N°. 4a
120® Jaargang.
1877.
Dinsdag
20 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks^
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.1
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiêni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50]
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 19 Februari.
FEUILLETON".
MIDDELBURG
COURANT.
De jl. Zaterdag namiddag gehouden buitenge
wone vergadering van het Middelburgsch depar
tement der Maatschappij tot nut van 't alge
meen werd door slechts 19 leden bijgewoond.
Zooals men weet was zij belegd ter bespreking
van twee punten uit het wetsontwerp op het lager
onderwijs, waaromtrent door het hoofdbestuur het
oordeel der departementen is gevraagd, te weten:
1° de verplichte schoolgeldheffing in alle ge
meenten (art. 42) en 2° de bedenkelijke, min
juiste interpretatie van art. 194 der grond
wet ten aanzien van aard en omvang van het
openbaar lager onderwijs overal (art. 16 alinea 2).
De voorzitter m'. J. W. Th. Swaters van Schaum-
burg wilde eerst art. 42 in discussie brengen, doch
de heer mr. C. J. Pické wenschte over de beide
punten tegelijk een en ander te zeggen. De heer
m'. G. A. Fokker meende dat eerst de prealabele
quaestie diende uitgemaakt te worden of discussie
hier eigenlijk wel noodig was. - Ten aanzien van
art. 16 van het ontwerp, zeide hij dat dit een
artikel is dat zeker niemand zich heeft kunnen
voorstellen daarin opgenomen te zien. De heer
mr. P. Eomeijn merkte evenwel opdat zijns
inziens de bedoeling van het hoofdbestuur alleen
is, te weten of men voor of tegen het neutraal
onderwijs is.
De heer Pické besprak alsnu de beide punten.
Ook hij geloofde, evenals de heer Fokker, dat deze
discussie geheel onnoodig is, maar de vergadering
heeft er toe besloten. Voorop stelde hij, dat hij
geen tegenstander, veel minder een vijand van het
bijzonder onderwijs is. Hij heeft achting voor de
volharding en den ijver die de voorstanders aan
den dag leggen tot instandhouding en uitbreiding
er van; ook hetgeen hij, als schoolopziener, van
het bijzonder onderwijs gezien heeft is niet van dien
aard, dat hij bij deze discussie tot de bestrijders er van
behoort. Maar hier hangt alles af van het standpunt
waarop men zich plaatst. Sinds een paar dagen geniet
hij het voorrecht een exemplaar van het blad
„Het Zuiden" te ontvangen. Daarin kwamen
artikelen over de onderwijswet voor welke hij,
hoezeer hij er zich niet mede vereenigen kan, toch
met genoegen gelezen heeft, omdat er een toon
van gematigdheid en bezadigdheid in heerscht, dien
men in dagbladen van de tegenovergestelde
richting niet zelden vruchteloos zoekt. In het
laatste dier artikelen is, blijkens een paar door
spreker voorgelezen zinsneden, schering en inslag
de klacht, dat den voorstanders van het bijzonder
30.
Naar het Engetseh van mevrouw Henry Wood.
EERSTE DEEL.
Hoofdstuk XII.
HET HUWELIJK.
{Vervolg.)
„Welk goed?" vroeg Margaret. „Ik wist niet,
dat er iets besteld was."
„Het is reisgoed. Mevrouw heeft mij een staal
gegeven van de stof die zij verlangde en toen
heb ik de kleedjes gemaakt."
„O zoo, reisgoedzei Margaret, wier hoofd
omliep van al wat haar weervaren was. „Wilt
ge weêr meê teruggaan, om het mijne te passen
De modiste had daar echter niet veel zin in,
want zij was nu diehter bij Trennaeh dan bij den
Berg, en haar leermeisje had geen werk om meê
voort te gaan en wachtte dus op hare terugkomst.
Na alzoo den volgenden morgen voor het passen
bepaald te hebben, ging de modiste door.
Ook Madeliefje vervolgde haar weg. Wat was
het ongelukkig, dat de modemaakster jnist op
dezen morgen naar den Berg was gegaan! Wat
pou er een opschudding zijn! En hoe zonzij hare
kerkelijk onderwijs door den staat geen recht
wordt gedaan en de neutrale school gepriviligeerd
wordt.
