toonen, dat hij niet tegen personen, maar tegen beginselen strijdt. De leer door een zoodanig ant woord als wij daareven aanhaalden gehuldigd zou er zelfs toe leiden, dat ik een mensch van andere richting, als hij een drenkeling redt, niet mag bijstaan. Neen! al is zijn werk ook nog zoo goed, nog zoo noodig zelfs, ja! al geldt het een zóo dringenden eisch des tijds als bestrijding van 't schoolverzuim, toch (wanneer het namelijk niet van zoogenaamde geestverwanten uitgaat) toch niet helpen, toch zooveel mogelijk tegenwerken Wij vragen niet alleen: is dat humaanmaar zelfs zeer bepaaldis dat Christelijk of lezen deze heeren de schoone gelijkenis van den Barmbar- tigen Samaritaan misschien zóo, dat de bewuste joodsche reiziger zich eerst had vergewist, of degeen, die onder de moordenaars was gevallen, wel ook een jood was van den echten stempel? Als zij haar zoo lezen, dan is hun opvatting mis schien ter goeder trouw, maar toch zeer stellig verkeerd; er wordt zeer uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld, dat het iemand gold, die een Samaritaan was, een man dus van andere richting. Maar genoeg reeds over de eerste zaak. Veritas is, naar het schijnt, vooral geërgerd over de be- waarschoolquaestie. Ook hier kunnen wij ons, naar ons inzien, tegenover een denkend publiek wel niet beter verdedigen dan door onzen brief weêr in zijn geheel te laten drukken, hoewel die brief natuurlijk niet voor publiciteit bestemd was. Tot recht verstand van dien brief herinneren wij vooraf alleen, dat ons door het hoofdbestuur waren toe gezonden 28 vragen betreffende den staat van elk der bewaarscholen in de gemeente. Wij hebben er veel werk aan gehad, om van allerlei zijden die vragen eenigszins nauwkeurig beantwoord te krij gen. Toen wij er eindelijk mede gereed waren, werd op een bestuursvergadering voorgesteld en aangenomen, teneinde 1° nog nader te worden ingelicht, en 2" allen schijn van partijdigheid weg te nemen, dat wij de antwoorden voor zoover de bewaarschool der Christelijk-nationalen betreft, alvorens ze op te zenden eerst aan het oordeel van het bestuur over de genoemde school zouden onderwerpen. Wij deden dat met het volgende schrijven Vlissingen, 11 December 1876. Blijkens nevensgaande circulaire van het hoofd bestuur werden ons 28 vraagpunten ter beant woording opgegeven betreffende het voorbereidend lager of bewaarschool-onderwijs. Wij hebben die vragen voor de evangelisch-protestanfsche bewaar school beantwoord zooals op de andere zijde dezes is gesteld. Alvorens echter deze antwoorden op te zenden, veroorloven wij ons de vrijheid u beleefd te verzoeken, ons te willen terechtwijzen voor het geval er onwillekeurig minder juiste opgaven in voorkwamen, terwijl wij ons verder tot meerdere inlichtingen van uwe zijde gaarne aanbevelen. Hoogachtend Namens het afdeelings bestuur, De secretaris (w. g.) van Aken. Wij vragen aan iederen onpartijdige die dien brief leest: is er in die handelwijze iets vreemds, iets illoyaals? Is er ook maar de minste kleinig heid in die een uitval als dien van Veritas recht vaardigt? Is dit: „zonderling"„bij slim af' „te veel steunende op de domheid der tegen partij"? Er was zelfs in deze zaak bij ons geen sprake van tegenpartij en wij kunnen ook nu iu dien brief nog niets zien dan een eenvoudig en beleefd verzoek, met de meest oprechte bedoelin gen gedaan. Wat er op dien brief geantwoord is Wij gevoelen ons niet gerechtigd brieven van anderen te doen drukken, maar ja! nu Veritas het heeft geopenbaard, moeten wij tot ons leedwezen erkennen, dat het bestuur geantwoord heeft ongeveer in den door Veritas aangegeven geest, hoewel natuurlijk in wat meer gekuischte vormen, dan die waarvan een man als Veritas zich bedient. Ja er is op geantwoord, dat het der commissie bevreemdde, niet het eerst tot het geven van inlichtingen te zijn uitgenoodigd. Er is op geant woord ook onder andere, dat de commissie krach tens haar Christelijk beginsel tot ons in geene betrekking staat. Wij schrijven vooral dit laatste met weerzin ter neder; en wij zouden oneindig liever der commissie om zoo te zeggen onder vier oogen hebben trachten duidelijk