Nö. 21.
120° Jaargang.
1877.
Donderdag
25 Januari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor Belgié en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Par.ijs.
Middelburg, 24 Januari.
Het recht van antwoord.
FEUILLETON^
EERSTE DEEL.
IIIIB lllll I I M
Door burgemeester en wethouders van Middelburg
wordt het volgende bekend gemaakt:
TViitïoïitilo Militie,
"Waarschuwing tot inschrijving 1877.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gelet op hunne publicatiën van den len en 22en
Deeember 1876;
herinneren de belanghebbenden, dat 't register
van inschrijving voor de nationale militie, ingevolge
de wet, op den 31en dezer maand, des namiddags
te 4 uren voorloopig wordt gesloten, weshalve
de militie-plichtigen, die in het jaar 1858 zijn ge
boren en zich nog niet hebben doen inschrijven,
worden aangemaand, om zulks alsnog vóór dien
tijd te doen, waartoe ter gemeente-secretarie da
gelijks, met uitzondering van Zondag, op de gewone
uren gelegenheid is, terwijl zij, die verzuimen de
inschrijving vóór het hierboven genoemde tijdstip
te doen plaats hebben, vervallen in eene boete van
f 25,— tot f 100.—
Middelburg, den 22en Januari 1877.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
(Get.) SCHORER.
De secretaris,
(Get.) G. N. DE STOPPELAAR.
ii.
Vat men de beschouwingen, welke wij gisteren
mededeelden, van onzen Belgischen correspon
dent over bet in België sedert 45 jaren be
staande recht van beantwoording samen, dan
komen zij hierop nederhet recht van antwoord
is voor de dagbladpers een stellig nadeel, dat
haar ondergang ten gevolge zou kunnen hebben,
doch alleen schadeloos wordt gemaakt door de
spaarzame wijze, waarop bet in België wordt
uitgeoefend. Daar bet onder deze omstandig
heden niet veel kwaad doet en daarentegen
een dam opwerpt tegen persoonlijkbeden en
inbreuken op bet bijzonder leven en een aantal
drukpers-processen voorkomt, is het ten slotte
als heilzaam te beschouwen.
Voor het weren van personaliteiten en in
breuken op het bijzonder leven is het recht
van antwoord in Nederland niet noodig. „Wat
men aan onze couranten ook moge verwijten,
schrijft de beer de Pinto in bet Weekblad
van bet Regt van 8 Januari jl, zeker niet
dat zij gewoon zijn personen aan te vallen, te
ïëT
Naar het Engelsch van mevrouw Henry Wood.
Hoofdstuk VI.
het diner op den berg.
Vervolg).
Toen er wederom een dag over Trennach opge
gaan en Bell nog altijd niet teruggekomen was,
begon de verbolgenheid zijner vrouw eindelijk voor
ongerustheid plaats te maken. Zij kon zelfs niet
gissen waar hij zou wezen of wat er van hem
kon geworden zijn. Zij had geen leiddraad om
hare vermoedens op eenig bepaald punt te vestigen.
Had hij eene toevlucht in eene der mijnwerkers
woningen gezocht, zooals zij eerst ondersteld bad,
dan moest hij daar nog zijn; maar hij was er
niet. Had bij zich ergens op de Kale Vlakte
uitgestrekt om zijn roes uit te slapen, gelijk de
meening van den heer Pine was, dan had men hem
moeten vinden. Neen, in de woningen en op de
Vlakte was hij niet, en juffrouw Bell kon er niet
meer wijs uit worden.
Vrees voor een ongeluk had haar nog niet be
kropen. Waar haar man zich ophield was een
beleedigen en opzettelijk te lasteren. Een
enkel klein keffertje in den een of anderen
hoek van het land moge zich daaraan te buiten
gaanmaar onze eigenlijke journalistiek is van
die zonde vrij." Daar de heer Haffmans in
zijne memorie van toelichting over het tegengaan
van personaliteiten volstrekt niet spreekt, mogen
wij het er voor houden dat ook hij deze reden
voor het invoeren van bet „zoogenaamd recht"
niet erkent. Eindelijk behooren drukpers-pro
cessen in ons land, ondanks het gemis van het
recht van antwoord, tot de groote zeldzaam
heden en het aannemen van het wetsvoorstel-
Haffmans zou dus in dit opzicht geen gunstige
verandering teweeg kunnen brengen. Hiermede
zijn de voordeelen, welke onze Belgische cor
respondent voor zijn eigen land, te recht
of ten onrechte, dit laten wij in het midden,
in het recht van antwoord erkende, voor Ne
derland weggecijferd.
