Telegraphische berichten.
Marine en leger.
Rechtzaken.
hadden 't niet breedtoch hield zijn vader, na dagen
van zwaren arbeid, nog tijd en lust over om den
zoon lea te geven op de viool. Jean maakte uitmun
tende vorderingen, zelfs was hij al spoedig zijn
onderwijzer boven 't hoofd gewassen en mocht hij,
nog knaap zijnde, reeds de toejuiching van 't Mann-
heimsehe publiek ontvangen. Dat publiek deed
echter meer dan toejuichen. Enkele kunstvrienden
beduidden den ouden Becker dat in Jean een genie
schuilde, waaraan slechts een goede leiding behoorde
toegevoegd te worden om den bezitter een schitte
rende loopbaan te doen ingaan. Ze ondersteunden
hem in de middelen en zoo werd het den jongen
Becker mogelijk gemaakt zijn studiën onder toe
zicht van den destijds beroemden violist Alard te
Parijs voort te zetten. Men had goed gezien. Becker
ontwikkelde zich tot een musicus van den eersten
rang, die aan technische vaardigheid een kunstzin
van het edelste gehalte paarde. Zijn geboorteplaats
Mannheim heeft jaren lang de vruchten getrokken
van zijn arbeid. Hij werd daar na zijn terugkomst
uit Parijs tot orkest-directeur benoemd en zeker
mag men den tijd, dien hij daar doorgebracht heeft,
als de voorbereiding aanmerken van zijn lateren
arbeid. Dat tiental jaren was de zaaitijd, waarop
een rijke oogst gevolgd is. Reeds lang was bij
hem de lust ontwaakt de werken der meesters te
beoefenen met enkele uitverkorenen: het quartet
was de vorm, die hem 't geschiktst scheen tot
bereiking van 't ideaal des kunstenaars: vlekke-
looze voordracht. En zeker was het goed gezien
dat in het spel van enkele personen van dezelfde
richting en opvatting en met voorbeeldeloozen ijver
bezieldeen spoediger en inniger ensemble te ver
krijgen is dan in dat van een groot orkest. Becker,
wien 't na tien jaren arbeids te eng werd binnen
de muren zijner woonplaats, trok naar Italië en
legde daar de eerste hand aan de uitvoering zijner
plannen. Drie musici van naam noodigde hij uit
zich bij hem aan te sluiten. Het waren de heeren
Masi en Chiostri uit Italië, en Hilpert, een Dnit-
scher. Na ij verige studiën gat het viertal in
Nov. 1865 te Florence het eerste concert en een
buitengewoon succes kroonde hun werk. Sedert
zijn ze aaneengesloten gebleven, totdat in '75
Hilpert vervangen werd door den Hongaar Hegyesi.
Deze vier mannen zijn door banden der innigste
vriendschap verbonden. Het hoofd en de leider
is Becker, maar de omgang tusschen deze en de
anderen, die veel jonger zijn, is zoo vertrouwelijk
dat hier het woord directeur niet op zijne plaats
zou zijn. Becker regelt zelf, in landen waar hij
geen commissaris heeft, de concert-aangelegenheden,
terwijl van de anderen Masi de kas houdt en de
overblijvenden voor 't reizen zorgen. Van na- tot
voorjaar wordt er gereisd, soms met buitengewonen
spoed, om zooveel mogelijk aan alle aanzoeken
gevolg te geven. Wanneer het viertal een dag
rust, of eenige nren pauze heeft tusschen de reis
en de uitvoering, dan wordt de vrije tijd besteed
aan de studie.
Aldus brengen de vrienden hun winter door totdat
de Kerstmis komt en elk zich naar huis begeeft,
'tzij ze zich in Rusland, dan wel in Spanje be
vinden. Becker zou 'taan 'thart gaan, dit feest
ergens anders dan te midden zijner betrekkingen
te vieren. In 't nieuwe jaar wordt ook weer met
nieuwen lust de reisstaf ter hand genomen, totdat
de lente den kunstenaars het halt toeroept. De
vrienden nemen afscheid met een hartelijktot
weerziens en ieder trekt naar zijn thuis.