Van privilege kan echter geen sprake zijn. Bij
de beoordeeling der wet heeft men alleen te letten
op art. 194 der grondwet, hetwelk zegt dat het
openbaar onderwijs een voorwerp is van de
aanhoudende zorg der regeering; de inrichting van
het openbaar onderwijs, met eerbiediging van
ieders godsdienstige begrippen, door de wet gere
geld wordt; overal in het rijk van overheids
wege voldoend lager onderwijs wordt gegeven,
enz. Maar nergens is er sprake van b ij zonder
onderwijs, ja zelfs neemt de grondwet er zoo
weinig notitie van, dat het niet eens bij name
wordt genoemd; „het geven van onderwijs is vrij,
behoudens enz.," dat is alles wat de grondwet er
van zegt.
Wanneer men de disoussiën over de onderwijs
wet in 1857,9jaren na de tegenwoordige grondwet,
leest, dan kan men gemakkelijk de bedoelingen van
den grondwetgever leeren kennen. Thans zijn echter
bijna 30 jaren na de invoering der grondwet ver-
loopen, zoodat het niet te verwonderen is, dat
velen zich in die bedoeling vergissen. Maar in
1857 is een aller interessantst debat in de tweede
kamer gevoerd dat ons de bedoeling leert. De
regeering verdedigde het subsidieeren van het
bijzonder onderwijs in sommige gevallen, maar
vond geen steun. Spreker wilde geen volksverte
genwoordiger aanhalen die verdacht zou kunnen
worden van radicalisme, maar citeerde het destijds
gesprokene door den heer Wintgens, die consta
teerde dat de grondwet geen bescherming
van het bijzonder onderwijs wilmaar voor
het openbaar onderwijs alleen de zorg aan den
staat heeft opgelegd De kamer heeft zich even
zeer duidelijk uitgesproken, dat er minstens éen
openbare school in iedere gemeente moet zijn, ook
dan als er gesubsidieerde bijzondere scholen zijn.
Deze laatste bovendien mogen alleen aanvullen.
Nergens is er in de grondwet een spoor van de
bedoeling om onderwijs in kerkelijke richting te
beschermen.
Nog herinnerde spreker dat de heer de Bosch
Kemper, toen hij zijn „Handl. tot de kennis van
het Ned. staatsrecht" schreef, als zijne overtuiging
uitsprak dat het onverantwoordelijk zou zijn het
kosteloos onderwijs na te laten, om daardoor het
bijzonder onderwijs te bevorderen.
De staat heeft zich de taak opgelegd om te
zorgen voor het openbaar neutraal onderwijs, even
als hij de zorg op zich heeft genomen voor inrich
tingen tot vorming van officieren te land en te
water, voor wie ook geen bijzondere seholen bestaan.
De bijzondere scholen mogen niet anders zijn dan
hetgeen de vrijkorpsen in het leger zijn in tijd
van oorlog, zij mogen hoogstens slechts tot aanvul-
afwezigheid verontschuldigen? Er was in Made-
liefje's oog slechts éen excuus dat zij kon aan
voeren, namelijk dat zij eene wandeling was
gaan doen.
De wolken hadden zich nu tot eene zwarte
massa boven haar hoofd samengepakt en de regen
kwam in stroomen neder. Margaret had geen
parapluie bij zich, niets dan een fashionabele parasol,
die juist groot genoeg voor eene pop was. De
wind begon weêr met haar mantel te spelen, gelijk
te voren, en de regenvlagen, die haar tegen het
gelaat sloegen, maakten haar half blind. Eer zij
te huis was kon men haar net morgenkleedje,
haar parasol en haar zelve wel uitwringen.
„Waar zijt gij geweest vroeg mevrouw St. Clare,
die op eens, door Tabitha gevolgd, in de vestibule
voor Margaret stond, terwijl Lydia, die dezen
morgen ter wille van de modemaakster vroeg op
gestaan was, aan de deur van de ontbijtkamer
stond te kijken.
„Ik ben uit wandelen geweest," stamelde Made
liefje, overtuigd dat nu alles zou uitkomen, „en
ik ben door den regen overvallen."
„Wat ziet ge er uit!" voerde Lydia aan.
„W aar hebt ge gewandeld vroeg mevrouw,
blijkbaar geërgerd.
„Den weg op," antwoordde Madeliefje met een
snik, het gevolg van ontroering en vrees. „Het
het is zoo aangenaam eene kleine wandeling te
doen, voordat het zoo heet wordt. Ikik
wist niet, dat het zou gaan regenen."
„En ginds hoe lang zjjt ge wel tot het inzicht
ling dienen. Van privilege van het openbaar
onderwijs door den staat kan geen sprake zijn,
want men zal toch niet zeggen dat iemand zijn
eigen zaak priviligeert.
