N°. 33. 120° Jaargang, 1877, Donderdag 8 Februari. Dit blad versoïiijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiêni 20 Cent per regel, Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte^ Hoofdagent voor Belgis en Frankrijk: de firma Hayas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 7 Februari. Ideaal en Werkelijkheid. Benoemingen en besluiten. MIDBELBERGSCHE C BIB ANT, Door burgemeester en wethouders van Middelburg wordt het volgende bekend gemaakt: Gemeentelbelastiiïg'en. Suppletoir kohier n° 2 voor de plaatselijke belasting op de honden over 1876. De burgemeester en wethouders van Middelburg, brengen ter kennis van de ingezetenen, dat het suppletoir kohier n° 2 van de belasting op de honden, over het jaar 1876, door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd en ter invor dering aan den gemeente-ontvanger uitgereikt. Middelburg, den 5en Februari 1877. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCnORER. De secretaris (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. ui. Teneinde onze schets der idealen van den heer Nijhoff, wat hun toepassing op de prac- tijk van ons staatsleven betreft, niet al te on volledig te maken, moeten wij nog trachten uit den overvloed van algemeene bespiegelin gen, die zijn geschrift bevat, enkele wenken op te sporen. "Veel vinden wij echter niet. Invoering van het algemeen stemrecht zou hij in het afgetrokkene wenschehjk achten indien ons volkskarakter meer met het Fransche over eenstemde. Daar wij echter de levendigheid en de hartstochtelijkheid missen, welke de Franschen tot zulke werkzame belangstelling in de staatkunde drijven, moet met deze eigen schappen onzer natie rekening gehouden worden. Er zullen, naar zijne zienswijze, „meer partieele verbeteringen in het kiesrecht aange bracht en onbillijkheden weggenomen moeten worden." Met den schrijver (mr. O. B.) der brochure: „De crisis en de toekomst dei- liberale partij," is hij van gevoelen dat het niet alleen op meer, maar vooral ook op andere kiezers aankomt. De slotsom van zijne denk beelden ten aanzien van dit punt vat hij samen in deze woorden: „Voorshands herinneren wij aan deze beide onloochenbare waarheden dat ook dit deel van ons staatkundig leven aan het zedelijk ideaal getoetst en met ons eigen aardig volkskarakter in overeenstemming moet wezen." Een tweeden wenk op dit gebied treffen wij aan in eene vurige schildering der misbruiken van ons tegenwoordig kiesstelsel, ten opzichte van de belemmering der onafhankelijkheid van den kiezer in het vervullen van zijn staats burgerlijken plicht. De vraag of de straf wet bij machte is om daarvoor te waken be antwoordt hij niet, doch ontwijfelbaar acht hij het dat de kiezer door dezelfde wetten, welke hem het kiesrecht toekennen, in de uitoefening daarvan beschermd moet worden. „En zoo het dan, dit is zijne slotsom, bewezen fcan worden dat hij door anderen wordt bena deeld, dan mag de maatschappij eischen de gevaarlijke personen te weren, hun invloed te breken en daardoor schrik in te boezemen bij allen, die op dergelijke wijze misbruik willen maken van hun invloed en gezag." Eindelijk mogen, in naam van het zedelijk ideaal, de tegenwoordige partijleuzen niet lan ger bij het werk der verkiezingen op den voor grond staan. De schoolquaestie, die twistappel onzer politiekmoet worden „verwijderd." Daarna moeten de kiezers acht gaan slaan (het zijn weder de slotwoorden) op mannen „die be denken alles wat edel is en liefelijk en wel luidt mannen die ernstig op elk levensgebied het goede willen, mannen die de ernstige problemen der maatschappij doorzien, doch tevens beseffen dat het persoonlijk levensgeluk niet afhankelijk is