N°. 28.
12O6 Jaargang.
1877.
Vrijdag
2 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering Tan Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
AdvertentiSn20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,2%
Groote letters worden berekendjnaar plaatsruimte."
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Hayas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 1 Februari,
FEUILLETON".
EERSTE DEEL.
Ter buitengewone civiele terechtzitting der arron-
dissements-rechtbank alhier heeft de heer J. H.
Hennequin, benoemd tot plaatsvervangend kan
tonrechter te Sluis, heden morgen als zoodanig
den voorgeschreven eed afgelegd.
De minister van binnenlandsche zaken brengt
in de Staats-Courant van heden ter kennis, dat
aanvragen om dispensatie van het verbod tot in-
en doorvoer van buitenslands van rundyee,
schapen, bokken, geiten, versehe huiden, verseh
en gezouten vleesch, ongesmolten vet, mest, onbe
werkte wol, onbewerkt haar, klauwen en hoornen,
alsmede van allen afval van genoemde dieren
[koninklijk besluit van 8 December 1870 Staats
blad ne 194], behooren geschreven te zijn op
gezegeld papier, en dispensatie alleen gegeven kan
worden in bijzondere gevallen en wanneer het
algemeen belang zich daartegen blijkbaar niet
verzet.
Blijkens een bij het departement van koloniën
ontvangen en in de Staats courant van heden op
genomen telegram van den gouverneur-generaal
van Nederlandach Indië, is den 27™ Januari uit
Kotta Radja bericht, dat den 22en het tot dek
king van den officier van gezondheid Wolff die
nende geleide bij Siiang overvallen werd, waarbij
die officier [volgens het stamboek bij het departe
ment van koloniën: J. B. A. K. Wolff, geboren te
Wiirzburg (Beieren),] en vijf mindere militairen
sneuvelden en drie minderen gekwetst werden.
Den 25™ vertrok de civiele en militaire bevelheb
ber, generaal majoor Diemont, met de 2e, 10e en
12e bataljons, benevens drie sectiën artillerie, per
stoomschepen over zee naar Koerong-Baja om de
kust van daar tot Kadjoe te bezetten. De ge
zondheidstoestand in Groot-Atchin was gunstig.
De Staats-coniant van beden bevat de wet van
den 22™ Januari jl., Staatsblad n° 8, houdende
vaststelling van hoofdstuk VII& der staatsbegroo-
ting voor het dienstjaar 1877.
Betreffende de door den storm beschadigde wer
ken van het Mallegat, waarvan wij gisteren melding
maakten, bericht de Staats-courant van heden het
volgende
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk VIII.
SCHOONE DEOOMEN.
{Vervolg).
„Uit wat gehouden worden, mevrouw, als ik
het vragen mag?" zei Frank, de spreekster
aanziende.
„Uit het bezit van den Arendshor8t."
„Ik zal den Arendshorst nooit krijgen, mevrouw,"
antwoordde hij met een glimlach over de vergis
sing waarin zij vervallen was.
„Den Arendshorst nooit krijgen Maar de
majoor krijgt dien toeh
„De majoor, ja; maar..."
„En zijt gij niet zijn oudste zoon?"
Nu lachte Frank luid op en onbewimpeld ant
woordde hij, zonder eenige gedachte om iets te
verbergen:
„Mevrouw ik ben in 't geheel geen zoon van
majoor Raynor. Zijn oudste zoon is mijn neef
Charley en die zal in het bezit van den Arends-
borst opvolgen."
„In den afgeloopen nacht is de halte Mallegat
van den staatsspoorweg overstroomd en het terrein
gedeeltelijk weggeslagen. Dientengevolge kon trein
17 van daar niet vertrekken, en is deze van Breda
vertrokken. Trein 19 is vertrokken van halfweg
Mallegat en IJselmonde."
Aan de derde, gisteren avond in het Schutters
hof alhier gebonden, winterbijeenkomst vanwege
de Vereeniging Uit het volk—voor het volk
viel geen druk bezoek ten deel, hetgeen te meer
bevreemdend was daar een zoo begaafd spreker
als dr. R. A. Soetbrood Piceardt uit Goes optrad.