D' heer Groen van Prinsterer had alleen gelijk,
volgens spreker, toen hij zeide dat de fout alléén lag
in art. 194 der grondwethij ontzag zich zelfs niet
dit een „ellendige zinsnede" in die wet te noemen.
Wil men over wijziging van dat artikel der grond
wet discussieeren, dan is spreker bereid daarover
ook zijn gevoelen te zeggen, maar zoolang dat
artikel onveranderd is, is het niet mogelijk gevolg
te geven aan de klachten der voorstanders van
het bijzonder onderwijs over bevoorrechting van het
openbare.
De heer mr. G. A. Fokker betuigde zijne volle
instemming met het door den heer Pické aange
voerde. Wat zijn gevoelen over het wetsontwerp
betreft, waarnaar hem onlangs schriftelijk door een
lid der tweede kamer werd gevraagd, heeft hij
geantwoord dat z. i. het ontwerp enkele verbete
ringen bevat, maar nog veel meer bezwarende
bepalingen, onder anderen art. 16, en dat hij
hoopt dat de kamer ons voor de aanneming van
dat artikel zal bewaren, als zijnde in strijd met
art. 196 der grondwet.
Alsnu brengt de voorzitter in beraadslaging art.
42, luidende
„Ter tegemoetkoming in deze kosten (van het
onderwijs) wordt eene bijdrage voor ieder school
gaand kind tot een naar den toestand der gemeente
billijk bedrag geheven.
„In gemeenten, waar geen opcenten op de grond
belasting en het personeel, geen hoofdelijke om
slag noch verbruiksbelastingen worden geheven,
kan de heffing van schoolgeld worden nagelaten.
„Bedeelden en zij die, ofschoon niet bedeeld,
naar het oordeel van burgemeester en wethouders
onvermogend zijn om schoolgeld te betalenwor
den niet aan de heffing onderworpen.
„Het gemeentebestuur bevordert zooveel moge
lijk het schoolgaan van kinderen van bedeelden
en onvermogen den, zonder hen, wanneer zij gele
genheid hebben tot keuze tusschen openbare en
bijzondere scholen, in het doen dier keuze te be
lemmeren."
De voorzitter stelde, na voorlezing van dit arti
kel en de memorie van toelichting, de vraag, of
de vergadering deze bepaling al of niet wensche-
lijk acht?
De heer mr. P. Eomeijn deed uitkomen, dat al
naarmate van den bril waardoor men de quaestie
beziet, men ook een'verschillende opinie over de
verplichte heffing van schoolgeld hebben zal. Er
zijn er die meenen, dat het neutraal onderwijs
niet belemmerd mag worden door verplichte hef
fing van schoolgeldanderen daarentegen beschou
wen heffing van schoolgeld als voordeelig voor
gekomen, dat het zoo aangenaam is eene kleine
wandeling te doen voordat het heet wordt her
nam mevrouw op sarcastischen toon. „Hoeveel
morgens hebt ge daar al naar gehandeld?"
„Dezen morgen voor 't eerst, mama," antwoordde
Madeliefje met overtuiging, want het was de
waarheid.
„En met wien hebt gij gewandeld?" vroeg
Lydia met imposanten nadruk. „Wie heeft u te
huis gebracht?"
„Niemand," antwoordde Madeliefje, hare tranen
onderdrukkende. „Ik ben alleen naar huis gewan
deld. Dat kunt ge aan juffrouw Hunt vragen,
die mij ontmoet heeft. Mag ik nu naar boven
gaanmamaom andere kleederen aan te
trekken?"
Mevrouw St. Clare zei ja noch neen, maar gaf
eene stilzwijgende toestemming door de hand
naar de trap uit te strekken. Margaret moest de
vuurproef van drie gezichten doorstaan, toen zij
naar de trap ging: dat van hare moeder stond
streng, dat van Lydia minachtend dat van Ta
bitha zuinig. De beide dames gingen daarop het
ontbijt vertrek binnen en de kamenier verwijderde
zich.
„'t Is gemakkelijk genoeg te raden wat Made
liefje aan de hand heeft," zei Lydia, die in een
lagen stoel hare chocolade zat te drinken, met
een paarsch manteltje, met zwanendons gevoerd,
over hare schouders, want het vroege opstaan en
het regenachtige weêr had haar huiverig gemaakt.