Ais ge u in de zomerdagen te Mannheim bevindt,
dan kunt ge daar op een schoon buiten den man
vinden, wiens naam in gansch Europa geëerd en
geliefd wordt. Ge kunt hem zien te midden van
nerde zich geen meisje in geheel Trennach of den
omtrek, dat de eer van Frank's keuze kon ver
wachten. Plotseling rees echter eene gedachte
bij hem op, die hem niet beviel.
„Gij denkt toch niet aan eene der dames
St. Clare, Frank?" vroeg hij.
„En indien dat het geval was, oom?'
„Dan zou ik vreezen, dat ge u onaangenaam
heden op den hals zoudt halen," antwoordde de
dokter. „Mevrouw St Clare zou er nimmer in
toestemmen."
„Maar zij heeft er in toegestemd, oom, zij stemt
er eiken dag in toe."
„Heeft zij u dat verklaard?"
„Niet met ronde woorden; maar zij ziet hoe
veel Madeliefje en ik bij elkander zijn en zij zegt
er niets van. Van dien kant zal het wel in orde
komen, oom."
„Madeliefje? Wie is dat ook? O ja, dat is
de jongste, een aardig kind. De oudste mag ik
niet best lijden, maar
„Maar wat, oom?"
„Dat gij van nature altijd het beste verwacht,
Frank, en dit in het tegenwoordige geval waarschijn
lijk ook doet. Maar ge kunt zeker zijn, dat er
hier of daar eene adder onder het gras schuilt.
Mevrouw St. Clare is eeue trotsche vrouw en ik
zou mij zeer vergissen, indien zij niet erg op geld
lette. Zij zal hare dochter niet lichtelijk geven
aan iemand wiens vooruitzichten zoo onzeker zijn
als de uwe."
„Maar die vooruitzichten wenschte ik juist
zekerder te maken, oom. Eu ik kan u stellig
verzekeren, dat zij Madeliefje aan mij gunt,"
{Wordt vervolgd),
zijn zomerarbeid. De strijkstok heeft plaats ge
maakt voor de spa en de toejuichingen van 't pu
bliek voor den lieven lach zijner kleinen, zijns
ouden vaders en de teerhartige liefde zijner min
nende vrouw.
Onze vroegere landgenoote mej. Sablairolles
is thans verbonden aan het théatre Lyrique te
Parijs, waar zij als chanteuse légère een welverdien
den bijval inoogst en haar koninklijken bescherm
heer alle eer aandoet.
Laatstelijk wordt in de Fransehe bladen met
zeer veel ingenomenheid melding gemaakt
van de wijze, waarop zij door een toeval
haar meer bescheiden terrein verlatende, een der
titelrollen in „Paul et Virginie" vervulde. Mej.
Ritter namelijk, welke die partij met veel talent
zingt, werd door een plotselinge ongesteldheid
verhinderd op te treden, tengevolge waarvan het
tooneelbestuur zich tot „de jonge Hollandsche''
wendde, met dringend verzoek haar te vervangen*
Alle bedenkingen werden ontzenuwd en hoewel
slechts eenige urenter voorbereiding overschoten,
bracht onze kunstenares haar waagstuk z óo ge
lukkig teneinde, dat het aanvankelijk eenigermate
teleurgesteld publiek haar de prachtigste voldoening
schonk. Het grootste bewijs van den goeden
uitslag is, dat de componist zelf, Victor Massê,
haar dankbaar de hand drukte en haar aanbood
de rol verder in te studeeren, omdat zij die ver
volgens beurt om beurt met mej. Ritter zou
voordragen. {EU.)