„Uit de oude doos" had hij zich ditmaal tot
opschrift gekozen voor eene keurige improvisatie
over het voor en tegen bij eene vergelijking van
onzen tegenwoordigen maatschappelijken toestand
en dien van den zoo vaak als goed geroemden
„ouden tijd". Hij voerde zijne hoorders évenwei
in het verleden niet verder terug dan tot het einde
der vorige eeuw, tot den tijd waarin de leuze gold:
„vrijheid, gelijkheid en broederschap", en uit de
omwenteling de bange vraag geboren werdwat
zal er van ons worden Meer bepaald echter
besprak hij het, reeds van de 13e eeuw dagteeke-
nende, gildewezen, het uitvloeisel van de
(ook in onze dagen sterk heerschende, maar minder
eigenbelangzuchtige) neiging om kracht door
vereeniging te vormen. Zijn er wellicht enkele
van de hedendaagsche voorstanders van de vroegere
gilden bij de voordracht tegenwoordig geweest,
dan zullen zij vermoedelijk wel eenige hunner
illusiën dienaangaande verloren hebben, bij de
herinnering aan wat er zoo al toe behoorde om
lid van eenig gilde te worden en hoeveel geweld
der vrijheid werd aangedaan als man eenmaal lid
er van was. De proef, welke voor het lidmaat
schap moest worden afgelegd, kon toch eerst worden
geleverd als men twee jaren bij een zelfden meester
in dienst was geweest, en dan bewees die proef
nog niets meer dan dat men in staat was een
door den meester gemaakt voorbeeld na te maken,
zonder dat men het „hoe" en „waarom" van vormen
of lijnen behoefde aan te wijzen.
Een andere, zeker npg minder aanlokkelijke,
eigenaardigheid van het gildewezen deed de spreker
uitkomen door er op te wijzen, dat de prijsbe
paling van het door de gilden vervaardigde
werk op gezag van de hoogere macht en niet
bij overeenkomst van de broederschap mocht
plaats hebben, terwijl het bovendien ten streng
ste verboden was van vreemden te koopen of
aan hen te verkoopen. Op dit laatste zooveel
mogelijk een wakend oog te houden was de taak
van een „dwarskijker", die onder den titel van
gildeknaap en met een bezoldiging van 1 pond
Ylaamsch niet alleen de functiën van bode en
„Goede hemelmompelde mevrouw St. Clare,
Frank aanstarende. „Zijt gij geen zoon van
majoor Raynor?"
„Neen, mevrouw, ik ben een neef van hem.
Mijn vader was de dominé."
„En ik heb u toch door majoor Raynor zijn
zoon hooren noemen," voerde zij nog aan, want
zij kon hare ooren nauwelijks gelooven; „In
mijne tegenwoordigheid heeft hij dat gedaan."
„Dikwijls noemt hij mij zoo," antwoordde Frank
lachend. „Mijn goede oude oom houdt veel van mij."
„Wel, ik moet zeggen," riep mevrouw uit, „dat
ik mij nog in mijn heeleleven zóo niet vergist heb!"
Hoofdstuk IX.
PLANNEN VOOK DE TOEKOMST.
Wij hebben reeds gezegd, dat er oorspronkelijk
drie gebroeders Raynor waren: Francis, officier
bg het leger, Henry de dominé en Hugh de
dokter. Hugh, die de jongste van het drietal was,
trouwde verscheidene jaren vroeger dan de ande
ren, en daarop volgde Henry. Deze had niet
eerder kunnen tronweD, omdat hy had moeten
wachten totdat hij eene predikaDtsplaats zou
gekregen hebben. In de aardige pastorie, die aan
zgn dorpskerkje verbonden was, bracht hg een
enkel gelukkig huwelijksjaar door, en toen stierf
zijne vrouw, hem een zoontje nalatende, dat naar
des predikants oudsten broeder Francis werd
gedoopt. Tien jaar later stierf de dominé zelf en
was het knaapje een wees, die juist genoeg
bedienaar bg begrafenissen enz., maar tevens ook
de betrekking van spion en verklikker vervulde,
voor welke laatste hij bij geconstateerde overtre
dingen met een paar extra schellingen beloond
werd.
Na voorts nog eene kleine schets van de feest-
maatóijden der gildebroeders geleverd te hebben,
waarbij men wat kosten en brooddronkenheid be
treft onzq door sommigen zoo erg gehekelde feeste
lijke gastmalen niet vergelijken kan, kwam de
redenaar tot de slotsom dat de gilden, ook al
waren zg niet wettelgk opgeheven, toch zonden
zijn uitgestorven bg gemis aan de tot voortbestaan
noodige innerlgke kracht.
