0 n d e r w ij s.
Kerknieuws.
Kunstnieuws.
Koloniën,
Marine en leger.
ment huzaren; bij het 2e regiment huzaren, tot
kolonel en kommandant van het korps, de luite
nant-kolonel jh*. U. J. K. ridder van Rappard,
van het 4e regiment huzaren; bij het 3e regiment
huzaren, tot kommandant van het korps, de
kolonel jh'. W. I. A. Storm de Grave, van den
grooten staf, Zr. M". adjudant in gewonen dienst;
wordende hij tevens, in verband met deze benoe
ming, eervol ontheven van laatstgenoemde betrek
king.
Benoemd tot Zr. Ms. adjudant in buitengewonen
dienst de kolonel jhr. W„ J. A. Storm de Grave,
benoemd kommandant van het 3e regiment hu
zaren.
Gehomologeerd het besluit van den gouverneur-
generaal van Neêrlandsch-Indië van 17 November jl.,
waarbij onder anderen de le luitenant D. N. Dietz,
van het wapen der infanterie hier te landedie
bij besluit van den 27en Maart 1875, n8 25, voor
den tijd van twee jaren en zonder bezwaar der
schatkist op nonactiviteit was gesteld, met ver
gunning zich gedurende die nonactiviteit in Neêr
landsch-Indië op te houden, in afwachting van
nadere goedkeuring tijdelijk ter beschikking werd
gesteld van den kommandant van het leger van
Neêrlandsch-Indiëhet besluit van den 27en Maart
1875 voornoemd, gerekend van 17 November 1876,
buiten werking gesteld en bepaalda dat de le
luitenant D. N. Dietz zal worden beschouwd als
met dien datum in activiteit te zijn hersteld en
b dat hij, mede gerekend van laatstgenoemden
datum, zal worden gevoerd als voor den tijd van
vijf jaren gedetacheerd bij het wapen der infante
rie van het leger in Neêrlandsch-Indiëen buiten
werking gesteld het besluit van den 15en Decem
ber 1875, voor zooveel betreft de detacheering
voor vijf jaren bij het wapen der infanterie van
het leger in Neêrlandsch-Indië van den 2en luite
nant B. M. Leussen, van het wapen der infanterie
hier te lande, en die officier in rang en ancienne-
teit overgeplaatst bij het wapsn der infanterie
van het leger in Neêrlandsch-Indië, te rekenen
van 13 October 1876.
Uit Beverwijk wordt aan het Hbl. bericht, dat
een onderwijzer te Joure, die voor eenigen tijd de
betrekking als zoodanig te Beverwijk heeft aan
genomen, nu weder heeft bedankt, omdat de ge
meenteraad van Joure zijn traktement met 50
heeft verhoogd. Naar men verneemt, zal de ge
meenteraad van Beverwijk op zijne beurt den heer
P. nog f 50 meer bieden. Zoo kan men lang
voortgaan.
Door den kerkeraad der Ned. herv. gemeente te
Baarland is als zevende poging om in de vaca
ture te voorzien, beroepen de heer M. Lotz, pre
dikant te Schelluinen, vroeger te Ellewoutsdijk.
Heden en de twee eerstvolgende dagen is in de
groote zaal van het Schuttershof alhier eene ten
toonstelling geopend, welke in meer dan een
opzicht de belangstelling onzer stadgenooten ver
dient. Het is eene verzameling schilderijen, tee-
keningen, aquarellen en gravures, nagelaten en
voor het grootste gedeelte vervaardigd door wijlen
den heer O. Kimmel, kunstschilder alhier en in
deze maand overleden, benevens belangrijke werken
op de schilderkunst betrekkelijk en eenige schil
dersgereedschappen, tot zijne nalatenschap behoo-
rende.
Bij het beschouwen dier lange reeks van werken
en studiën kwam onwillekeurig de wensch bij ons
op een vluchtig overzicht te geven van de loopbaan
van dezen verdienstelijken kunstenaar. Aan dat
geweest zijn! Zij had hem lief met al de innig
heid van een jong hart, terwijl hij, ofschoon zeer
met haar ingenomen, ja misschien niet geheel en
al ongevoelig voor haar, aan niets anders dan aan
het tegenwoordige oogenblik dacht. Hij gevoelde
zich niet sterk en wilde beproeven of hij dat door
reizen wijd en zijd zou kunnen worden. Bij
gevolg was de gedachte aan trouwen niet bij hem
opgekomen.
