N°. 35. 120® Jaargang. 1877. Zaterdag 10 Februari. Dit blad versobynt d a g e I ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen,' Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlpo nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiêni 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,! van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte," Hoofdagent voor Belgifi en Frankrijk: de firma Hatas, Laffiti C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 9 Februari. FEU'ILLETOnSr. EERSTE DEEL. MIDDËLBURGSC COURANT. Bij de heden gehouden herstemming" voor de verkiezing van een lid voor de kamer van koop handel en fabrieken alhier zijn 57 stemmen uitgebracht. Daarvan verkregen de heeren Jac. de Kanter 26, J. G. van der Harst (die verzocht had niet in aanmerking te komen) 16 en P. W. van de Kamer 15 stemmen, zoodat de beer de Kanter gekozen is. In een hij de Staats-conrant van heden behoo- rend bijvoegsel is opgenomen eene tabel, aantoo- nende het verkeer en de opbrengst der onderschei dene kantoren van de rijks-telegraaf over het jaar 1876. Daaruit blijkt dat verzonden zijn 1,744,354 en ontvangen 1,783,159 gewone tele grammen, alsmede verzonden 194,222 en ontvan gen 188,865 kaarttelegrammen. De opbrengst bedroeg: binnenlandsch verkeer f 443,256,694, internationaal verkeer 278,302,51; kaarttelegrammen/ 36.740,92, samen f 758,300,124, waarbij komt 14,842,884 als opbrengst van 50,758 doorgezonden telegrammen, zoodat het algemeen totaal 773,143,01 bedraagt. Op de kantoren in Zeeland was de totaal opbrengst als volgtBreskens f 397,83; Bruinisse 637,78; Goes 2,129,42; Hansweert 856,974; Hulst f 541,934; IJzendijke 214,374; Kortgene f 218,53; Middelburg 5,444,30; Neuzen 2,817,774; Oostburg ƒ214,274; Sluis 347,654 Tholeh ƒ684,03; Vlis- singen 7,890,74; Walsoorde f 781,784; West- Schouwen (vuurtoren) f 13,97; Yersekendam (geslo ten geweest van 1 Juni tot 31 Augustus) 394,21; Zierikzee ƒ2,351,624. Blijkens een bij de regeering ontvangen en in de Staats-courant van beden medegedeeld telegram is te Emden de veepest uitgebarsten. Dientenge volge zijn aldaar gestrenge maatregelen verordend. Eene officieele bekendmaking in het Dresden er Journal van 6 dezer, houdt in dat ook in de nabijheid van Dresden op eene boerderij de veepest zich heeft geopenbaard. De zestiende algemeene vergadering van het Aardrijkskundig genootschapzal op Zater dag 17 dezer des voormiddags te 11 uren gehouden worden in het gebouw voor „Kunsten en weten schappen" te 'sHage. Onder de punten van beschrijving komen voor: 1. Bespreking van den tegenwoordigen toestand Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood. Hoofdstuk X. MAJOOR EAYN0R EN ZIJNE VROUW. Vervolg). Het gelaat van den majoor stond niet zoo hoop vol, want zijne eigen ervaring op dat punt kwam hem in de gedachten. „Dat denken wij allen, mijn jongen," zei hij. „Maar niemand weet voordat hij het zelf onder vonden heeft, hoe spoedig eene som contant geld tusschen de vingers wegsmelt. Terwijl ge nog denkt: ik zal er dit meê doen of dat meê doen fut! is het weg, en zit ge op uwe leêge han den te kijken, moeite doende om u te herinneren waar het gebleven is." Hij bracht de lade, met de twee testamenten er in, weêr op hare plaats, sloot het bureau zorg vuldig en begaf zich daarop ter ruste, om er zich eens op te beslapen, zooals hij het had uitgedrukt. De morgen kwam, een van die mooie zonnige dagen zooals de vorige ook geweest waren. Het yenster was weêr opengezet en de zon scheen van het Poolvraagstuk, door den heer L. R. Köo- lemans Beijnen. 