Na de pauze leverde de heer Piceardt eene be
schouwing over „loopen en vallen." In fijne en
toch eenvoudige, voor ieder begrijpelijke beelden
schetste hij de „Jantjes" die loopen naar de methode
volgens welke hun dit door moeder geleerd is,
namelijk in den „loopwagen", aan den „leiband"
of met een „valhoed", in tegenstelling met de
methode van die andere moeders, die het loopen harer
kinderen liever aan de natuur overlaten. De „loop
wagen" leert, tusschen een plank geknepen, het
kind zich stelselmatig in éene richting voortbewe
gen; de „leiband" geeft meer vrijheidmaar
doet toch altijd gehoorzamen aan den wil van hem
of haar die het eind in handen heeftde „valhoed"
kan hoofd of neus behoeden, maar is tevens bijzon
der geschikt om, als een helm, de jeugdige hersenen
zoodanig te drukken, dat niet zelden een bekrom
pen verstand er het gevolg van is. Dat de toe
passing dezer aan de kinderwereld ontleende
stellingen ten aanzien van het loopen op de toe
standen van het groote menschenleven geestig en
pittig was, behoeft geen betoogmaar niet minder
practisch en overtuigend was de schildering van
den redenaar als hg, sprekende over vallen en de
oorzaken daarvan (hetzij zwakheid, hetzij onna
denkendheid), op wegsleepende wgze het afkeurens
waardige aantoonde van een gevallene te bespotten
of af te stooten, om welke reden dan ook, en hij
aan „vallen en opstaan" een krachtig slotwoord
ontleende.
Een hartelgk applaus verzekerde den spreker
van de erkentelgkheid zyner hoorders.
Bath 31 Januari. De storm uit het N. W., die
het water gisteren reeds buitengewoon hoog deed
stijgen, veroorzaakte hier heden nacht bg een nog
boogaren stand een algemeene vrees voor door
braak van den dgk. Van hier tot aan den dgk
van den Engelschen polder stroomde het water
reeds vóór het zijn hoogsten was bereikt had over
de kruin, zoodat eenige bunders koolzaad en een
gedeelte van den grintweg onder stonden. Het
dijkbestuur en de burgemeester waren spoedig op
geërfd had om opgevoed te kunnen worden en
een beroep in te gaan waarvoor de opleiding niet
te kostbaar was. Toen de tgd daarvoor kwam
koos hij het vak der geneeskunde, evenais zijn
oom Hugh had gedaan.
De oudste der drie broeders, kapitein Raynor,
trad het laatst in het huwelgk. Hg leidde met
zgne jonge vrouw eenige jaren lang een sukke
lend soort van leven, altgd in zorg hoe zg met
zijn beperkt traktement zouden rondkomen, maar
toen viel hun een fortuintje ten deel. Een verre
bloedverwant liet hem een jaarlgksch inkomen van
vijfhonderd pond sterling na. Vijfhonderd pond
vast, bij zijn traktement, was een schat in de
oogen van den kapitein, en zijne onnadenkende
vrouw, die bovendien geen al te goede huishoud
ster was, dacht dat zg nu hun gansche verdere
leven zonder zorg konden wezen.
Kort daarna maakte de kapitein promotie en
werd hg majoor, maar daarop volgde eene zware
en langdurige ziekte, en in de voorbarige ver
wachting dat hg nu nooit meer voor den actieven
dienst geschikt zou zijn, verkocht hij zijne officiers
plaats. Hij vestigde zich met zgne vrouw op een
aardig buitentje, Lentelust geheeten, niet ver van
de stad Bath, en daar brachten zij hunne kinderen
op dezelfde achtelooze wijze groot als zij vroeger
geleefd hadden. Er was geen orde en geen regel
alles was goedhartige zorgeloosheid, onverschillige
onnadenkendheid. Gelijk het in hunne eerste
dagen was geweest, was het ook thans; zij wisten
nooit hoe zij aan een shilling comptant geld zou
de gevaarlijkste plaatsen aanwezig en de gansche
gemeente op de been. Gelukkig heeft de dgk
zich ferm gehouden en is men voor aanzienlgke
schade bewaard gebleven. Onder Woensdrecht is
de dijk doorgebroken.