't Was eerst op den laatsten dag van haar
verblijf, toen zij den volgenden morgen naar huis
zou wederkeeren, dat zij den stand van zaken
inzag en haar de oogen plotseling geopend wer
den. Zij bevonden zich beiden in het salon,
gedurende het half uur dat nog vóór het diner
verloopen moest. De heer Timothy Atkinson was
nog niet van zijn kantoor bovengekomen en zijne
vrouw bevond zich in hare kleedkamer, 't Was
een lieve dag in 't laten voorjaar. Ediua stond
bij een der open vensters, waar allerlei fijne
varenplantjes geplaatst waren. De zonneschijn
viel uit het venster op de blaadjes en speelde op
haar frisch gelaat en zijdeachtig haar.
„'tis heel mooi, maar ik vrees heel teêr," zei
Edina, van eene nieuwe varensoort sprekende die
pas geplant was en welke zij beiden beschouwden.
„Denkt go, dat het in 't leven zal blijven
George streek met de vingers onder de kleine
blaadjes en ontmoette er die van Edina, doch
scheen die lichte aanraking niet te bemerken,
ofschoon z ij er van trilde.
„Ja wel, Edina, het zal leven en goed tieren,"
verlangen gevolg gevende, geeft ons blad slechts het
natuurlijk slot eener lange rij van eervolle berich.
ten en vermeldingen, tot welke het immer werkzame
leven van den overledene gedurende eene reeks
van jaren aanleiding gaf.
Cornelis Kimmel werd den 23en Maart 1804 te
Middelburg geboren en genoot zijn eerste onderwijs
in de teekenkunst aan de in 1778 opgerichte, ge
durende de vreemde overheersching in verval ge
raakte, doch na de afschudding van het Fransehe
dwangjuk met nieuwen luister herleefde Teeken
academie, aan welke in Kimmel's studietijd ruim
een honderdtal jongelingen hunne opleiding geno
ten. Hier onderscheidde hij zich gunstig, ontving
in 1823 den eereprijs als primus der academie in
de teekenkunst, in 1828, bij gelegenheid van het
50jarig bestaan der academie, eene zilveren me
daille als buitengewone belooning, later nog eene
medaille, benevens verschillende eereprijzen van
anderen aard. Zijn meester in het teekenen naar
pleister was vervolgens de schilder J. H. Koekkoek;
terwijl hij later te Gent zijne eigenlijke opleiding
als schilder ontving van den heer P. van Hanselaere.
Naar zijne geboorteplaats teruggekeerd, vonden
vooral zijne portretten, in miniatuur en olieverf,
veel bijval; terwijl hij zich ook een gelukkig be
oefenaar van het landschap toonde. Aan de Teeken
academie werd hij in 1842 verbonden als lesgevend
meester in het teekenen naar 't levend model en in
1847 aangesteld tot meester op de pleisterkamer.
Zijne zwakke gezondheid noodzaakte hem echter
in 1857 zijn ontslag als zoodanig te verzoeken.
Kimmel's werken werden niet alleen in zijne
woonplaats maar ook daar buiten, op alle tentoon
stellingen waar hij ze inzond, op prijs gesteld.
Zoo vinden wij in het jaar 1838 loffelijk vermeld
twee portretten van treffende gelijkenis, benevens
een ander stuk, een Italiaansch roover en zijne
vrouw voorstellende, beide te Middelburg tentoon
gesteld. In 1844 waren hij en van Schendel de
eenige Hollandsche schilders, van wie op eene
tentoonstelling te Gent door de commissie, belast
met den aankoop van kunstwerken, stukken wer
den aangekocht. Hetzelfde was het geval met een
landschap van Kimmel, dat in 1846 te Brugge
tentoongesteld en voor de verloting aangekocht
werd. Aan een Wintergezicht en-een Geldersch
Landschap vielen in 1850 te Gent weder eene loffe
lijke vermelding te beurt. In 1858 verraste hij, bij
den lijdenden staat zijner gezondheid, zijne vrien
den met een groot Boschgezicht, met figuren ge
stoffeerd; dat wegens de bevallige ordonnantie,
het frische koloriet en de keurige uitvoering zeer
geprezen werd. In 1862 vinden wij hem weder
met twee stukken op eene tentoonstelling te Rot
terdam, een Wintergezicht met figuren en eene
Reddingsboot, door zes paarden naar het strand
getrokken, het eene wegens de losse en luchtige
schildering en de fijnheid van toon, het andere
wegens de krachtige teekening en koloriet met
lof vermeld.