2. Beraadslaging over hetgeen thans door Neder land tot bevordering der kennis van de Poolgewes ten kan gedaan worden. De door de N. Rott. Ct. gisteren medegedeelde nota der anti-revolutionaire kamerleden over het sehoolwetsontwerp was volgens het Haagsche Dagblad slechts eene door dT. Kuijper opgemaakte schets. Het echte stuk deelt het Dagblad heden mede. Het is veel uitvoeriger en wijkt eenigszins van de lezing der N. Rott. Ct. af. In de hoofd zaak, dat is in het voorgestelde nieuwe wetsartikel I, van welks aanneming de anti-revolutionairen hunne deelneming aan het verder debat afhankelijk maken, komt het echter met de schets overeen. De laatste zinsnede der schets, die waarbij de partij preciseert tegen welke bepalingen van het sehoolwetsontwerp zij gestemd is, vinden wij in de nota niet terug. De nota is onderteekend door de heeren van den Berch, Schimmelpenninek van der Oye, Kuy- per, van Wassenaer, Teding van Berkhout, A. Mackay, van Asch van Wijck en van Heemstra. De heeren de Jonge, afgevaardigde voor Mid delburg, Messehert van Vollenhoven, Biehon en Saaijmans Vader ontbreken dus bij de ondertee kenaars. De hulde aan de nagedachtenis van Joost van den Vondel op den jaardag van zijn sterven bewezen, heeft te Amsterdam tot eene vrij treurige polemiek aanleiding gegeven. De katholieke kleur dezer demonstratie, aan welker hoofd de heer Alberdingk Thijm en de pastoor Brouwers zich geplaatst hadden, gaf aan sommigen ergernis en het Handelsblad achtte het noodig op te merken dat die ergernis „in een protestantsch land" niet onverklaarbaar doch niettemin ongegrond was, daar het nederleggen van kransen en gedichten op Vondel's standbeeld nog niet den toeleg be hoefde te verraden om „onzen grooten Joost heilig te verklaren." Tegen deze uitdrukking: „protestantsch land" komt de heer Alberdingk Thijm op. Hij schrijft aan het Handelsblad dat ons land „politisch noch ethnographisch zoo kan genoemd worden." Hierop ontvangt de hoogleeraar van het Han delsblad bet volgende bescheid: „Het was noch een drukfout, noch een penfout, dat wij Nederland een „protestantsch land" noem den. Wij hadden kunnen spreken van ons volk als van een vrijheidlievend, nadenkend volk, dat waarheid verkiest boven schijn, dat eerlijk onder zoek voorstaat, dat tegen gezag en traditie durft in verzet komen, wanneer het geweten het gebiedt, vroolijk op de ontbijttafel. De kinderen omringden die reeds, wat verwaarloosd van kleeding, maar gezond van voorkomeu, en deden stapels boter hammen verdwijnen, waarbij zij zooveel eieren aten als zij wilden. Mevrouw Raynor, in 't zelfde verschoten kleedje van den vorigen dag, zat met een schaaltje ham voor zich, waarvan zij uitdeeling hield, terwijl Alice koffie schonk. Het scheen niet anders dan natuurlijk, dat mevrouw zich met datgeen belastte, wat haaf de minste moeite veroorzaakte. Zij was altijd zacht en vriendelijk, maar van zeer weinig nut. De majoor was nog niet tegenwoordig, want hij bleef 's morgens gaarne wat lang te bed lig gen, 't geen voor zijn gestel niet goed was. Ware hij zoo vadsig niet geweest, hij zou niet zoo dik geweest zijn. Prank keek onwillekeurig naar het bureau, waar hij tegenover zat, en was nieuws gierig of zijn oom zich nu iets aangaande dat belang rijke punt in het testament zou herinnerd hebben. „Heeft oom een gerusten nacht doorgebracht, tante?" vroeg hij, in de hoop dat het antwoord op die vraag hem misschien eenig licht zou geven. „Hij slaapt altijd gerust," antwoordde mevrouw; „eigenlijk t e gerust, want dat is niet goed voor een man van zijn leeftijd." „Denkt ge, tante, dat het nog lang zal duren voordat hij beneden komt?" ging Frank voort. „Ik hoor hem opstaan. Hij is er van morgen vroeg bij, omdat gij hier zijt." Weinige oogenblikken daarna trad de majoor binnen, in een gebloemden zijden kamerjapon, dat zijn kracht, zijn roem en grootheid heeft te danken aan de onzelfzuchtige, heldhaftige geestdrift, waarmede het protesteerde tegen geestelijke dwinge landij; dat zoo in zijn geschiedenis als in zijne kunst en letteren grooten eenvoud toont, doordien het volkskarakter over het algemeen wars. is van misleidende praal, en ernstige, gestrenge, zij het ook stroeve waarheid stelt boven poëtische vormen en zinnelijke schoonheid, die de verbeelding doen dwepen, doch het verstand onbevredigd laten. Dit ware echter een wel wat uitvoerige omschrij ving geweest. „Protestantsch" zegt hetzelfde, doch op bondiger wijze." Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende „Met genoegen heb ik bemerkt dat de door velen aan de tweede kamer aanbevolene, en zelfs door de anders niet zoo driftige eerste kamer wenschelijk geachte handelwijze, van bij hare wederkomst alles behalve de onderwijswet te laten liggen, sedert eenigen tijd niet meer zoo algemeen wordt verdedigd. Vele dagbladen zijn mijne over tuiging gaan deelen, dat de rechtbanken- en kan- tongerechtenwet, die sinds lang in staat van wijzen is, in de eerste plaats behoort in behandeling ge nomen te worden. Dan zal althans de rechterlijke organisatie geheel herzien, een werk afgeloopen zijn, waaraan regeering en vertegenwoordiging sinds jaar en dag vruchteloos arbeiden. Na de aanneming dezer wet en na afdoening van de hangende kleine wetjes, mag de onderwijswet den voorrang hebben. „In de literatuur, door 's heeren Heemskerk's wetsontwerp in 't leven geroepen, komen nu en dan vreemde argumenten, zoowel vóór als tegen dit ontwerp aan het lieht. Zoo eindigde een con servatief blad dezer dagen eene serie van acht hoofdartikelen met 1° eene hulde aan den minister, wegens het overleggen der adviezen van de inspec teurs, op de in der tijd zoo geheimzinnig vermelde 34 vraagpunten gehoord, en 2° de volgende zin snede „het blijkt dat hij op verscheidene zeer belangrijke punten van die adviezen is afgeweken daarmede beeft bij zijnen tegenstanders een krach tig wapen in de hand gegeven, maar tevens ge toond, dat het hem alleen te doen is om de zaak." Tegen de hulde sub 1° heb ik geen bezwaar, ofschoon het mij een magere lofspraak toeschijnt den minister te prijzen omdat hij het tot zooveel ongerustheid, agitatie en wantrouwen aanleiding gevend geheim, dat over de onderwijsquaestie is uitgebreid, ten slotte beeft opgeheven. Had de minister de 34 vraagpunten intijds openbaar ge maakt en aan de publieke opinie onderworpen, hij hadde beter gedaan en werkelijk lof verdiend. „Wat echter hierboven sub 2« gezegd wordt, die, evenals de pakjes der kinderen, zijne beste dagen had gehad. Een tijd lang bestormden de kleinen hem zoozeer met vragen,- dat Prank er niet tusschen kon komen; maar eindelijk kreeg hij ook zijne beurt. „Hebt ge 't u herinnerd, oom, nu ge er op geslapen hebt?" vroeg hij. En toen bij niet dadelijk antwoord kreeg, ging hij voort: „Dingen, die ons ontschoten zijn, komen in den droom soms weêr in 't geheugen terug. Daar heb ik voor beelden van gehoord. Is het u van nacht ook zoo gegaan, oom?" „Mijn beste jongen, ik heb gedroomd dat een groote haai met wijd opgesperden bek mij nazat en dat ik niet nit het water kon komen." „Dushebt ge u niets herinnerd?" „Tot mijn spijt, neen. Ik zal zien of het mij nog gedurende den dag wil invallen." Doch de dag verliep en niets viel den majoor in. Hij sliep er nog een tweeden nacht op, maar met denzelfden onvoldoenden uitslag. „Het spijt mij erg, mijn jongen," zei hij, de hand van Frank vattende, toen deze afscheid nam. „De hemel weet hoe gaarne ik het u zeggen zou, als ik maar kon. Mocht het mij later nog te binnenschieten (zooals zeker gebeuren zal, want ik weet niet waarom het niet het geval zou zijn), dan zal ik het u dadelijk naar Trennach schrijven. Intusschen kunt ge van éen ding verzekerd zijn, namelijk dat het eene belangrijke som is." „Gelooft gij dat?" vroeg Frank. „Of ik het geloof? Ik ben er bijna zeker van. schijnt mij, behoudens allen eerbied voor de Am- sterdamsehe courant, klinkklare onzin. Dat de minister de adviezen van de inspecteurs niet volgde, is een bewijs dat het hem „te doen