen, of erger nog, in bet
jagen naar schandaal, dan vereenigt het na
tionaal vooroordeel zich met onzen reehtmatigen
afkeer, om haar in onze oogen belachelijk te
maken.
Mevrouw Lina Schneider heeft bij de letterkun
dige voordracht, welke zij ons gisteren avond de
eer heeft aangedaan hier ter stede te komen hou
den, ons in dit opzicht eene les gegeven, en zich
tevens kunnen overtuigen van de gevoelens van
ons publiek ten opzichte van vrouwelijken arbeid
in het algemeen en van haar talent in het bijzonder.
De concertzaal was zeer vol. Haasten wij ons
op te merken dat indien straks de uitdrukking
„redenaarsgestoelte" door ons gebezigd werd, dit
slechts bij wijze van spreken was. De oud-Hol-
landsche katheder heeft mevrouw Schneider, even
als andere redenaars en lectrices in de laatste jaren,
achterwege gelaten. Hare voordracht was geheel
vrij, in de hoogste mate eenvoudig en zonder ophef,
door geen gebarentaal begeleid en alleen door
stembuiging en manier van spreken afwisselend
van uitdrukking.
Na eene korte voorafspraak, waarin mevrouw
rijtuig te krijgen. Ik zou nu big zijn, als ik
Tuppin's rammelkast had."
Edina stond aan het hek, om hen te zien ver
trekken. Charley droeg het zwarte valies. Er
straalde thans eene zekere gerustheid uit hare
schaduwkanten als op de oogen, want met hare
gewoonte om zoowel op de lichtzijden der dingen
te letten, was zij er nooit volkomen gerust op
geweest, of de majoor den Arendshorst wel zou
erven. Het deed baar dus groot genoegen te ver
nemen, dat dit nu boven allen twijfel verheven
was. Wat zou dat onnadenkende, hulpelooze gezin
zonder die uitkomst begonnen zijn
Er werd een arm in dien van Edina gestoken,
en haar zachten blik in die richting wendende
ontwaarde zij mevrouw Raynor. De kinderen waren
het huis weêr ingegaan, liepen in hunne opgewon
denheid de eene kamer in en de andere uit en
hadden bet druk met elkander over het heerlijke
leven dat zij tegemoet gingen, nu rijkdom en
grootheid hun ten deel waren gevallen. Zij stel
den zich den Arendshorst als enkel goud en
pracht en blijdschap voor en verwachten er een
leventje dat éene onafgebrokene kermis zou zijn.
„Dat is een groote kwelling opgeheven, Edina,"
zet mevrouw Raynor.
„Welke kwelling, Mary?" vroeg Edina, want
zij had de jonge vrouw van haar oom nooit
„tante," maar altijd „Mary" genoemd, omdat zij
zoo weinig met elkander in jaren verschilden.
„Die kwelling omtrent het geld. Ik heb er mij
nooit veel over uitgelaten tegen u, want waartoe
Schneider de „heroën" van het grootste tijdperk
der Duitsche letterkunde, Schiller en Goethe, bij
ons inleidde, droeg zij van den eerste het gedicht
Cassandra
Freude war in Troja's Hallen
Eb die hohe Feste fiel,
voor. Van Goethe kregen wij vervolgens de gees
tige ballade: Hochzeitlied te hooren, door Göethe
in 1802, op zijn 53e jaar dus, gedicht, als ont
spanning misschien van den strengeren arbeid,
de Kleurenleer, de levensschets van Benvenuto Cel
lini, het drama die Natürliche Toehter, met
welken hij zich in dat jaar te Weimar bezig hield.
Terecht zeide mevrouw Schneider dat dit gedicht,
met zijn trippelmaat
Wir aingen und sagen vom Grafen so gern,
Der kier in dem Schlosse gehauset,
minder gelezen wordt, maar aan het gehoor zoo
veel te meer voldoening verschaft. Hare voor
dracht bewees dat voldingend.