In 1863 exposeerde Kimmel in de Teeken-academie
alhier weder vier schilderijen, een Geldersch land
schap, twee Wintevgezichten en een Zeeuwsch
landschap met vee, welk laatste vooral goed werd
ontvangen. Twee dier stukken, de Wintergezich-
ten, het eene een levendig ijsstukje voor de poor
ten eener stad, en het andero een tafereel in
Duitschland met een kasteel op den tweeden grond,
vinden wij in hetzelfde jaar terug op eene Haag-
sclie tentoonstelling, waar ze zeer geprezen werden.
In 1873 eindelijk worden van onzen kunstenaar
nog vermeld een „Zingende boer en boerin" en
eene kudde schapen, welke beide door hunne ge
trouwheid aan de natuur, hunne fijne nu&nceering
en breede behandeling, tot zijne beste werken
gerekend worden. Ia datzelfde jaar bood hij
H. M. de koningin eene schilderij aan, voorstellende
een Walchersch boerinnetje in Zondagsche klee
derdracht, voor welke toezending de vorstin hem
bij een vleiend schrijven haar dank liet betuigen.
antwoordde hij. „Over zes maanden zult ge zien
hoe krachtig het is geworden."
„Dat zult g ij kunnen zien," merkte zij glim
lachend aan, „maar ik denk dat er heel wat meer
dan zes maanden zullen verloopen eer ik weêr
hier ben, jaren misschien."
„Integendeel, Edina; 'tis veel waarschijnlijker
dat gij hier over zes maanden zult zijn dan i k.
Als moeder niet overleden en vaders gezondheid
achteruitgegaan was, zou ik reeds lang weg wezen."
„Maar gij komt toch terug?" vroeg Edina.
„Waarschijnlijk eenmaal wel, maar ik kan er
niet voor instaan."
„Wat bedoelt gij daarmeê George?"
„Niets bijzonders," antwoordde hij met een
vriendelijk, maar ernstig lachje. „Nu en dan rijst
de gedachte bij mij op, dat, als ik eens in die
liefelijke landen kom waar de hemel blauw en de lucht
zacht is, ik mij niet zal haasten om ze te verlaten.
Ik zeg natuurlijk niet, dat ik daar mijn ganache
leven zal blijvenmaar het zou kunnen gebeuren."
't Was Edina alsof haar een steek met een
tweesnijdend zwaard werd toegebracht.
„Wat?" riep zij uit. „Zoudt gij uw landende
huiselijke banden voor altijd vaarwel zeggen?"'
„Huiselijke banden zal ik niet hebben, Edina.
Alleen mijn vader is nog over. Natuurlijk zal
ik mij naar hem regelen zoolang hij bij ons is,
maar, ik vrees dat dit niet lang moer het geval
zal zijn, dat weet ge."
Zij maakte een toestemmend gebaar en boog
haar hoofd lager over de varens heen.
Na dien tijd vinden wij Kimmel's naam niet
meer in het openbaar vermeld. Dat hij echter
tot het einde zijns levens werkzaam bleef, daar
voor getuigt nu weder de thans geopende tentoon
stelling, op welke men werken uit zijn laatste
levensjaar, een Wintergezicht, een Landschap
enz., aantreft, in welke men de eigenschap
pen, die den meester in zijne beste stukken ken
merkten, onverzwakt terugvindt.
Deze lange en ietwat dorre opsomming zijner
werken doet ons reeds de veelzijdige richting kennen,
waarin Kimmel's talent zich bewoog. De nu uit
gestalde reeks van studiën en schetsen, geheel en
half voltooide schilderstukken, de teekeningen in
houtskool, -— waaronder buitengewoon, fraaie,
de vele stads- en dorpsgezichten in onze stad en
hare omgeving, vertoonen het beeld van een
onvermoeid werkzaam kunstenaarsleven. Het
landschap, de wintergezichten vooral, waren zijne
kracht. Zijne fijnheid en teederheid van toon,
soms (dit is het gebrek er van) in het weeke,
blauwachtige en onbestemde overgaande, zijne
fijnheid en keurigheid van teekening komen daarin
tot haar volle recht. Zijne schapen-stukken doen
zijne getrouwheid aan de natuur waardeeren.
In de menschelijke figuur was hij minder geluk
kig, waarbij men echter voor het portret-genre
het vastgestelde minimum van de soldij kan wor
den uitgedeeld, in dit opzicht de voeding te ver
beteren.
