N«. 45. 120® Jaargang. 1877. Donderdag 22 Februari. Dit blad versokijnt d a g e 1 ij k s J met uitzondering van Zon- en Feestdagen,1 Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent,1 Advertentiëni 20 Gent per regel.' Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,501 iedere regel meer t 0,20, - Groote letters worden berekend naar plaatsruimte? Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 21 Februari, EERSTE DEEL. bij 't stekbelicht. Benoemingen en besluiten. 0 n d e r w ij s. Landbouw. MIDDELBURGSCHE COURANT. De minister van financiën brengt in de Staats courant van heden ter kennis van het algemeen, dat gedurende het jaar 1876 in 's rijks munt zijn vervaardigd en afgeleverd: a voor rekening van het rijk1,000,000 lOcentsstukken200,000 ficentssinkken13,O47,G00 centen2,020,000 halve centenb voor rekening van particulieren 1,581,106 lOguldenstukken44,408 gouden duka ten ongerekend de gouden dukaten te zamen uitmakende eene nominale waarde van 16,061,630. Naar aanleiding der publicatie in de Staatscou rant van de statuten der Middelburgsche Coöpe ratieve voorschot vereeniging met spaarbank, wordt in den „Economist" (Januari) het verlangen uitgedrukt dat al dergelijke bekendmakingen, zoo mede die betreffende naamlooze vennootschappen ingevolge het wetboek van koophandel, en ver- eenigingen ingevolge de wet van 1855, zóo mochten worden afgedrukt, dat zij des verlangd afzonderlijk konden worden verzameld. Het doel der publi catie, „het ruimer bekend zijn", zou daardoor bevorderd worden. Het nommeren dezer aankon digingen, bij de coöperatie-wet voorgeschreven, is daartoe niet voldoende, daar het opzoeken in de Staatscourant met hare talrijke bijvoegsels lastig en bijna ondoenlijk is. Grootere moeite van druk ken zou met den verlangden maatregel niet ge paard gaan; alleen zouden afzonderlijke seriën van bijvoegsels, een gemakkelijk formaat toëlatende, noodzakelijk wezen. De Haagsche correspondent der Zutfenscho courant schrijft o. a. het volgende: „Als het zoo voortgaat, wordt 1877 voor het Nederlandsch Staatsblad een vruchtbaar jaar. De tweede kamer is met ij ver begonnen, en de eerste kamer zal bij haar terugkomst verscheidene be langrijke wetten gereed vinden. De in den laatsten tijd in de groote bladen zoo druk besproken reor ganisatie der liberale partij draagt daartoe niet weinig bij. Veel beter dan vroeger wordt thans de waarschuwing van den voorzitter in acht ge nomen om niet te herhalen wat eens goed gezegd is. Maar wat nog van veel meer belang is, bijna geen wet komt nit den parlementairen smeltkroes te voorschijn, zonder van den liberalen zuurdesem doortrokken te zijn. Op die wijze is een conser vatieve regeering achter de groene tafel, met een liberale meerderheid op de groene banken, nog zoo FEXJIL3L.ET03ST- 38. Naar het Engelsch van mevrouw Henry Woocl, Hoofdstuk XIII. Vervólg.) „Uit zich zelve gaf zij geen reden op, mijnheer Frank, maar ik kreeg die nit haar. „Wat heeft Trennach en mijn onde huis op de Vlakte u ge daan, dat gij er bang voor zijt?" vroeg ik, want men kan wel merken, mijnheer, dat zij tot in hare ziel bang is en dat heeft mijne zuster ook gezien, sedert het kind bij haar is. „O, spreek zoo niet, moeder," zegt ze; „het is niets." „Maar ik wil zoo sprekeD," zeg ik, „en ik weet ook de reden; dat is de schrik, dien ge op dien Dinsdag avond van de Zeven Fluiters hebt opge daan, en de vrees van ze weêr te hooren als ge terugkwaamt; maar ge moet eene groote zottin zijn, om u daardoor zoo te laten neerslaan!" En dat is zij ook." „O ja, de Zeven Fluiters," herhaalde Frank afgetrokken. „Zij kon het niet tegenspreken, maar barstte in kwaad niet. Uit den boezem van een liberaal ministerie zou b. v. niet gemakkelijk een meer vrijzinnige tariefsherziening zijn te voorschijn ge komen, dan