te maken, hoezeer ons een dergelijke uitdrukking om harent wille leed doet. Maar nu Veritas ons dwingt ons meer in het openbaar te verdedigen, nu mogen wij ook hierover niet geheel zwijgen. De commissie dan beweert vooreerst, dat het beter ware geweest, indien wij niet later, maar in de allereerste, plaats hare inlichtingen hadden gevraagd. Stel eens voor een oogenblik dat wij het gedaan hadden, zou dan niet veeleer die Commissie eenige reden tot ergernis gehad hebben? zou zij niet eenig recht gehad hebben met te zeggen: „wat vermeet Volksonderwijs zich „Denkt de afdeeling dat wij hare knechten zijn „Moeten wij al het werk doen, en moet zij dan met onze vederen pronken?" En wat nog meer afdoet, indien dan later de inlichtingen en het oordeel van anderen eens niet volkomen op alle punten met die der Commissie overeenkomende waren geweest, zou zij dan niet met zekere verontwaardiging hebben kunnen uit roepen: Volksonderwijs vraagt eerst onze inlich tingen en verandert daarna onze antwoorden!"? Was het niet veel beleefder eensdeels, maar vooral ook veel oprechter eerst van zóóvele zijden als wij konden, inlichtingen te verzamelen, die te wikken en te wegen, zooveel wij konden een eigen oordeel te vormen, en dan dat oordeel uit te spreken tegenover de commissie, met beleefd verzoek ons te willen terecht wijzen, indien wij hier of daar mochten gedwaald hebben? Men moge nu met een zekere minachting spreken van de „eer der con'tróle", die wij der Commissie zouden hebben toegedacht, wij zouden wel eens willen weten, wat men zou gezegd hebben, als wij den anderen weg bewandeld hadden. Wij gelooven (ook nog nadat de Commissie heeft geantwoord) dat wij in dezen gehandeld hebben, zooals beleefdheid en oprechtheid het ons voor schreven. En wat de opmerking van Veritas betreft: „zonderling!" „bij slim af" „te veel rekenende op de domheid dei- tegenpartij!" wij antwoorden met volle vrij moedigheid, en wij antwoorden hier ook met heiligen ernst: Zie Veritas! Door zulk een uitroep geeft gij u geheel bloot, en doet gij U in al uwe armzaligheid kennen: gij zijt te kleinzielig, dan dat gij niet in al deze dingen iets van „tegen partij" zoudt zoeken. Neen! wij schreven aan de bewuste Commissie niet als aan onze tegenpartij, maar als aan mannen, die geacht konden worden omtrent deze zaak op de hoogte te zijn, en bij wie wij daarom hulp en medewerking zochten. Aan een „te gen party" vraagt men geen in lichtingen, veel minder nog terechtwijzingen. En dat andere woord: krachtens ons Christelijk beginsel tot uwe vereeni- ging niet in b et r e k k in g, het is helaas! niet van Veritas, maar van de Commissie zelve afkomstig. Wij willen het woord maar niet in den allerongunstigsten zin opnemen, maar meénen toch even te moeten opmerken, dat die uitdruk king krachtens ons Christelijk begin sel hier al allerongelukkigst gekozen is. Hoe nu? Daar zijn twee zedelijke lichamen, dimbeiden iets voor het onderwijs willen doen, die beiden op dat ernstige, heilige gebied naar waarheid zoekenen de eene wil zich krachtens haar Chris telijk beginsel niet tot de andere in betrekking stellen. Waartoe kan het Chr is tel ij k begin sel toch niet al worden verlaagd, als er iets van par tijhaat in het spel komt! Zelfs al meende de Commissie en dat meent zij zeker niet dat „Volksonderwijs" in a II e hare opvattingen dwaalde, dan moest zij zich tot die Vereeniging toch nog in nauwe betrekking voelen, omdat beiden op hetzelfde veld arbeiden, en zij moest trachten door gedach- tenwisseling of andere dergelijke middelen die Vereeniging tot betere overtuiging te brengen. Maar niet in betrekking dat kan niet Christelijk zijn: Jezus voelde zich krachtens zijn Christelijk beginsel en dat zal toch wgl het meest zuivere Christelijke beginsel geweest zijn tot allen in nauwe betrekking, en wel haast bij voorkeur het meest tot hen, die nog het minst van de waarheid gegrepen hadden. Doch maar niet vei-der uitgeweid over die on gelukkig gekozen uitdrukking! Onlangs schreef een weekblad-redacteurdie iets dat voor anderen onaangenaam klinken kon, zijn pen had laten ontvallen, in zijn volgende nommer: „Wel foei! dat