Na een beknopt overzicht van de geschiedenis der
Duitsche letterkunde sedert Schiller en Goethe,
waarbij wij aan de Weltschmerzdichter, met Heine
aan het hoofd, en aan de groep van het junge
Deutschlandomstreeks 1830, onder aanvoering
van Wienbarg ontstaan,herinnerd werden, droeg
mevrouw S. een gedicht voor van eene dichteres
uit de jaren vóór 1848, Annette von Droste—
Hiilshoff, Die junge Muttervervolgens een van
Leopold Schefer, een der strijders op kerkelijk ge
bied, Das Reich Gottes genaamd (zoo wij wél ver
stonden) en daarna van den beminnelijken Emil
Rittershaus, het schoone gedicht Die Erinnerung
eines Greisen.
Als welkome afwisseling volgde op deze meer
ernstige poëzie een allergeestigst vers van een Oos-
tenrijksch dichter, aan Saphir verwant, op het
kortste woordje der Duitsche taal, Nat en tot
slot van het eerste gedeelte der voordracht, de
fraaie ballade van Fr. Halm, Das Glöckchen von
Innisfare. De declamatie van dit gedicht, waarin
o. a. eene klanknabootsing voorkomt van het ver
wijderd klokgelui, over de watervlakte doordringend
tot eene eenzame ziekenkamer, mag als een zelden
geëvenaard meesterstuk van voordracht geroemd
worden.
Het tweede gedeelte van den avond was ge
wijd aan de voordracht van eenige overzettingen
onzer Nederlandsche dichters. De schoone rei nit
Vondels Lucifer „Wie is Hij, die zoo hoog verhe
ven" enz.; daarna een fragment uit zijn Noach,
eene verrukkelijk schoone beschrijving van eene
Zwaan, welke wij, tot onze schande zij het
bekend! niet eens als het werk van onzen
dichtervorst kenden, en eindelijk zijn beroemd Kon-
stantyntje, gingen achtereenvolgens, in vloeiend
Duitsch overgebracht, aan ons oor voorbij. Van
zou het gediend hebben? maar ge weet niet hoe
pijnlijk het voor 't gevoel is en tot welke kunst
grepen men zijne toevlucht moet nemen,"
„Ik weet het zeer goed en kan het mij maar al
te levendig voorstellen," antwoordde Edina. „Jaren
lang, èn te Trennach èn voordat wij te Trennach
kwamen, hebben papa en ik met dezelfde bekrom
pen omstandigheden te worstelen gehad. Dat is
nn anders en wij behoeven niet meer zoo nauw
te letten als vroeger, maar wij zijn altijd nog
zuinig. Ik heb al lessen in de zuinigheid gekre
gen toen ik nog een schortje droeg en zal ze
nimmer vergeten. Uwe kinderen konden niet
begrijpen dat ik gisteren met Tuppin's omnibus
hier kwam, terwijl ik eene vigilante bad kunnen
nemen; maar het spaarde mij vijf shillings uit.
Papa is nog gewoon mij zuinigheid te prediken en
brengt die ook zelf in praktijk. Ik geloof, dat hij
dat in mijn belang doet."
„Ja, wat zoudt gij kunnen beginnen, Edina, als
uw vader eens iets overkwam en gij zonder inko
men achtergelaten wierdt?"
Edina moest lachen over de ontsteltenis die uit
mevrouw Raynor's stem sprak, want in het oog
van deze tot niets bruikbare damo scheen het
achterblijven zonder inkomen de grootste van alle
aardsche rampen toe.
„Ik zou voor mij zelve niet bezorgd zijn, Mary,"
gaf Edina ten antwoord. „Ik zou eene betrekking
als gezelschapsjuffrouw, of gouvernante voor de
eerste beginselen, of desnoods als huishoudster
zoeken. Er zijn weinig betrekkingen waarin men
eene der zusters Loveling hoorden wij In H voor
bijgaan', van den heer ten Kate een der schoonste
gedeelten zijner Schepping, uit het 6e tafereel:
Tweeling is de mensch geboren;
maar toch in zijn tweeheid (sen.