De luitenant ter zee 2e klasse W. van Hasselt
wordt, met den 6en dezer, gedetacheerd bij het
koninklijk Nederlandsch meteorologisch instituut
te Utrecht.
De voortvluchtige leden der Haagsche bankiers
firma Overklift e°. (de jonkheeren de Gijselaar)
waren voor de terechtzitting van het gerechtshof
te 's Gravenhage van gisteren gedagvaard, om te
recht te staan wegens bedriegelijke bankbreuk in
vereenigiug gepleegd, door als gefailleerde koop
lieden, van een bijzonderen last voorzien en tot
bewaarnemers gesteld zijnde van handelspapieren,
de waarde der voorwerpen, waarop de last- en
bewaargeving betrekkelijk wasten eigen bate
aan te wenden.
De beschuldigden niet verschenen zijnde, ver
leende de president het woord aan den adv.-gen.
m1. Gregoryhet O. M. vertegenwoordigende, die
zijn requisitoir tot eene tweede oproeping der
zaak deed voorafgaan door eene korte toespraak,
waarin bij de woorden: „Deze dag is een rouwdag
voor de justitie", onlangs door den president bij
gelegenheid van de behandeling eener zaak geuit,
tot de zijne maakte. Het was de dag der begra
ving van de zaak der jonkheeren d. G.nog
enkele formaliteiten zouden te vervullen zijn en
de justitie zou machteloos staan tegenover een
grooten zwendelaar, den oudsten der broeders die
den jongeren heeft medegevoerd ten verderve.
Aan hem is het helaas gelukt aan de handen der
justitie te ontkomen, hij die de fortuin en de toe
komst van een tal zijner slachtoffers heeft vernie
tigd. Adv.-gen. was met een gevoel van weemoed
bij dat alles vervuld, te meer omdat het juist
dezen gelukt was aan de justitie te ontkomen. Hij
gevoelde zich gedrongen deze woorden te uiteD,
zij moesten hem van de lippen voordat thans deze
zaak daalde in de kille groeve der vergetelheid.
Het requisitoir van adv.-gen. strekte ten slotte tot
eene tweede oproeping der zaak tegen den
22eu dezer. <N. B. ct.)
Blijkens een bij de regeering ontvangen telegram
uit Atchin is den 26"> Januari jl. eene kolonne
gedebarkeerd te Koerong-Raja en Kwalaloe en
zijn die plaatsen zonder tegenstand bezet. De
kolonne van Koerong-Raja is vervolgens opgerukt
naar Ladoengwaarbij éeu man sneuvelde en 5
manschappen gewond werden.
Naar wij vernemen Js het driejarige kind, dat
Dinsdag jl. in eene woning in de Lange Geere
alhier door het vuur eener stoof in brand geraakte,
aan de gevolgen der bekomen brandwonden
gisteren nacht overleden.
Uit Alpen (Maas-en-Waal) meldt de Haarl.
ct. het volgende.
Ons eeuwenoud Dorps-Gild zal ophouden te
bestaan. De leden zijn opgeroepen om te beslissen
over een voorstel tot ontbinding. De landerijen
zullen worden verkocht; een deel der opbrengst
wordt bestemd „tot een vast kapitaal, waarvan
de rente moet dienen tot het jaarlijks doen cele-
breeren eener Mis, door den eerw. heer pastoor
dezer gemeente, tot lafenis der zielen van de over
leden leden van het Gild". Het restant zal onder
de leden van het Gild worden verdeeld.
Men schrijft ons uit Zierikzee:
„De rederijkersvereeniging „Oefening en Uitspan
ning" van Middelburg, gaf gisteren avond in de
concertzaal alhier eene voorstelling van: „'tLied
yan moeder." Ofschoon dit stuk vervaardigd is
door een onbekend genie, dat volgens het pro
gramma Antonie heet en werkend lid is der sociëteit
„de Unie" te 's Hage, staat het beneden critiek
en ging het als een galmend gerucht ledig ons
gemoed voorbij. De geheele voordracht toonde
onmiskenbaar aan, dat de stroom van welsprekend
heid, die van genoemde vereenigiug uitgaat, niet
bestemd is om buiten het enge kringetje der
leden te vloeien.