Blijven over de nadeelen. Onze correspondent
acht ze voor de pers bijna doodelijk, „in een
land waar de overgroote meerderheid niet
doordrongen mocht zijn van de wenschelijkheid
en de volstrekte noodzakelijkheid eener onaf
hankelijke en vrije dagbladpers." Alleen om
dat, volgens hem, in België die overtuiging
bestaat, wordt er daar te lande van het recht
van antwoord een onschadelijk en spaarzaam
gebruik gemaakt.
Het doet ons leed het te moeten zeggen,
maar even als wij zoo even, ten aanzien der
personaliteiten en drukpers-processen, tusschen
België en Nederland een onderscheid maakten in
net voordeel van ons eigen land, moeten wij er nu
een maken dat in ons nadeel pleit. „Bij ons
te lande, schrijft de heer de Pinto, zul
len de misbruiken ontelbaar zijnAlle
Nederlanderszijn geen makke lam
meren en simpele duiven. Daar zijn er velen
onder, zelfs onder onze politieke mannen, die
niet honden van couranten, en die er
vooral niet van houden om in de couranten
beoordeeld te worden."
De -heer Haffmans zal dit oordeel niet tegen
spreken. Hij zelf, met zijne ondervinding als
dagbladschrijver, hij gaat immers doorvoor
redacteur van het Venloosch Weekblad,
schrijft: „Wij hebben nog altijd iets van onze
voorouders, die de regenten met de regeering
lieten geworden. Uit dien tijd is ook het minach
tend nederzien op „„courantiers"" tot ons
groot en tot nogtoe onverklaarbaar mysterie, maar
zij was overtuigd dat het vroeger of later door
zijne terugkomst opgelost zou worden. En zij zou
elke zinspeling op een onheil nog even kwalijk
genomen hebben als zij het Blase Pellet had ge
daan. Vast en zeker geloofde zij dat deze dag
niet verloopen zou zonder dat hij terecht kwam,
en in de verwachting daarvan was zij met den
dageraad op en lang voor Rosaline beneden.
De mijnwerkers waren dezen morgen aan't werk
gegaan en hadden zich nuchteren gehouden. Bui
ten de deur was alles kalmde wereld ging weer
haar ouden gang, juist alsof er geen heiliooze
zwerm Fluiters ware geweest, om eeu oogenblik
stoornis teweeg te brengen.
Rosaline van haar kant bad andermaal een
slapeloozen nacht, een nieuw en eindeloos tijdperk
van beangstheid en wroeging doorgebracht. Zij
had zich deze maal ontkleed en was te bed gegaan,
doch daar lag zij tot den morgen in wanhopige
gedachten verzonken en bezig zich een plan voor
de toekomst te vormen. Te Trennach te blijven
zou haar onmogelijk zijn, dat gevoelde zijmoest
zij er blijven, dan zou zij het besterven; zij hield
het er voor, dat zij dood zou neêrstorten als zij
den Grondeloozen Put voorbijging en er naar zag.
Vroeger of later moest de zaak ontdekt worden,
en zij durfde dat oogenblik niet afwachten.
Juffrouw Bell was geboortig uit Warwickshire.
Hare zuster was met een inboorling van Cornwall
getrouwd, die te Falmouth een winkel hield. Hij
heette John Pellet en was een neef van Blase Pel-
gekomen. De regenten begrepen dat courantiers
hunne vijanden waren. In het oude régime
pasten die dan ook niet."