thans door de tweede kamer is aan genomen. Als de minister van der Heim die wet' nn nog eens overleest, zal hij zijn eigen werk niet meer herkennen. Hij wilde bijna niets geven, en ten slotte hebben de liberalen bijna alles gekregen wat ze gevraagd hebben. Terwijl bij onze naburen het protectionisme weder stout het hoofd begint op te steken, neemt bij ons te lande het aantal voorstanders van den vrijen handel nog steeds toe. En geen wonder, Nederland, dat door handel groot is geworden, maar in de laatste 25 jaar zjjn handelsvloot in verhouding tot die van andere landen op andere wijze heeft zien afnemen, ge voelt dat een van de beste middelen om weer op dit terrein een meer eervolle plaats te veroveren, daarin gelegen is, dat ons land meer en meer tot een groote vrijhaven van Europa wordt gemaakt- Door de commissie, belast met de enquête naar den toestand over de koopvaardijvloot, waren nog 16 andere middelen tot bereiking van hetzelfde doel aangegeven; maar de kamer vond het over bodig werk over al die middelen te beraadslagen en te stemmen, voordat zij nog in wetsontwerpen waren ter tafel gebracht. Aan goeden wil om, zij het dan ook met materieele opofferingen, maat regelen te nemen in het belang van den handel, ontbreekt het tegenwoordig in onze volksvertegen woordiging niet, en eene regeering, die in de bovengenoemde richting ontwerpen voorstelt, kan zeker zijn van succes maar juist daarom achtte de heer Fransen van de Putte het zijn plicht tegen overdrijving te waarschuwen. Het komt mij voor zeide hij dat de handel tegen woordig te uitsluitend van de overheid zijn heil verlangt en dat de commissie van enquête, hoe verdienstelijk overigens haar werk moge zijn, daartoe zelf wel eenige aanleiding heeft gegeven. Men mag nooit vergeten dat alle maatregelen, van overheidswege genomen, niets zullen baten, indien ook niet de oude handelsgeest weder uit den doodslaap ontwake en nieuwe wereldbanen opzoeke „Ben ik goed ingelicht, dan zullen de wetten betreffende de rechtbanken en kantongerechten tegen Maandag 26 Februari in openbare beraad slaging komen. Het is te hopen dat de kamer alsdan meer voltallig zal zijn dan de vorige week. Over wetten, zoo belangrijk als de tariefsherzie ning, stemden geregeld slechts 64 leden van de 80. Van de linkerzijde zijn de heeren Storm en de Lange bijna altijd absent. De groote bladen zonden, dunkt mij, den kiezers een grooten dienst bewijzen, indien zij bij het einde van iedere zit ting eens publiceerden, hoeveel zittingen door tranen los en verzocht mij er niet verder over te spreken. Er niet over te sprekenIk had haar door elkaar kunnen schudden, als ik naar mijn gemoed te werk was gegaan „Wij hebben geen macht over onze vrees," merkte Frank aan. „Maar 't is toch niet veel minder dan krank zinnigheid, dat een volwassen meisje door die geluiden (waar nog niemand kop of staart aan beeft kunnen vinden) zich uit haar huis en woon plaats Iaat wegjagen," hernam juffrouw Bell, die van het onderwerp nog niet kon afstappen en met een onvoorzichtigen slag van het strijkijzer de balsknoop van het overhemd in tweeën spleet. „Die beenen knoopen zijn eene bezoekingAltijd breken zijNuhervatte zij op een kalmer toon, terwijl zij het hemd opvouwde, „ik zal maar aannemen, dat zij er niets tegen doen kan. Haar vader was even bang van die Fluiters. Van dien Zondag avond toen hij ze hoorde tot Dinsdag avond toen hij verdween, was er geen zweem van levenskleur in zijn gezicht; het zag zoo grauw, dat men er versteld van stond." Frank, die zich die grauwe tint maar al te goed herinnerde, stond op en zei: „Als Rosaline zich te Falmouth het meest op haar gemak be vindt, is 't maar het best dat zij daar blijft, juf frouw. Ik zou maar niet aandringen op hare terugkomst." „Als aandringen iets helpen kon, verzeker