Tot slot eindelijk twee diep gevoelde verzen van
den heer Beets
Wanneer de kinderen groot zijn',
mijn lief, mijn levenslust,
en zijn uit het Engelsch overgebracht gedichtje
„We bennen met ons achten", thans in het Duitsch
opnieuw vertolkt. Als eene bijzonderheid zij om
trent dit laatste gedicht medegedeeld dat, naar
wij uit de Goesche courant zien, mevrouw Schnei
der dit versje Dinsdag te Goes voordroeg, na
het des middags van dienzelfden dag, toen men
er haar over gesproken had, overgezet te hebben.
De indruk door deze voordrachten op ons pu
bliek teweeggebracht, was ongelijk. In het begin
van den avond waren de vreemdheid der taal, de
onvoldoende bekendheid van sommigen met de
voorgedragen wordende Duitsche gedichten, en
de afschuwelijke aeoustiek onzer concertzaal, waar
door van ieder spreker, al is hij met nog zulk
eene heldere stem begaafdsommige woorden
verloren gaanzoovele redenen om het genot
niet algemeen te doen zijn. Langzamerhand ge
wende men echter aan de vreemde klanken. Het
gedicht van Emil Rittershaus werd vrij algemeen
begrepen en om het grappige Nat lachte ieder.
Zoo was men genoegzaam voorbereid om de ver
tolkingen onzer eigen dichters te kannen genieten.
Het is niet te veel gezegd, wanneer wij beweren
dat deze eene algemeene geestdrift opwekten. Ver
rassing over het nieuw genot, dat de meer bekende
gedachten onzer dichters in het Duitsch overgezet
opleverden, en eerbied voor het talent der Duitsche
dichteres, vereenigden zich in eene toejuiching,
warmer en algemeener dan men ze hier gewoonlijk
bijwoont. Het was een woordnit aller hart
gegrepen, toen de heer dr. Vögler aan het einde
van den avond de begaafde vrouw uit aller naam
dankte voor het genot, dat zij ons bereid had en
haar bij voortduring kracht en lust toewenschta
voor den talentvollen arbeid, door welken zij den
Nederland schen naam aan gene zijde van den Rijn
doet waardeeren.
(Door een spoorweg-ambtenaar.)
II.
Evenals bij het personenvervoer, is het grootste
gebrek ook bij het goederenvervoer gelegen in
het te weinig nuttig gebruik van het materieel.
In het algemeen bedraagt de gemiddelde bevrach-
zich nuttig kan maken en de handen uit de
mouw moet steken, die ik niet zou kunnen waar
nemen."
„Ja, dat geloof ik ook van n," zei mevrouw
Raynor.
Onder het voortwandelen bukte deze zich nu en
dan om eene bloem te plukken, eene roos, een""
takje seringen.
„Daar, Edina! Wat heerlijke geur!"
„Ja, 't is heerlijk; en nn moet ik er zelve een
plukken: een lelietje der dalen. Dat is mijne
liefste bloem
Nadat het lelietje der dalen geplukt was, wan
delden zij weêr voort. Het gesprek was gestaakt,
want mevrouw Raynor's gedachten gingen over
de rouwkleeren der kinderenwat al of niet
noodig zou zijn en hoe zij het gemaakt zou
krijgen.
„Wat zal er nu met Charles gebeuren?" vroeg
Edina plotseling.
„Met Charles Ik weet het niet Edina. Waarom
vraagt ge dat zoo
„Omdat het zoo spijtig is, een zoo knappen
jongen, die zulke goede geestvermogens bezit,
zijn tijd in ledigheid te zien verspillen. Ik
had er juist oom Francis van daag over willen
spreken. Ik geloof, Mary, dat het zeer verkeerd
is, dat daar nog niets aan is gedaan."
„Ge kunt wel gelijk hebben," hernam de kalme
dame; „maar er is zooveel geld noodig om jonge
lieden voor een vak op te leiden en wij hadden
bet niet,"