Over 't geheel dezer maatregelen, die bij wijze
van proef worden ingevoerd, moeten de korps-
kommandanten tegen September een verslag inle
veren, vooral met het oog op de vraag, of de zaak
definitief moet worden gemaakt.
Bij besluit van 11 Jan. heeft de min. van
oorlog eenige bepalingen gemaakt omtrent de
huwelijken van vrijwillig dienende militairen
beneden den rang van officier. Het doel dier
nieuwe bepalingen is, meer vastheid te bren
gen in de regeling van het aantal militairen be
neden d§n rang van officier die gehuwd mogen
zijn en van de aan hen toe te kennen voorrechten,
zoomede, om het aantal onderofficieren, die gehuwd
mogen zijn uit te breidenteneinde in verband
met de overige maatregelen van den laatsten tijd
tot verbetering hunner positie velen hunner
langer aan den dienst te verbinden.
De luitenant ter zee 2e kl. B. de Groot
wordt met den lea Februari a. geplaatst aan boord
van Zr. Ms. wachtschip te Willemsoord.
eene uitzondering moet maken, dat hij in het
vroegere tijdperk zijner loopbaan verdienstelijk
beoefende.
Een sleepende ziekte maakte den 38n Januari
1877 een einde aan Kimmel's leven. Als een waardig
leerling onzer teeken-academie, als een kunstenaar
op wien zijn geboortestad roem mag dragen, zal
zijne nagedachtenis in ons midden, bij zijne talrijke
leerlingen niet het minst, in eere blijven.
Met machtiging van Z. M. den koning heeft de
min. van oorlog eene wijziging gebracht in het
programma van het examen voor onderofficieren
ter verkrijging van den rang van 2en luitenant
bij de infanterie, cavalerie en artillerie. Het pro
gramma wordt met verschillende vakken vermin
derd, omdat de min. het niet wenschelijk acht,
dat het over alle tot dusver bepaalde vakkeh
loope, dewijl dan te veel tijd wordt geschonken
aan repetitiën van het eenmaal geleerde, welke
tijd nuttiger kan besteed worden aan grondiger
studie van andere, vooral van militaire vakken.
Wat de afgeschafte vakken betreft, bij overgang
van de 2e tot de le kl. van het wetenschappelijk
onderwijs moeten de aspiranten van voldoende
kennis daarin doen blijken. Yoor de onderofficie
ren der artillerie worden met 1879 intusschen
een paar nieuwe vakken in het programma opge
nomen.
Over het tijdvak van 1 Febr. tot en met
31 Dec. wordt de soldij der onderofficieren en
verdere militairen van de landmacht met 2 cent
per man daags verhoogd. Ingeval van die soldij
den soldaat der minste klasse tot maatstaf ge
nomen bij de gren. en jagers minder dan 11
cent, bij de overige infanterie-korpsen en bij het
kol. werfdepöt minder dan 10 cent en bij de andere
wapenkorpsen minder dan 13 cent daags per man
wordt uitgedeeld, zal het ontbrekende als bijslag
op de soldij van 's rijkswege worden te goed ge
daan.
Het ration brood zal voortaan 0,6 hectogram
wegen in plaats als tot dusver 0,75 hectogram
en gebakken worden uit tarwemeel met gist. Het
brood wordt behalve des Zondags eiken avond
ontvangen voor de uitdeeling van den volgenden dag.
De vermeerdering van 2 cent op de soldij moet
aangewend worden tot verbetering van de voeding
in de menages der militairen, waartoe o. a. de
portie vleesch of ander dierlijk voedsel moet ge
bracht worden op minstens 3 hektogram (nu 2,5
hektogram), met vrijheid, om daar waar meer dan
„En 't is niet waarschijnlijk, dat ik zelf huise
lijke banden in 't leven zal roepen," vervolgde
hij, onbewust van de smart die hij teweeg bracht.
„Ik zal nimmer trouwen."
„Waarom niet?" vroeg zij.
„Dat weet ik zelf bijna niet," antwoordde hij
na een oogenblik stilzwijgens, alsof hij naar eene
reden gezocht had. „Ik heb er eigenlijk nooit
over nagedacht. Ik denk dat ik het best voor
reizen geschikt zal zijn."En dus wanneer wij
scheiden, Edina, hetgeen, zoo als ge zegt morgen
zal zijn, ofschoon ge wat langer hadt moeten
blijven, dan is het moeilijk te zeggen wanneer
wij elkander zullen weerzien, zoo het ooit
gebeurt."