Voegt men bij deze uitspraken hetgeen de'
ondervinding ons dagelijks leert, dan worden
wij gerechtigd tot de gevolgtrekking: de dag
bladpers is in Nederland bij velen gebaat;
het wenschelijke en volstrekt noodzakelijke eener
onafhankelijke en vrije dagbladpers is bij velen
nog niet doorgedrongen. Het wordt bij ons
te lande een staatsmaneen ambtenaar, een
ondernemer, een gemeenteraadslid, een schrij
ver, niet alleen niet euvel geduid wanneer bij
zich op minachtenden toon uitlaat over „kran
tengeschrijf,"maar bet strekt hem zelfs hij velen
tot aanbeveling. Wij journalisten weten wel
wat er van die minachting dikwijls aan is.
Onder de velerlei ervaringenwelke wij
opdoen omtrent de mensckelijke natuur
behooren die van de lichtgeraaktheid, de kin
derachtige ij delheid,' de bekrompen klein
geestigheid, welke zich vaak hullen in het
kleed der voorname minachting, tot de meest
veelvuldige. Maar dat neemt niet weg dat
deze zelfde lieden ons en ons bedrijf haten en,
hadden zij er de macht toe, niet zouden nalaten
ons het kwaad te doen waartoe de wet hun
het recht zou geven.
Zoolang eene courant alles aanbeveelt, alles
ophemelt, zwijgt over wat men liefst niet be
sproken wil hebben en spreekt in den geest
waarin men de dingen gaarne voorgesteld ziet,
zoolang is alles goed en beet zij, naar de mate
van het aantal vierkante duimen barer opper
vlakte, „een goed krantje", of „een respectabel
blad". Zoodra verstout zij zich echter niet
om uit den toon te vallen, waarin men wenseht
of verwacht dat zij zingen zal, of het oordeel
over baar kan niet streng genoeg, de minach
ting over bet „krantengeschrijf" niet groot
genoeg zijn, en had men bet in zijne macht,
men zou haar de straffende band niet sparen.
Wil men vporbeelden? Wij kiezen ze in bet
middelpunt onzer nationale ontwikkeling. De
Amsterdamsche Kanaalmaatschappij vierde on
langs feest, een nationaal feest bij uitnemend
heid, de opening van Amsterdam's nieuwen
waterweg, een werk dat aan de belangstelling
der dagbladpers zeker voor een niet gering
deel zijne voltrekking te danken bad. Twee
dagbladen, het eene het grootste, het andere
bet meest verspreide van Nederland, de Nieuwe
let's vader. Er bestoud dus hoegenaamd geen
familiebetrekking tusschen de Bell's en Blase Pellet,
ofschoon deze zich er altijd op liet voorstaan dat
bij een neet van Rosaline was, waar hefmeisje
dan maar in berustte. Juffrouw Pellet, die geen
kinderen had en er dus den tijd aan kon geven,
deed eene kleine modemaaksters-zaak. Zij en haar
man, hij met zijn winkel en zij met hare zaak,
waren zeer goed af. Zij hield veel van Rosaline
en had haar meermalen te Falmouth te logeeren
gevraagd. Op dit toevluchtsoord vestigde Rosa
line nu hare aandacht en zij besloot er zonder
verwijl naar toe te gaan. Doch gedurende het
ontbijt kwamen er zooveel buren om naar Bell te
vernemen, dat zij geen gelegenheid had over het
plan te spreken.
„Moeder," zeide zij, toen zij beneden kwam na de
bovenkamer in orde gebracht te hebben, daar
juffrouw Bell dezen morgen op zich genomen had
het ontbijtgoed af te wasschen, „ik geloof dat ik
naar Falmouth zal gaan."
„Waar naar toe?" riep juffrouw Bell uit, in hare
verbazing naar den bekenden weg vragende.
„Naar tante Pellet."
„Wat ter wereld heeft dat in üw hoofd gebracht,
Rose?" vroeg de moeder, die eerst eenige oogen-
blikken had noodig gehad om van hare verwonde
ring te bekomen.
Rosaline gaf geen dadelijk antwoord, maar nam
een geelkoperen lepel op, die toevallig op de tafel
lag en begon die met een stukje zeemleer op te
poetsen.