van de omkeering der be staande orde, maar van hun eigen gemoedsleven en hun eigen krachtenmannen op wier onbaatzuclitigen invloed wij kunnen bouwen in tijden van vréde en welvaart en op wier krach ten wij kunnen steunen in tijd van nood." Ten opzichte onzer huitenlandsche staat kunde herhaalt onze schrijver zijn voorschrift: „handhaving der politiek van het zedelijk ide aal," welke politiek wij moeten optrekken „als een muur tegenover het standpunt van egoïs tische politiek," waarop èn de groote mogend heden van Europa èn het ultramontanisme zich stellen. Volgden wij hun voorbeeld, dan zou „het egoïsme van den kleinen staat in den loop der tijden noodzakelijk moeten onderdoen voor het egoïsme der groote staten." Het eenige middel daartegen, dat sterker is dan alle defensiemiddelen samenis„met hart en ziel ons werpen in de armen van die idealistische politiek, welke rekening houdt met de werkelijkheid zonder het ideaal te ver liezen." Daarmede zullen wij ook de kracht breken van het ultramontanisme. „Zijne list (hiermede eindigt de brochure) zal het on derspit delven voor de wijsheid van de staat kunde der hoogste moraliteit; zijn heerschap pij zal alleen zich buigen voor haar zedelijk gezag; zijne macht en duisternis zullen alleen wijken voor haar licht der redezijne slavernij des geestes zal alleen ontketend worden door haar hoogste, haar zedelijke vrijheid." Misschien hebben wij ons bij onze lezers te verontschuldigen dewijl wij zooveel groote woorden moesten overbrengen, waaruit het zoo moeilijk valt eene bevattelijke aanwijzing af te leiden. Het is echter onze schuld niet indien eene samentrekking der denkbeelden van den heer Nijhoff tot geen redelijker uit komst leiden kon. Wij hebben geen moeite gespaard om hem recht te laten wedervaren. Evenmin als hij ons namen noemt van mannen die aan zijn ideaal van een volksvertegenwoor diger eenigszins beantwoorden, evenmin als hij aanwijst op welke grondslagen hij ons kiesstel sel zou willen hervormen, evenmin laat hij zich uit omtrent de daden in welke zijne hui tenlandsche „politiek van het zedelijk ideaal" zich zou belichamen. Is het bezit van uitge strekte koloniën door een kleinen staat met die politiek bestaanbaar? Öok indien dit bezit berust op een systeem van geweld? Ook indien het den kleinen staat ontbreekt aan de middelen om die koloniê'n tot volledige ontwikkeling te brengen? Zoo ja, is dan het trekken van recht- streeksch geldelijk voordeel van deze bezittin gen geoorloofd Moeten wij niet de ontelbare millioenen welke wij sedert een 40tal jaren van Indië genoten hebben, teruggeven en ten bate van Indië aanwenden? Moeten wij, den oorlog in Atchin eenmaal begonnen hebbende, in naam der idealistische politiek hem niet eindigen en de Atehineezen voor de geleden verliezen eene schadeloosstelling aanbieden Moeten wij ons hij den „grooten Amerikaan," den president van Venezuela, niet gaan verontschuldigen wegens de Curatjaosche smokkelarijen Moeten wij, al of niet, de Luxemburgsche schuldquaes- tie uit de wereld helpen door te beginnen met betalen? Op geen dezer vragen geven de idealen van den heer Nijhoff, zoo ver wij ze kennen leerden, eenig antwoord. Of wij ons dan ook te verontschuldigen heb ben dewijl wij aan dit vlugschrift zooveel arbeid besteed hebben? Wij gelooven het niet. Eerstens omdat in onzen tijd een man, die de vlag van het idealisme stout omhoog liijscht, wel verdient gehoord te worden, vooral wanneer zijn eerste woord, gelijk hier, een programma is van „de beginselen, die op den duur een volgenden arbeid zullen bezielen." De latere nommers van het onder de redactie van den heer Nijhoff verschijnende tijdschrift zullen ons vermoedelijk