ik zóo schrijven kon!" Wij vertrouwen, dat als de Commissie onzen brief en haar antwoord nog eens met bedaarde zinnen naleest, en zij dan aan die woorden „krachtens ons Christelijk beginsel" komt, dat zij dan iets dergelijks zal uitroepen, of wat even goed is althans iets dergelijks zal gevoelen. Wij zouden van onzen kant werkelijk dit woord van haar nooit hebben openbaar gemaakt; maar nu een onhandige would be geestverwant en vriend het gedaan heeft, weten wij niet beter te doen dan er verder over te zwijgen, en bet zoo mogelijk te vergeten. Veritas wijdt eindelijk een gedeelte van zijn schrijven aan de antwoorden, door ons op de 28 vragen gegeven. Wij willen hem niet in alle deze bijzonderheden volgen, of wij zouden misschien ge vaar loopen in den zelfden kibbelachtigen toon te vervallen, dien ook zeker uwe lezers bij eene zoo ernstige zaak misplaatst en leelijk hebben gevonden. Evenzeer als wij 's mans aardigheden over „mailbooten" en „onnoozele wichten" en wat dies meer, liefst laten voor wat zij zijn, zoo ook vele zijner opmerkingen over onze ant woorden. Dat de meeste van die antwoorden juist waren schijnt te worden erkend zelf door hem. Anderen waren volgens zijn inzien niet uitvoerig genoeg: het zij ons vergund op te mer ken, dat wij reeds blij waren, op die vele vragen telkens een eenigszins bepaald antwoord te kunnen geven. Als er b. v. alleen gevraagd wordt: „leert men de kinderen bijbelteksten van buiten?" dan is in dergelijke lijsten alleszins voldoende met ja of neen te antwoorden. Beschouwingen over het al of niet vruchtbare daarvan of over de wijze waarop men daarbij te werk moet gaan, behooren bij de beantwoording der vraag niet thuis; en toen er gevraagd werd naar opleiding te Rotterdam of te Leiden, gevóélden wij ons niet geroepen om onderzoek te doen of er ook nog elders in den lande gelegenheid bestond om tot bewaarschool- liouderes opgeleid te worden. Hadden wij 't maar geweten, wij zonden trouwens bij de beantwoording van een der andere vragen gaarne van de inrich ting van Mej. v. d. Mijlo gewag hebben gemaakt. In dezen zou de Commissie ons b. v. zeer verplicht hebben door ons beter in te lichten (of zooals Veri tas dat in zijn Hollandsche taal zou uitdrukken) door ons van iets beters te beleeren. Het zelfde geldt van den naam der school. Het kan heel goed waar zijn, dat Veritas in dezen volkomen gelijk heeft, en dat die naam nu niet langer luidt „E vang el isch-Pro test antsche be waar- school" maar misschien „Christelijk-na- tionale bewaarschool". Aan wien de schuld dat ons antwoord niet verbeterd is kunnen worden opgezonden? Aan ons, of aan de Commissie? Laat dan Veritas er ons geen verwijt van maken. Denkt hij misschien, dat wij die uitdrukking Christelijk-nationaal liefst niet gebruiken? Dat willen wij met genoegen doen. Wel houden wij ons overtuigd dat het openbaar onderwijs veel national er (d. i. veel meer naar den wenschder natie) en vooral veel Christelijker (d. i. meer in den geest van Jezus) is dan dat onderwijs, wat zich Christelijk-nationaal bij uitnemend heid noemt. Maar dat neemt niet weg dat wij toch dien geijkten naam wel willen gebruiken. Namen zijn namen en verbinden verder tot niets. Dat toont zeker iemand ook zeer wel te weten. Hij durft zelfs voor zijn geschrijf, waar bijna voortdurend (parlementair gesproken) onjuistheden iu voorkomen en scheeve voorstellingen, den naam misbruiken van Veritas; of wist hij misschien werkelijk niet dat dit woord beteekentde Waar heid Vooral ons antwoord op de vragen 19„is er verband en aansluiting tusschen het bewaarschool- of voorbereidend lager onderwijs, en de gewone lagere school?" en 20: „Welke zijn de vruchten daarvan voor de gewone lagere school uit het oogpunt van ontwikkeling?" schijnt aan Veritas aanstoot te hebbea gegeven. Ongelukkig is in dit gedeelte van zijn opstel de zetter of de cor rector waarschijnlijk niet zeer accuraat geweest. Wij althans zijn er niet altijd uit kunnen wijs worden; wij hebben bijv. de bedoeliDg van een volzin als dezeA. een? dat isinconsig- nent, met het oog op V.", niet kunnen vatten. Zooveel echter was ons duidelijk dat Veritas