Rotterdamsche courant en bet Nieuws van den
Dag, hadden de stoutheid gehad handelingen
der Kanaalmaatschappij af te keuren en te
bestrijden. Zij werden, tot hunne straf, niet
toegelaten bij de openingsfeestenDat tiendui
zenden Nederlanders tengevolge van dien maat
regel slechts half op de hoogte werden gesteld
van het eindelijk verkregen begin van welslagen
eener onderneming, bij welke zij allen betrok
ken waren, was der directie onverschillig. De
redactiën moesten gestraft worden. Welk een
besef van de „volstrekte noodzakelijkheid eener
onafhankelijke en vrije dagbladpers"!
Een ander voorbeeld. De vèreeniging „het
Nederlandsch tooneel" heeft haar eersten veld
tocht aangevangen, onder eene banier waarop
veredeling van den kunstzin bij ons volk als
leuze geschreven staat. Een blad, de Amster
damsche courant, vermeet zich dingen te zeg
gen die der directie van het „Nederlandsch
tooneel" onaangenaam zijn. Fluks wordt de
redactie van het brutale blad gestraft, door
alle betrekking met haar af te breken, en haai
de gelegenheid benomen om ex officio te zien
en te oordeelen. Welk een besef bij deze Yer-
eenigingdie meer dan eenige andere behoefte
beeft „in het licht der openbaarheid te wan
delen," van „haar belang om de pers te
ontzien," en welk een waarborg dat zij en
wie met haar eenstemmig denken, „geen mis
bruik van hun recht van beantwoording zullen
maken
Op grond dezer teekenen van baat, die met
nog zooveel andere, met zooveel aanhalingen
uit geschriften van den dag, te vermeerderen
zouden zijn, zeggen wij met den heer de Pinto:
„Zijt gij zoo bevreesd voor den breidelHaff
mans?Zeer zeker ja; onze vrees is groot;
niet voor het gebruik, want daarvoor is de
heer Haffmans met zijn pers-lievend hart vol
strekt onnoodig, maar voor de misbruiken die
er van te voorzien zijn,"
Ons verzet heeft echter nog andere gronden
dan deze vrees alleen, welke misschien, even
als in België, toch nog in de practijk onge
grond of overdreven zou kunnen blijken.
Bij de schets die wij zoo even leverden van
den toestand der pers in Nederland, zal bij
enkele onzer lezers waarschijnlijk het vermoe
den opkomen dat, om vol te houden in zijne
in nog menig ander opzicht moeilijke taak, de
dagbladschrijver bier te lande behoefte beeft
„Tante zal zoo blij zijn mij eens te zien. Dat
is zij altijd."
„Blij u eens te zien? Waarom moet dat juist
nu gebeuren? En waarom staat ge daar dien
lepel te poetsen?" zeï juffrouw Bell, baretwee
bedenkingen tot éene samensmeltende. „Dat koper
en tin heeft verleden Zaterdag zijne geregelde
poetsbeurt gehad, want ik heb het zelf gedaan."
Wederom gaf Rosaline geen antwoord, maar
toen juffrouw Bell, in afwachting daarvan, haar
aanzag, werd zij getroffen door de doodelijke
bleekheid en het wanhopige uitzicht van het meisje.
„O moeder, belet het mij niet!" riep zij, in
tranen losbarstende, op smeekenden toon uit en
liet, daar zij tegelijk de handen biddend ophief,
den koperen lepel vallen, die klaterend op den
grond te recht kwam. „Ik kan hier niet blijven;
ik moet weg."
„Zijt ge bang de Zeven Fluiters opnieuw te
booren
„Laat mij gaan, moeder, laat mij gaan!" bleef
zij, jammerlijk snikkende, aandringen. Hare
moeder had nog nooit in haar leven iemand in
zulk een toestand van jammer aanschouwd.
„Nu, nu, kind, wij zullen zien," zeide zij, te
veel geschokt om er zich tegen te verzetten. „Ik
wensclite dat de Fluiters ik weet niet waar zaten,
't Is heel onverstandig van u, zoo aan die schrik
toe te geven. Een kort uitstapje zal alles weêr
in orde brengen en die gedachten uit uw hoofd
verdrijven. Ge kunt voor een week gaan, kind,
zoodra uw vader weêr te huis is.!}