Telegraphische berichten.
Rechtzaken.
De visscherij op de Schelde en Zeeuwsche
stroomen: een geschilpunt van
burgerlijk recht.
minister van marine aangewezen om te worden
ingericht tot opleidingsschip te Botterdam.
Deze bodemop 's rijks werf te Amsterdam
gebouwdwerd in 1867 te water gelaten en heeft
tot nog toe geen diensten gepresteerd.
Wegens gebrek aan dienstdoende manschappen,
zullen de miliciens der lichting 1876bij de
regimenten vesting-artillerie, 14 maanden onder
de wapenen moeten verblijven. {Stand.)
{Door omen Sehouwen-Duivelandschen correspondent).
III.
{Slot.)
Hoewel deze beschouwing ik geef het bij
voorbaat toe voor velen misschien reeds lang
genoeg is, mag ik het er niet bij laten, daar zij
slechts eene enkele gemeente omvat, en sommigen
mij mogeljjk zouden tegenwerpen dat de geheele
zaak eene te locale kleur draagt, om zulk eene
breede plaats in deze courant te rechtvaardigen.
Om niet te gewagen van de heerlijkheden van
Sir-Jansland, Oosterland, Nieuwerkerk en Ouwer-
kerk geheel Oud-Duiveland die alle, blijkens
het verkoopbiljet der goederen van Maximiliaan
van Bourgondië, verkocht zijn met het vischrecht
buitendijks, blijkt het dat ook andere Zeeuwsche
ambachtsheeren dat recht uitoefenden en o. a. de
ambachtsheer van Bommenee, in 1731, aan Tonis
van der Os vergunning verleende om op de slikken
en gronden van Bommenee een of meer oesterban-
ken aan te leggen.
De staten van Zeeland hebben dan ook in de
17'en 18" eeuw nooit gerekend dat" het recht van
visscherij op de Zeeuwsche stroomen tot hun
domein behoorde. Met deze wetenschap richt aller
oog zich zeker naar de Ooster-Schelde, naar het
verdronken Zuid-Beveland, de Breede Watering
beoosten Ierseke, de begraafplaats van Bomerswaal
en eene reeks van dorpen, de schoonste, de grootste
en beste oesterbank van geheel Nederland, dooi
en ten bate van het domein verpacht.
Hoe nog in het laatst der vorige eeuw bij het
departementaal bestuur van Zeeland werd gedacht
over de visscherij op de slikken en gronden be-
hoorende tot het verdronken Zuid-Beveland, kan
worden opgemaakt uit het volgend advies, door
dat bestuur in 1798 aan het toenmalig departement
van binnenlandsche zaken gegeven:
„Een enkele observatie zijn wij nochtans ver
plicht te avanceeren, dat ofschoon onder het be
visschen der Zeeuwsche stroomen moge gecompre-
hendeerd zijn het rapen van oesters en schelpvisch
op de banken en slikken, tusschen den Zuid Beve-
jandschen en Toolschen wal, wij noehthans niet
gaarne zouden willen staande houden, dat dit als
een domaniaal recht alzoo is aan te merken. Immers
liggen de bedoelde streken, van de oester- en mos-
selvissckerijen meestal op de verdronken ambach
ten, of op aanwassen en voorgronden van ambach
ten, en kunnen wij niet denken dat het oogmerk
immer zijn zou om daartegen in judicio contradic
tordo een vermeend domaniaal recht te willen doen
gelden, evenmin als onder de regeering der staten
van Zeeland, die altoos gehesiteerd hebben, om
zich een gezag van eigendom op die slikken aan
te matigen, of ze, als onder domeinen behoorende,
te doen verpachten of ter bevissching uit te geven,
niettegenstaande daarover meer dan eenmaal ernstig
gedacht en perquisition zijn gedaan, en het komt
ons alzoo, onder verbetering voor, dat het onver
hinderd bevisschen der banken en slikken tusschen
Zuid-Beveland en de Toolsche eilanden eerder te
beschouwen is als eene zaak van onopmerkzaam-
Wat Pellet vertelde 't geen Bell zoo woedend
maakte en welke woorden hij daartoe bezigde,
zou hij alleen kunnen zeggen. Al3 die jongman
een geweten had, zou men deuken dat de gevolgen,
die zijne mededeeling had, er tot zijn sterfuur
loodzwaar op moesten drukken. In hoofdzaak had
het betrekking tot Bosaline en Frank Kaynor. Hij
sprak kwaad van hen, gaf zijne eigene kleur aan
't geen hij vertelde, en stelde èn Frank èn de zaak
in 't algemeen in een hoogst ongunstig licht.