„Het nastukje „Het boerinnetje van Grijpskerke,'
viel beter onder haar bereik, werd vlugger en
juister afgespeeld en kon ons soms de verveling
van het eerste doen vergeten."
Dinsdagnacht, te half een uur, werd aan de in
gezetenen van Sas van Gent bij trommelslag bekend
gemaakt, dat er brand ontstaan was in de woning
van E. van den Heuvel, pettenmaker en herber
gier; de vlammen baanden zich een uitweg langs
de pannen van het dak naar buiten; de brandweer
was spoedig op de plaats des onheils aanwezig;
terwijl de brandspuit defect was, dus niet kon
gebruikt wordenwerd men den brand spoedig
meester door het werpen van emmers water op
het brandende gedeelte.
Naar men verneemt is het huis en inboedel ver
zekerd; de schade is niet zeer groot.
Tot vroedvrouw te Heinkenszand is benoemd
mej. S. Pasveer, thans te Hoofdplaat.
De telegrafische gemeenschap met Noord-
Beveland was gisteren gestremd. De oorzaak was
onbekend.
De inspecteur van politie, die betrokken was
Lu de zaak van de wed. T., dezer dagen voor
het hof te Amsterdam behandeld, is uit zijne
betrekking ontslagen.
Men kent het geschil tusschen het gemeen
tebestuur en het bestuur der herv. gemeente te
den Ham. Het afbreken der consistoriekamer,
dat ad calendas graecüs was uitgesteld, is thans
overbodig. De storm van Dinsdag heeft den burge
meester het werk gedeeltelijk uit de handen
genomen door den noordelijken zijmuur te vernielen.
Een half uur te voren had de predikant met
zijne catechisanten het gebouw verlaten.
Door ruim 200 weeskinderen uit verschillende
gestichten te Utrecht zal gebruik gemaakt worden
van de voorstelling, die de Vereeniging tot verede
ling van volksvermaken op 19 Febr., 's konings
jaardag, des namiddags v?n 2—4 uren in den
schouwburg zal geven: de overige plaatsen zijn
bestemd voor leerlingen van de scholen voor
kosteloos lager onderwijs. Door den heer Okhuijzen
uit Rotterdam zullen verschillende belangrijke
proeven van tooverkunst worden uitgevoerd, en
alles zal opgeluisterd worden met muziek.
Het in den Roompot gestrande Grieksche
barkschip „Emboriani", dat voor eenige dagen
als wrak verkocht is, en waaromtrent de koopers
nog uitzicht hadden dat het zou kunnen afgebracht
worden, schijnt door den storm geheel uit elkander
geslagen te zijn, daar de wrakstukken hier en daar
tegen den dijk gedreven werden.
Den T7«a Februari a. zal te 's Gravenhage
eene algemeene vergadering van het Aardrijks
kundig genootschap gehouden worden, in welke
de luitenant ter zee L. R. Koolemans Beynen over
de uitzending eener Nederlandsche Pool-exp editie
zal spreken. Er bestaat waarschijnlijkheid, dat
deze vergadering zal worden bijgewoond door den
grooten kampioen voor Poolvaarten, den beroem
den Duitschen geograaf d'. A. Petermann.
De Noordblaak voorbij het nieuwe postkan
toor te Rotterdam is onlangs aanmerkelijk ver
breed, wat als eene groote verbetering dier kade,
waar veel drukte heerscht-, te beschouwen was.