meer licht schenken omtrent de middelen om zijne idealen in ons staatsleven <te verwezenlijken. In de tweede plaats echter omdat deze idealist in zijne ontevredenheid met het bestaande geenszins alleen staat. Anderen, die met zijn idealisme niets gemeen hebben, komen langs andere wegen tot deze zelfde slotsom: scherpe afkeuring der tegenwoor dige toestanden en personen. Men herin nert zich de geeselslagen, door Multatuli aan ons staatswezen en onze politieke mannen bij herhaling x toegediend. Niet minder heftig is de heer Cd. Busken Huet in zijne onlangs verschenen „Nationale vertoogen", die niet zon der indruk op den heer Nijhoff gebleven zijn, al zijn de „idealen" van den heer Huet dan ook ware tegenvoeters van de „politiek van het zedelijk ideaal." De schrijver der „Natio nale vertoogen" verlangt o. a. eerst een coup d'êtatom ons van de gehate tweede kamer te verlossen, daarna herovering van België om, op het voetspoor van Dnitschland en Italië, „de Nederlandsche eenheid" te grondvesten! Hoe groot het verschil moge zijn dat tusschen deze „idealisten" onderling waar te nemen valt, in een onbestemd verlangen naar wat anders, wat beters, komen zij overeen. Nog door vele anderen, daaronder niet de minst bekwamen en begaafden onzer landgenooten, wordt die zelfde wensch gedeeld. Voor zoover deze dorst naar het betere opwekt tot een vruchtbaar streven naar vooruitgang, met de middelen die men onder zijn bereik heeft, mag men hem toejuichen; als zoodanig is het onze plicht ook aan het bewustzijn der noodzakelijkheid van ëen zedelijk ideaal eene eervolle plaats in ons staatsleven toe te kennen. De staatkunde ech ter, die uit dagelijksch handelen bestaat, is met enkel ontevredenheid even weinig gediend als met schoone redenen, die voor toepassing niet vatbaar zijn. Daaraan te herinneren kan zijn nut hebben. Het is betrekkelijk gemakkelijk eerst een ideaal onbereikbaar hoog in de lucht te hangen, daarna al wat in onze omgeving is daarmede te vergelijken, het af te keuren en als onbruikbaar weg, te werpen. Ook hiervan echter geldt wat van Karei V verhaald wordt, nadat hij kroon en schepte r weggeworpen had om binnen de muren eener kloostercel de rust te zoeken, welke zijn eigen gemoed hem niet verschafte: „Het eerste oogenblik na de uit voering van zijn plan, was ook het eerste oogenblik van zijn berouw." Indien onze sa mentrekking en ontleding der denkbeelden van den heer Nijhoff tot de herinnering dezer waar heden en tot waarschuwing iets bijdraagt, dan heeft zij aan hare bestemming voldaan. In aansluiting dezerzijds aan de spoorlijnen van St. Nifeolaas op Neuzen en Mechelen, zoomede op Gent en Antwerpen, wordt op 10 Februari a. de spoorweg in exploitatie gebracht, van Dender- monde op St. Nikolaas. Blijkens het Prov. blad n° 24 is door den commissaris des konings in Zeeland bepaald, dat de loting voor de nationale militie in het loopende jaar op den 12 dezer in stede van in de gemeente Veere, teSerooskerke (Walcheren) op dienzeltden dag zal plaats hebben en dal daarbij deze volgorde zal worden in acht genomen te 10 uren des voormiddags voor de gemeenten Serooskerke, St. Laurens, Oostkapelle, Grijpskerke, Meliskerke, Domburg, Aagtekerke, en te half 12 uur voor de gemeenten Vrouwepolder en Veere. In de atdeelingen der tweede kamer zijn gisteren verschillende kleine wetsontwerpen, waaronder hot voorstel van den heer Haffmans betrekkelijk het „zoogenaamde" recht van antwoord, onderzocht. Heden is men aan de schoolwet begonnen. Het (gisteren door ons verkort medegedeelde) telegram van den gouverneur-generaal van Neder- landsch Indië, bij het departement van koloniën ontvangen, bevat, volgens de Staats-courant, het