ik u, dat zij er haar deel van zou krijgen," verklaarde juffrouw Bell oponhartig. „Maar het baat niet. ieder afgevaardigde waren verzuimd. Ik wil gaarne aannemen dat bijna niemand wegblijft zonder overwegende redenenmaar waarom, als die absenties zoo veelvuldig noodzakelijk worden, geen nieuwe keuze mogelijk gemaakt? Van êen stem hangt dikwijls alles af. Een voorbeeld nit velen. Woensdag stemde de heer v. Houten vóór het amendement om het invoerrecht op de sajet af te schaffen, waarover toen de stemmen staak ten. Donderdag was hij, naar ik verneem wegens andere ambtsbezigheden, afwezig ware hij op zijn post geweest, dan zou het amendement bij over stemming zijn aangenomennu werd het verworpen." onderscheidingen. Benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw de kapitein-luite nant ter zee W. F. H. Cramer en de officier van gezondheid le klasse bij de zeemacht H. C. Steen bergen. Toegekend een bronzen medaille met loffelijk getuigschrift, alsmede eene geldelijke belooning, aan de te Frederikshaven tehuis behoorende matro zen A. T. LarsonF. V. Olsen en P. Bröndum, als blijk van Zr. Ms. goedkeuring en tevredenheid wegens de redding van vier schipbreukelingen van de Nederlandsehe kof de Jonge Willem. rijks lijnbaan. Benoemd tot directeur van 's rijks lijnbaan te Amsterdam de baas dier lijnbaan J. H. Cool. petaalmeesters. Benoemd tot betaalmeester te Amsterdam J. Gordon Spandaarthans betaal meester te Utrecht. marine. Op verzoek op pensioen gesteldter zake van langdurigen dienst met ingang van 1 Maart a.de officier-machinist 1" klasse J. H. Jullienonder toekenning van een j aarlij ksch pensioen van ƒ1000 met eene verhooging van ƒ750 'sjaars voor werkelijk verblijf in militairen dienst in 's rijks overzeesche bezittingen en kolo niën en tusseben de keerkringen. Benoemd tot officier-machinist 2' klasse de machinist l6 klasse in het vaste korps P. C. W. Steinmetz. leger. Op verzoek op pensioen gesteldten bedrage van ƒ1080 'sjaars, de officier van gezond heid 1" klasse W. F. H. Westeneng, van het per soneel van den geneeskundigen dienst der land macht met toekenning van den rang van eersten officier van gezondheid 2C klasse. In de gemeente Ambt-Hardenberg worden ge vraagd vijf hoofdonderwijzers voor de scholen te Wat ik er aan doen kon, heb ik gedaan. Toen zij zich door mij niet liet bewegen, beriep ik mij op haar vader. „Zoudt ge dan niet gaarne te huis zijn," vroeg ik, „om uw armen vader te verwelkomen als hij terugkomt, want terug komen zal hij vroeger of later," en de tranen liepen uit mijne oogen toen ik dat zei. Maar neen; zij werd zoo wit als een doek, mijnheer Frank, en schudde haar hoofd op eene plechtige ma nier, die zij zeker te Falmouth geleerd heeft. Ik zag dat het niets zon helpen, al bleef ik tot den jongsten dag doorpraten. Zij is daar en zij zal er blijven; ik moet er mij maar in schikken. Wat mij betreft, wenschte ik dat die ellendige Fluiters op den bodem der zee gelegen hadden!" Frank bad nu haast om weg te komen, maar na eens adem geschept te hebben, ging zij weêr voort „Zij verdient daar geld, hare tante is in haar schik met haar en zorgt voor haar. Zij zegt, dat zij nog nooit een meisje gezien heeft, dat zoo ving met de vingers is en zooveel smaak bij het op maken van hoeden aan den dag legt als Rosa line. Maar dat verbetert de zaak niet, mijnheer, en is geen excuus dat zij zich zoo dom aanstelt. „Huur hier te Falmouth eene kamer, moeder," waren hare laatste woorden, toen ik heenging. Maar ik weet niet wat een arm, verlaten mensch, zooals ik, in zulk eene vreemde plaats zou doen." „Nu, goeden avond, juffrouw Bell," zei Frank, weêr eene poging doende om te ontsnappenmaar de praatzieke vrouw was nog niet aan 't einde. Baaider, Bracht, Radewijk, Rheezo en Sipculo, ieder op eene jaarwedde