Toen de buitenmuur echter gereed was, openbaarde
zich eene verzakking in den muur die was blijven
staaD, en die verzakking wordt dagelijks ernstiger
en breidt zich naar den kant der huizen steeds
uit, zoodat ook de trottoirs er door lijden. Wat
fn de vorige week bestraat is, eiseht nu opnieuw
voorziening. Het schijnt dat de veengrond wijkt
onder de massa zand, die voor de aanplemping
gebezigd is, terwijl vroeger de oude kaaimuur
door het water gesteund werd. Die verzakking
is zeer onrustbarend en zal veel kosten veroor
zaken.
Omtrent het vergaan der stoomboot tusschen
Houdum en Sneek worden de volgende bijzonder
heden gemeld.
Op het Fluessenmeer is de stoomboot Willem III,
gezagvoerder C. F. Bouma, op weg van Sneek
naar Stavoren, omstreeks 5 uren in den namiddag,
gezonken. Voor zoover bekend zijn van de be
manning ea passagiers 14 omgekomen. Ze zijn
niet verdronken, maar letterlijk van koude omge
komen. Er stond ongeveer li voet water op het
dek. Onder de omgekomenen zijn onderscheiden
hoofden van huisgezinnen en sommigen zelfs van
zeer talrijke. De geredden hadden den geheelen
nacht op den stoomketel doorgebracht. Het ongeluk
schijnt te zijn ontstaan doordien de stoomboot
het roer had verloren, ten gevolge waarvan de
holle zee door de poorten sloeg en zoo de boot
deed zinken.
De hartverscheurende berichten uit de Noorde
lijke proviuciëu van ons land doen zien dat de
jongste storm daar het hevigst gewoed en het
water de grootste schade veroorzaakt heeft. Te
Oostmahorn zijn twee mannen der bemanning van
eene loodsboot, welke bij het hoofd aldaar stuk
geslagen en gezonken is, vermoedelijk verdronken.
Bij Zoutkamp is de Westpolder geheel onder
water gezet; de menschen hebben met booten
hunne zolders moeten ontvluchten, doch negen
personen zijn zoover men weet, verdronken, waar
onder éen die bezig was anderen te redden. Te
Ulrum bezweek de zware Westpolderdijk, waar
door ook hier eenige menschenlevens, men
vermoedt 12, te betreuren zijn. Te Hornhuizen
heeft men de lijken van eene moeder met hare
drie kinderen in het water gevondenandere
woningen zijn geheel weggespoeld.
In den Reiderwolderpolder is mede de dijk be
zweken en hadden de golven vrijen loop, zetten
in een oogenblik de polder onder water en klom
men in de huizen. Vijftien a zestien huizen in
een paar jaar daar gebouwd, alsmede de drie
boerenhuizen aan de stad Groningen behoorende,
werden onder water gezet, terwijl de bewoners
daarvan moesten vluchten, zooveel mogelijk met
have en goed. Hoewel paarden en vee met levens
gevaar door het water moesten worden geleid,
heeft men van geen ongelukken gehoord dan alleen
van een man die om anderen te redden zelf het
slachtoffer werd, zonder dat nog zijn lijk weer
gevonden is.
Dinsdag werd de geboorte van een levenloos kind
aangegeven bij 't gemeentebestuur en Woensdag
vernam men, dat de keet, waarin de moeder zich
bevond, is weggespoeld, waarbij de kraamvrouw
omgekomen is en het kistje, waarin het lijkje
van de kleine, nergens weer te vinden is. Ook
moet het nieuwe gebouw, voor den zijlwaarder
der Statenzijl bestemd, geheel weggeslagen zijn.
De schade, door een en ander teweeggebracht,
is onberekenbaar. De meeste dezer polders waren
eerst sedert weinige jaren drooggemaakt, groote
schatten waren aan het droog leggen besteed en
thans zijn al deze vruchten der worsteling tegen
de baren vernietigd. De groote, pas aangelegde
boerenplaatsen staan midden in het zeewater, dat
zoover het oog reiken kan den bodem overdekt
en omtrent het lot der bewoners verkeert men in
het onzekere.