bericht dat de generaal-majoor Diemont den 31™ Januari naar KottaRadja is teruggekeerd, aan gezien door de bezetting van Kwalla-Loe, Lamnga en Lambada de verlangde kustlijn in onze macht was gekomen. Drie schoeners, 22 stukken ge schut, 14 vaten patronen, eenige zakken kruit en verschillende wapens van den vijand waren buit gemaakt. Nog wordt vermeld dat de luitenant Roest van Limburg den '28en Januari een schampschot aan het hoofd bekwam, en dat de kapitein van het Britsch-Indische leger Lockharöt (die met vergun ning van den gouverneur-generaal de krijgsver richtingen medemaakte), bij Lambada door een matten kogel aan het scheenbeen gekwetst werd. De kamer van koophandel te Rotterdam heeft een ontwerp-adres goedgekeurd bevattende het rapport harer commissie over de nieuwe zegelwet. Het is opgemaakt door den heer M. Mees met medewerking van den heer Havelaarkassier. Het beveelt verschillende wijzigingen aan, o. a. de vrijstelling van het zegel van cognossementen, tenzij ze als qnitantie worden gebezigd; doch handhaaft het hoofdbeginsel van het ontwerp: de nietigheid van alle stukken die van zegel voor zien moeten worden en blijken het niet te zijn. In dezeltde zitting der kamer deelde de heer Plate mede dat, naar hem gebleken is, op den 20e» Januari jl. door onze regeering reeds alle maatregelen genomen waren met opzicht tot de door Engeland verlangde voorzorgen tegen den invoer van Duitsch vee. Hij was van meening dat de regeering, verre van ecnig verwijt te ver dienen, aanspraak mag maken op erkentelijkheid wegens hare voortvarendheid en haar juist oor deel in het toepassen der noodzakelijke beperkingen. Eindelijk besloot de kamer nog met 17 tegen 2 stemmen, ten aanzien van een voorstel der kamer van koophandel te Zierikzee om een onderzoek in te stellen betreffende de meekrap cultuur, het reeds ontworpen advies (vroeger door ons meer uitvoerig vermeld) uit te brengen, waarin de nutteloosheid en ondoelmatigheid van zulk een onderzoek betoogd worden. De provinciale staten van Noord-Holland zijn in eene buitengewone vergadering bijeenge komen om te beslissen op voorstellen tot verlenging van den provincialen zeedijk beoosten Naarden, tot het vragen van eene onteigeningswet tot dat einde en tot het opdragen van een onderzoek aan gede puteerde staten omtrent de maatregelen tot bescherming der Oostelijker langs de Zuiderzee gelegen hooge gronden tegen zeegevaar. Al deze voorstellen werden aangenomen. Een voorstel tot verdaging der beslissing met het oog op het reeds aan den raad van state ingediende wets ontwerp tot indijking der Zuiderzee werd ver worpen. „GirofléGirofla"is te Breda gisteren opgevoerd en dat wel na afwijzing van een gezamenlijk verzoek der heeren pastoors aan den burgemeester m1. de Man, om, op 't voetspoor van zijn Bosschen collega, Breda voor deze schande te bewaren. Maar 't is ook bekend, dat de heer burgemeester van Breda tot de vrijmetselaarsorde behoort, zegt „de Tijd". Naar de clericale bladen te oordeelen, schijnt die orde in den laatsten tijd bijzonder veel op gang te maken in de zuidelijke provinciën. Welke oorzaak kan dat toch wel hebben Vad.) marine. Op verzoek eervol ontslag uit den zee* dienst verleend aan den luitenant ter zee 2® klasse J. C. Yeenhuizen. leger. Benoemd bij het wapen der artillerie: bij het 1® regiment vesting artillerie tot l®n luite nant de 2® luitenant I. J. van Dam, van het korps; bij het 2® reg. vesting-artillerie, tot kapitein 2® klasse, de 1® luitenant P. J. te Winkel, van het le reg. vesting-artillerie; bij het 3® reg. vesting-artillerie, tot kapiteig 2® klasse, de 1® luitenant D. Hack:

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 1