Volgens onze berichten uit Oostelijk Zesuwsch-
Vlaandereix heeft de storm van gisteren nacht,
gevolgd door een buitengewoon hoog tij water,
aan de zeedijken nog al belangrijke schade toe
gebracht. Onder anderen is het zeewater over
den dgk van den Pierssenspolder, bg Sluiskil,
geloopen en die polder onder water gezet. De
inlaagdijk in den Nieuwen Neuzenpolder, door
wegvalling van den zeedijk thans het water
moetende keeren, heeft het gelukkig gehouden,
hoewel alle vrees voor bezwijken bestond. Het
magazgn bij het directiegebouw, zoo ook een ge
deelte van eene andere woning, beide op dien
inlaagdijk staande, zijn echter door den storm en
het geweld van het water bezweken. Ook de
zee werken aan de watering van Ossenisse moeten
veel geleden hebben.
Door den storm is het zeewater ook te Neuzen
tot een ongekende hoogte gestegen, ruim 2 meter
hoven den stand van gewoon hoog water. De aan
de haven gestelde vloedplanken bezweken dan ook
op twee punten, waardoor de Markt met aangren
zende straten in een oogenblik werden overstroomd
en de bewoners der daar staande huizen, op het
onverwachtst uit hunnen slaap gewekt, tot lgfsbe-
houd in allerijl een toevlucht op de bovenverdie
pingen moesten zoeken. Alle kelders werden
spoedig door het water gevuld, zoodat eenige
winkeliers, wier kelders met koopwaren waren
voorzien, hierbg groote schade lijden, terwijl ook
de beschadiging aan eetwaren, meubelen, bedden
goed enz. in de door water gevulde huizen aan
zienlijk is. Het over de Markt en ook over het
Zandplein stroomende water vond een uitweg in
het kanaal bg de Oostschutkolk en richtte daar
eene vreeselgke verwoesting aan, zoodat de boorden
van het kanaal over eene aanmerkelijke lengte en
breedte zijn afgewoeld en vóór de binnensluis
aldaar een gat is gemaald, groot genoeg om er een
groot binnenschip in te bergen; twee der aldaar
staande militaire woningen zgn dan ook moeten
worden ontruimd, voor vrees van instorten.
Uit Vlissingen schreef men ons gisteren het
volgende
Door den storm die heden nacht gewoed heeft,
is het vloedwater opgestuwd tot eene hoogte zooals
zeker in geen twintig jaren het geval is geweest.
Het water rees tot ongeveer 3,80 M. boven A. P.
stroomde met kracht over het plein van de Ruiter
en voorbg het Goesche veerhuis naar de Engelscho
den komen. Dat het altijd zoo met majoor Raynor
zou gaan, hoe groot zyn inkomen ook worden
moeht, was vrg zeker; hg verwachtte altgd het
beste, was zeer kalm onder de grootste moeilijk
heden en wist van geen voorzorg. De som, die
hij voor zgne officiersplaats gekregen had, was
geheel uitgegeven, hoofdzakelijk ter afbetaling van
oude schulden; de vgfhonderd pond'sjaars waren
alles wat zij hadden om van te leven en die
inkomst zou met des majoors dood ophouden.
Kortom zij schenen er slechter aan toe, dan voor
dat zg dit jaargeld gekregen hadden. Neemt men
in aanmerking dat zij veel meer dan vgfhonderd
pond 's jaars verteerden, zonder dat zij er daarom
iets beter van leefdeD, en dat de schulden den
majoor weêr boven 't hoofd gewassen waren, dan
kan het geen bevreemding wekken, dat zij er niet
goed aan toe waren. De majoor kwelde zich
echter zelden met eene gedachte daaraan; de
schuld drukte hem zoo weinig alsof het een
lauwerkrans ware geweest. Zoo hg er zich eene
enkele maal iets minder aangenaam door gestemd
gevoelde, wat kwam er dat op aan? vroeger of
later kreeg hg toch den Arendshorst en dan zou
alles van een leien dakje gaan. Een voorzichtiger
man zou misschien wel eens getwgfeld hebben,
of het zoo volkomen zeker was dat hg dat land
goed zou erven; maar de majoor twgfelde geen
oogenblik en beschouwde de erfenis als vast en
verzekerd.
De lezer zal den heer Timothy Atkinson en
diens vrouw, bij welk echtpaar Edina zooveel jareq