Uit Beerta schrijft een correspondent der N.
Rott. Ct. o. a. het volgende:
Het loont waarlijk de moeite om, gelijk ik gis
teren ochtend deed, langs een pas ontdooiden
hellenden weg te glijden want loopen kan het
niet heet-en en wandelen nog veel minder en de
verwoesting te aanschouwen, door de zee onlangs
aangebracht ter plaatse waar Nederland aan
Pruisen grenst
Na veel inspanning kwam ik aan de nieuwe
statensluis, het tooneel der grootste verwoesting.
De sluis zelf is staan gebleven, is zelfs niet
verzakt. Rechts er van vindt men nog het
peilhuisje, onmiddellijk naast de sluis, en een eind
dijk van 20 a 30 meter. Maar verderop en ook
links van de sluis is de opgehoogde bodem geheel
verdwenen. Landwaarts in ligt de ruïne van het
hechte steenen gebouw, nog voor 3 dagen door
den rijks opzicht er met zijn gezin bewoond. Daar
omheen zijn de treurige overblijfsels verstrooid
van de keeten, die de opzichters en polderwerkers
herbergden.
De sluis met het eind dijk, die boven dat alles
als een rots uitsteken, zijn uren lang het tooneel
van de bangste vrees en de vurigste hoop geweest.
Want aanvankelijk liet het gevaar zich niet drei
gend aanzienen toen 't dreigde was 't reeds te
laat om te vluchten: de ringdijk was reeds ver
dwenen. Al wat kon, vluchtte op die hoogte.
Doch ook van daar werd men door de golven
verdreven, Toen zocht ieder heul in het kleine
huisje, waar reeds de vrouw met de twee kinderen van
den rijksopzic-hter waren, benevens een poldervrouw
die voor twee dagen moeder geworden was, en nog
eene andere, die spoedig bevallen moest. Eensklaps
sloegen de baren ook over dat gebouwtje heen.
De geheele bodem dreunde. Het laatste oogenblik
scheen gekomen. Met woedend geweld sloegen de
golven de ramen in als men ze opende; en hield
men ze dicht, dan dreigde men te stikken. Yijf
en twintig personen waren daar opeengepakt.
Gelukkig verliep het getij en bedaarde de storm
na middernacht. Tot zeven uren in den morgen
moest men nog wachten eer een schuit de onge-
lukkigen kon redden.
Thans loopen de polderwerkers, aan wier bewe
gingen het te zien is hoe goed zij met dien glibberigen
bodem vertrouwd zijn, overal rond, om te zien wat
nog van hun bezitting is overgebleven. Hier haalt
men kleedingstukken, daar een lamp, ginds een
ketel uit het slijk op. Ik zag stukken spek uit
een poel ophalen, een speeldoos, een pianino
slingeren en eene pendule te voorschijn komen,
die nog half twaalf wees. Aan de Pruisische
zijde, waarheen de wind alles dreef, heeft men
een en twintig lijken opgevischt. Uit het puin
der keeten zag ik er twee weghalen. Het eene
van iemand die ziek, het andere van iemand die
dronken geweest was. Men had hem nog de stulp
uitgesleept, maar vloekend was hij er weer inge
kropen. Nog altijd worden er personen vermist;
men sprak ook van kinderen. Mogelijk is het
echter ook dat deze landwaarts in geloopen zijn
en bij een der herbergzame landbouwers zijn ge
huisvest, want deze bieden veel hulp.
Eeu treurig voorbeeld van gevallen grootheid
levert Emerique, gewezen president der bank
l'Union du credit. Ia de algemeene vergadering
der aandeelhouders dier bank van 5 Febr.
1867, werd op voorstel van den heer Sève, beslo
ten een portret van den heer Louis Emerique in
olieverf te laten maken, teneinde dat op te hangen
in de vergaderzaal der bank als een blijk V3n
hulde aan den stichter eu president der inrichting.