„Wie zijn hier? O zijt gij het George, en gij,
Edine Waar is uwe tante? Het moet haast
etenstijd zijn."
'tWas Timothy Atkinson, die aldus de stilte
verbrak, toen hij met zijn vluggen stap en zijn
blinkend kaal hoofd de kamer binnenkwam.
Terwijl Edina zich bij zijn binnentreden omkeerde,
werd George door de droevige uitdrukking van
hare oogen en de bleekheid van haar gelaat
getroffen. Zij zag er uit als iemand, die een
zwaren schok had ondergaan. Als bij instinct
kreeg hij begrip van de beteekenis, en een oogen
blik stond hij roerloos, terwijl hij met de eene
hand zijn bruin haar, 't geen bijna dezelfde nuance
als dat van Edina bad, achterwaarts streek.
„'t Is misschien beter zóo," zet hij fluisterend,
haar weemoedigen blik met zijn ernstig oog ont-
In het mailoverzicht van het Algem. Dagblad
leest men 't volgende
In het hoofdkwartier van den bevelhebber der
Zuid-Ooster-linie, den kolonel van der Hegden, was
aanwezig de Atchinees Njahim, die als gids en
tevens als spion dienst deed.
Te Lambaroe maakte Njahim zich aan een
belangrijken diefstal schuldighij werd gevat en
onderzocht en daar verschillende gestolen voor
werpen in zijn bezit gevonden werden, gaf kolonel
van der Heijden last hem gevangen te zetten, eene
commissie benoemende om de zaak te onderzoeken.
In arrest zijnde, verzocht Njahim den volgenden
dag, 23 September jl. tegen 7 uren's avonds, buiten
de benting te mogen gelaten worden; dit werd
hem door den kommandant van de wacht toege
staan onder een gewapend geleide van een
korporaal en twee soldaten.
Volgens rapport van den korporaal, zou Njahim
toen getracht hebben te ontvluchten en werd hij
ingevolge het bestaand consigne doodgeschoten.
Van dit voorval maakte de benting-kommandant,
majoor Mekern, melding aan den kolonel, die den
generaal Wiggers van Kerchem te Kotta-Radja
hiervan schriftelijk kennis gaf.
Ziedaar nu het feit, gelijk het werkelijk heeft
plaats gehad. En ziehier wat daarop is gevolgd
Zekere van den vijand overgeloopen Arabier
Saïd Ali, die ook als spion dienst deed, maar
tijdens het gebeurde met Njahim niet te Lamba
roe was, diende eene klacht in tegen kolonel van
der Heijden, inhoudende dat Njahim op last van
den kolonel, zonder vorm van proces, voor een
geladen stuk geschut was gebonden en door dezen
hoofdofficier eigenhandig werd doodgeschoten
Op deze ongehoorde aanklacht nu, welke de
assistent-resident Kroesen als eene zaak van ge
wicht behandelde en den generaal Wiggers van
Kerchem ter hand stelde, werd kolonel van der
Heijden, van geen onheil of kwaad bewust, een
paar dagen later naar Kotta-Radja opgeroepen en
vernam daar uit den mond van zijn chef als een
ernstige zaak de monsterachtige beschuldiging,
welke door den spion Saïd Ali tegen hem was
ingebracht.
De verontwaardiging van den kolonel laat zich
maar al te goed begrijpen. Hem werd door den
chef aangezegd, dat hij voorloopig te Kotta-Radja
zou blijven, dus als arrestant, en dat de zaak ten
ernstigste zou worden onderzocht. Hiertoe werden
in commissie benoemd de luitenant kolonel chef
van den staf Meijer en de assistent-resident Kroe
sen.
Genoemde commissie begaf zich naar Lambaroe,
moetende, „althans zoo is het mij voorgekomen 5
beter voor mij zeiven, beter voor allen."
De groote, breede, statige gestalte van mevrouw
Timothy Atkinson, in schitterend karmozijn satijn
gedost, zweefde het vertrek binnen, het gesprek
nam een einde en Edina wist dat ook de roman
van haar leven afliep.
„God zegene u, Edina," zeï George, toen hij
haar den volgenden dag met mevrouw Atkinson
naar het station bracht en haar de hand tot
afscheid gaf; „als ik over jaren in Engeland
terugkom zoo dat ooit geschiedt zal ik u
als eene bloeiende huisvrouw weêrvinden, met een
echtgenoot en eene gebeele groep kinderen.
Vaarwel!"
(Wordt wrvolgd)i