was om de zaak"Was het den inspecteurs dan niet te doen om de zaak, waarmede waarschijnlijk „de zaak van het onderwijs" bedoeld wordt? Ofwel, waren de adviezen der inspecteurs, niettegenstaande hunne goede bedoeling, zóo verkeerd, dat afwij king de zaak van het onderwijs dienen, opvolging haar daarentegen schaden zou Om deze vragen te beantwoorden zou men in het hart der quaea- tiën zelve moeten afdalendaartoe ontbreekt my in uwe kolommen de ruimte. Maar sta nnj toch toe een paar vingerwijzingen te doen. Ik neem zes hoofdbeginsels van het wetsontwerp, en stel het advies van de elf inspecteurs naast het voor stel des ministers ieder kan dan zien wie het meest overeenkomstig het gewicht van de zaak heeft gehandeld. „1° Het vervallen van het meer uitgebreid lager onderwijs. Bestaat er reden om daarin verande ring te brengen was een der vraagpunten. De inspecteurs verklaren daarvoor geene reden te zien. De minister schrapt eenvoudig het geheele meer uitgebreid lager onderwijs, met het zeer be twistbaar motief dat dit, „de beginselen der kennis van de levende talen" NB. middel baar onderwijs is. Het geldt hier niet eene bloot theoretische indeeling; voor de praktijk moet men wel in aanmerking nemen dat het dan noodig zou worden de geheele machine der wet vau 1863 in het werk te stellen in de kleinste gemeente, waar men de jongens b. v. Fransch wilde laten leeren. Is dit in 't belang der „zaak" van de algemeene volksontwikkeling? „2« Is er aanleiding om terug te komen op de bepaling dat gemeenten subsidie kunnen verleenen aan bijzondere scholen, die in dat geval een neu traal karakter dragen? was een tweede vraag. In de inspecteurs-vergadering heeft hierover zelfs geene discussie plaats; éénstemmig adviseert ze: neen. De minister vervangt echter de bepaling door een stellig verbod, „uitgaande van het be ginsel van geheele afscheiding van openbaar en bijzonder onderwijs, en van gelijk recht voor alle ondernemingen van bijzonder onderwijs." Is het zoo zeer in het belang der „zaak", deze gelegen heid om het beginsel der neutrale, voor allen toe gankelijke school ook in het bijzonder onderwijs te handhaven, met een paar groote en holle woor den af te snijden? „3° De minister vroeg of niet voor ieder onder wijzer een kleiner getal leerlingen moest worden bepaald, dan de wet van 1857 voorschrijft, en of de kweekelingen onder het onderwijzend personeel moesten gehandhaafd blijven. De inspecteurs ad- 't Is in de duizenden. Ja, daar ben ik van overtuigd," „Daar zal ik het dan ook maar voor houden, oom," zei Frank, want het zou wel een wonder geweest zijn, indien Frank, met zijn vurigen aard, er na deze bemoedigende verzekering niet even eens over gedacht had. „Ik kan dus mijne plannen daarnaar inrichten?" „Dat kunt ge gerust doen. En hoor eens, Frank," al had ik mij vergist, ofschoon ik weet dat dit het geval niet is," ging de rondborstige majoor voort, „dan zal ik het goed met u maken. Als universeel erfgenaam (ik herinner my zeer stellig dat ik dat ben) zal ik vele duizende ponden comptant geld krijgen en dan is een deel daarvan voor u, als ge het noodig hebt." "Wat zijt ge toch goed, oomriep Frank, uit wiens heldere blauwe oogeu de levendigste dankbaarheid sprak. „En ik zal er u nog iets bij zeggen, mijn jongen, ofschoon ik er ongaarne over spreek en er ook in mijn gezin nog geen woord van gerept heb, want het zou den schijn kunnen hebben alsof ik naar den dood der arme Anna verlangde, en dat zon ik voor geen prijs ter wereld doenen gij zeker ook niet, Frank?" „Zeker niet, oom-; maar wat is het dan?" „Ik heb dezer dagen een brief van mijn notaris Street ontvangen. Terloops meldde hy er ook in, dat hij op den Arendshorst was geweest en in een postscriptum voegde hp er bij, dat het hem getroffen had zoo slecht als uwe tante Anna er

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1