met onze beantwoording- niet was ingenomenomdat wij gezegd hadden dat er geen aansluiting wasaangezien op de bewaar school een verouderde leesmethode werd gevolgd" Dat Veritas boos is over de beantwoording van beide vragen komt ons minst genomen vreemd voor. Immers als er geeu aansluiting is kan er van de aansluiting ook geen vrucht gezien worden. Dat is zoo klaar als de dag. Zoover gaat de commissie dan ook niet. Zij klaagt alleen over de beantwoording van vraag 19. Veritas wil wat veel bewijzen, en is daardoor ook hier „plus royaliste que le roi". Of zou zijn boosheid ook daarop gegrond zijn, dat hij het woord daarvan in vraag 20 verkeerd verstaan heett? Wij hebben meer meenen te merken dat eenigszins nauwkeurig lezen juist zijn fort niet is. Voor het overigewij hebben de geïncrimineerde antwoor den niet gegeven dau na ernstig onderzoek bij de meest geaccrediteerde onderwijzersen zoowel Veritas als de commissie zullen ons toeb wel moeten toegeven dat wij bij vragen naar de genoemde aansluiting alleen ons tot.de onderwijzers der lagere school konden wendenouder den indruk van wat wij van ben hoorden, schreven wij wat wij schreventrouwens niet alleen aangaande deze school, maar aangaande alle bewaarscholen hier ter plaatsewaar iets aan de beginselen der vakken van bet lager onderwijs wordt gedaan. Wij gaan eindigenM. de redacteurmet de betuiging van ons leedwezendat een man als Veritas den handschoen voor de partij van het Christ, nat. onderwijs heeft opgenomen. Geluk kig voor die partijdat zij ook wel waardiger aanhangers en verdedigers heeft; het zou er anders droevig .met hare toekomst uitzien want dergelijke draaierijen als waarmee hij omgaat dergelijke tot in het dolzinnige volgehouden pogingen om het Calomniez toujours" te kunnen in praktijk brengen, kunnen niet anders dan die party by de weidenkenden in discrediet brengen. Wij strijden gaarne voor onze beginselenen met open vizier willen wij eiken ernstigen kampvechter tegentreden. Maar onder een ernstig kampvechter verstaan wij iemanddie de zaken beter kent eu dieper opvat dan Veritas, en verstaan wij iemand die zich durft noemen. Tot Veritas hebben wij niets meer te zeggen dan dit éene zijt gij niet maar alleen een lasteraar uit zucht tot lasteren, noem dan uw naam. Wij kunnen dan misschien tevens u bij gelegenheid nog een paar dingen zeggen, die wij nu ter wille van uwe partij, waartoe ook zeer eerbiedwaardige mensehen behooren, niet wilden laten drukken. Gij schermt nog even met die woorden rond Zeeuwsch. Waarin wij ook mogen gedwaald hebben, openhartig zijn wij van onzen kant in deze zaak toch immers wel geheel geweest En gij Of heet het tegenwoordig rond Zeeuwsch, wanneer iemaud zich achter eeu pseudoniem schuil houdt, en dan allerlei hatelijkheden en venijnigheden debi teert eigenlijk alleen om zoo mogelijk andersden kenden in de achting te doen dalen? En nu: ons walgt van Veritas. Moge de commissie voor Chr. nat.-onderwijs te Vlissingen verder voor dergelijke vrienden bewaard blijven. Zij heeft er betere. Moge zij verder inziendat wie ernstig het goede wil voor het onderwijs en voor de jeugd, nooit anderen moet afstooten, die hetzelfde willen, al is het dan langs andere wegen. „Volksonder wijs" en de Vereeniging voor Christ, nat.-onder wijs, zij kunnen elkaar in vele dingen helpen, al zijn zij het ook in vele dingen oneens. Wij hebben gehoopt, dat zij als twee machten naast elkaar zouden kunnen staan, die toch een hoofddoel gemeen hebben, al loopen zij verre uiteen, twee machten die van elkaar misschien veel zouden kunnen leeren. Een man die hoog stond boven 't gewone gros der menschen heeft eens gezegd: „ook in hen die het meest met mij verschillen zie ik mijn mede arbeiders. Zij zoeken de waarheid, en ik zoek de waarheid. Te zamen arbeidende zullen wij allen iets meer van de waarheid vinden." Mocht zulk een woord altijd meer door alle ernstigen in den lande worden ter harte genomen! Het bestuur der afdeeling Vlissingen van „Volksonderwijs." van Aken, secretaris. fllBBUKT BIJ DE GEEBOEDEBS ABRAHAMS TE MIDDELBEK G,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1877 | | pagina 6