van f 550 en f 50 vergoe ding voor huishuur. Voor de scholen te Heemse, Dedemsvaart en Slagharen in diezelfde gemeente vraagt men drie hulponderwijzers op eene jaar wedde van f 600 ieder. Kommentaar is hier over bodig. Van eene welwillende hand ontvangen wij een verslag van de vqordracht, Vrijdag jl. door den heer Marlet te 's Gravenpolder gehouden. Daar echter de uitvoerige mededeelingen van onzen Schouwen-Dnivelandschen correspondent genoeg zaam licht verspreid hebben over de beschouwin gen van genoemden spreker ten aanzien van vee verzorging en veevoedering, bepalen wij ons tot het overnemen van enkele wenken en raadgevingen van meer algemeenen aard, in de hoop dat onze 's Gravenpoldersche berichtgever met deze uitknip sels van zijn werk genoegen zal nemen. „Vooral voorde plaatselijke ligging onzer pro vincie, betoogde de heer Marlet o. a., zoo gemakkelijk om ons veo op de wereld-markt te krijgen, is de veefokkerij van niet weinig belang. „Goed gekweekt, kan het vee met voordeel ter markt in Engeland worden aangevoerd, zonder dat men ongerust behoeft te wezen dat deze toe" staand vooreerst veranderen zal. Men zegt wel dat de dag zal aanbreken dat Amerika vleesch zal leveren voor zulke prijzen dat de Engelscho markt daardoor moet dalen en onze boeren derhalve dan niet meer ten voordeele kunnen fokken, doch spreker is daar volstrekt nog niet bang voor; de Engelsche marktprijzen zijn inden laatsten tijd nog niet verminderd, terwijl daaren tegen het verbruik van vleesch, door het gedurig stijgen der daggelden, vooral op industrieel gebied, de consumtie van het vleesch nog dagelijks doet vermeerderen. De invoer uit Amerika zal geen invloed uitoefenen op de markten; het Amerikaan- sche vleesch werd eenige jaren geleden gebruikt zelfs door de minder gegoede klassen, hetzij ge zouten, hetzij in bussen; thans echter niet meer; zoo ook het zoogenaamde buffelspek. Dat alles pleit tegen de vrees dat het vleesch in waarde zal dalen. Wij vooral met onze ligging, zoo dichtbij Engeland, kunnen concurreeren, dat verdient aan beveling, doch om te kunnen concurreeren en zelfs goed ook moet het vee zeer goed onder houden worden." „In den landbouwersstand zeide de heer Marlet later, is nog yeel dat opgezocht moet worden. Het is een gebruik om na te volgen en dat is soms goed, maar men moet weten waarom men navolgt en of hetgeen men navolgt goed is; „Toen ik in den trein zat, mijnheer Frank, om weêr terug te keeren," vervolgde zij, „kon ik de gedachte maar niet verdrijven, dat Bell misschien te huis zou gekomen zijn terwijl ik weg was; en toen ik mijn leêge huis rondkeek, en zag dat hg er niet was, gevoelde ik eene diepe teleurstel ling. Zoudt gij denken, mijnheer, dat bij nog ooit zal terugkomen?" Die vraag kwam Frank onverwacht en deed den adem in zijne keel stokken. Hij gaf een onverstaanbaar antwoord, waaruit juffrouw Bell niets kon opmaken. „Of het is doordien ik hem verwachtte te zien en mij daarin bedrogen vond, weet ik niet, mynheer, maar sedert dat oogenblik verlaat de gedachte aan hem mij niet meer. Dag en nacht staat Bell mij voor den geest. Ik begin van hem te droo- men, 't geen ik nog niet gedaan had. Nancy Tomsom zegt, dat dat een goed teeken is. Houdt ge't daar ook niet voor, mijnheer?" „Ik kan het waarlijk niet zeggen," was zijn onbevredigend antwoord, en met die woorden gelukte het hem nu te ontsnappen. „Ik wenschte, dat zij niet altijd over haar man tegen mij begon te spreken," mompelde hij, zijn hoed aflichtende om zijn voorhoofd door den wind, die hier tusschen de woningen hevig blies, te doen verkoelen. „Maar altijd brengt zij 't op het tapijt. Ik zou er dat huis om haten." Er gingen een paar weken voorbijweken van heerljjk weêr en kalme blauwe luchtjes. De

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1