„Och, ik weet het niet," antwoordde mevrouw
de openbare school. Voor de eerste meening
beriep hij zich op een voorstander als de heer van
Beyma in Friesland, voor de laatste op het ge
voelen van twee inspecteurs, die heffing van school
geld voordeelig achten.
De heer H. Joh. Smid merkt op, dat toen in Fries
land op acht scholen kosteloos onderwijs werd inge
voerd, het getal leerlingen in een jaar tijds van
13 tot 21 pet. vermeerderd was. Overigens meent
hij, dat uit het advies der inspecteurs slechts
blijkt van éen inspecteur die zich vóór verplichte
schoolgeldheffing verklaarde
De voorzitter deed voorlezing van het advies der
commissie van inspecteurs, waaruit blijkt dat de
meerderheid tegen wijziging van art. 33 van de wet
van '57, dus tegen verplichte sehoolgeldheffing is.
In Friesland zijn er slechts 7 gemeenten op
het platteland waar nog schoolgeld geheven wordt.
Overal waar geen schoolgeld wordt geheven is het
aantal leerlingen geklommen, en zoo ook omgekeerd.
De heer mr. G. A. Fokker was het eens met
den heer Eomeijn, dat de beoordeeling van het
wetsartikel afhangt van het standpunt waarop
men zich plaatst, maar hij laat zich niet afschrik
ken door de tegenspraak der minderheid in de
vergadering der commissie van inspecteurs. Ieder
een weet toch, dat de inspecteur die zich voor de
invoering van verplichte sehoolgeldheffing ver
klaarde, de heer Verheijen is, inspecteur van het
lager onderwijs in Noord-Brabant, wiens hart on
getwijfeld gezind is voor het bijzonder kerkelijk
onderwijs. Als men de verschillende geschriften
met statistieke opgaven leest, dan kan men niet
anders of men moet instemmen met de conclusie
der vergadering van inspecteurs en zich tegen ver
plichte sehoolgeldheffing verklaren. Het laatste stuk
dat spreker gelezen heeft is van den heer Kerdijk,
die daarin constateert dat overal afschaffing van
schoolgeld leidt tot vermeerdering van schoolbezoek-
Het is wel een mooie frase, de bewering dat slechts
datgene wordt gewaardeerd waarvoor men betaalt,
doch dit is slechts in enkele gevallen waar, niet
ten aanzien van het onderwijs. Bovendien, men
mag aannemen dat verreweg de meeste leden van
het Nut voorstanders zijn van het openbaar onder
wijs, wat hebben wij dan hier te maken met een
ander standpunt dan hetgeen waarop bet Nut
zich steeds heeft geplaatst en nog plaatst? Hij
gelooft dat het voldoende is te verklaren: wij
keuren verplichte schoolgeldheffing af.
De heer jhr. mr. J. W. M. Schorer maakte de
vergadering attent op eene eigenaardigheid en zelfs
op eene ongerijmdheid in het voorgestelde art. 42.
Er wordt gezegd, dat in gemeenten waar geen
opcenten op grond en- personeelebelasting en geen
hoofdelijke omslag noch verbruiksbelastingen
geheven worden, de heffing van schoolgeld kan
worden nagelaten. De minister zegt in de memo-
op kregeligen toon, want zij had een afkeer van
die kleine onaangenaamheden.
„Ik weet het wél," hernam Lydia. „Madeliefje
is uit geweest, om Frank Kaynor te zien. Als ik
n was, mama, zou ik haar zooveel vrijheid niet
laten."
„Reik mij de suiker eens aan, Lydia, en laat
mij in vrede ontbijten."
Toen Madeliefje hare deur gesloten had, barstte
zij in een vloed van tranen uit. Haar zenuwge
stel was geheel en al geschokt, 't Was echter
noodig dat zij hare natte kleederen tegen droge
verwisselde en dat deed zy ook, maar al dien
tijd jammerlijk snikkende. Zij wenschte dat zij
niet gedaan had wat zij had gedaan, of dat Frank
aan hare zijde kon staan om haar te bemoedigen
en te beschermen. Toen zij zich verkleed had
trok zij den trouwring van haar vinger, bond
dien aan een lintje en verborg hem in haar boezem.
„Als het eens gebeurde, dat ik dien nimmer
openlijk mocht dragen?" dacht zij met een zucht
en een snik. „Als wij elkander eens nimmer weêr
zagen, nimmermeer bij elkander mochten zijn?
Als mama met mij naar het buitenland gaat en
hij hier blijft, kon een van ons beiden sterven,
voordat wij elkander hebben weêrgezien l"