„Als hij haar weêr durft lastig vallen, sla ik
hem de hersens in," zei Bell, toen Pellet hem
verlaten had en hij, zijn stok heên- en weêr-
zwaaiende, de Kale Vlakte overging. De andere
mannen waren uit het gezicht en bevonden zich
reeds in hunne eigene woningen. Bell stond op
het punt de zijne binnen te treden, toen Molly
Janes met hangend haar en havelooze kleederen
uit haar eenig kamertje kwam, zich voor hem
plaatste en met eene heesche stem uitriep
„Ik heb overal naar mijn man gevraagd. Zij
zeggen, dat hij in de Gouden P ij 1 zit te
drinken. Ik zal hem bedienen, als hij te huis
komt. Maar nu heb ik met u een appeltje te
Bckillen over die Fluiters. Als
De welsprekendheid van vrouw Janes werd
plotseling gestuit, want Bell duwde haar met eene
krachtige hand terzijde, trad zijne eigene deur
binnen en sloot die voor haar neus.
Bosaline was alleen en hield zich juist bezig
met de tafel voor den maaltijd te dekken. Bell,
door den drank opgewonden, begon dadelijk zijne
heid van de zijde der waarschijnlijke eigenaren,
dan als een incontestabel recht, hetgeen uit den
domanialen eigendom kan worden afgeleid".
Deze bescheidenheid was van korten duur, want
reeds in 1825 waren, gelijk we gezien hebben, de
verdronken landen van Zuid-Beveland, door de
administratie der domeinen bij bijzondere concessie
aan de vissehers van Bergen op Zoom en Tholen
afgestaan, terwijl ze den 8en October 1849 „voor
zoover ze aan den staat der Nederlanden behooren",
uiterlijk ter grootte van 14000 bunders, aan den
heer Dirk Dronkers voor 99 jaren in erfpacht
werden uitgegeven, met het recht om ze te bedij
ken, tegen eene jaarlijksche betaling van f 5 voor
eiken ingedijkten bunder. Toen deze concessie later
nagenoeg geheel vervallen was, zijn genoemde slik
ken, die destijds vooral beter voor de uitoefening
der visscherij dan voor inpoldering vatbaar waren,
door het domeinbestuur in het openbaar verpacht,
te zamen voor eene hoogst aanzienlijke som.
In het tijdvak, liggende tusschen 1825 en die
verpachting, zijn er wel verschillende aandeelen
in de verdronken ambachten van Zuid-Beveland
verkocht, aanvankelijk voor een prikje, later voor
grootere sommen, doch daar bekreunt het bestuur
zich niet om. De grondtoon van het koninklijk
besluit van 1818 is verstomd, van eerbiediging der
rechten van derden is in dezen geen sprake meer
en stellig neuriet het tegenwoordig domeinbestuur,
na het peuzelen van een oestertje
Ze zullen "haar niet hebben,
De vrjje Zeeuwsche Scheld'
Toch komen in het algemeen, volgens het Zeeuw
sche recht, aan de eigenaars der ambachtsheer
lijkheden de aanwassen en de visscherijen binnen-
en buitendijks in eigendom toe en daarmee het
recht om ze ter bevissching, ter etting of voor
iets anders te verpachten. Ze kregen, blijkens de
kronieken, dit recht om den lust tot het bedijken
van nieuwe landen of het beverschen van onder-
geloopene op te wekken. Hun recht kan niet door
afneming, of geheele overstrooming verloren gaan.
Wat in dezen van ouds als costumierrecht in
Zeeland gegolden had, werd bevestigd door Karei
Y, bij de ampliatie van de keur van Zeeland
van 1495.
Mocht nu deze of gene zeggen dat voorbeelden
van verpachting of uitoefening der visscherij zoo
zeldzaam zijn, dan moet ik hem antwoorden dat,
gedurende de republiek, de staten van Zeeland de
kleine of oever-visscherij op de Schelde en
Zeeuwsche stroomen herhaaldelijk hebben vrijge
steld voor alle ingezetenen van Zeeland, en verbo
den dat eenige verpachting dier visscherij plaats
had, hetzij door de rentmeesters der domeinen,
hetzij door particulieren. Aanvankelijk geschiedde
dit bij plakkaat van 17 April 1-581 en het laatst
bij dat van 29 Juni 1775.
Het vischrechtof andere rechten op bevaarbare
stroomenis echter nimmer opgeheven of verval
len en ook tijdens de Fransche wetgeving blijven
bestaanmitszooals de jurisprudentie heeft uit
gemaakt, die rechten zijn verkregen vóór l\et
tijdstipdat het domein „inalinéable" is ver
klaard alzoo vóór de ordonnantie van Karei IX
van 1566.
Bij de koninklijke besluiten van 8 Februari
1818 e. v. zijn do bestaande rechten erkenden
bij de slotbepaling van art. 577 burgerlijk wet
boek in stand gehoudenzoodat ik maar zeggen
wil, dat het alleen aan slordigheid en „onopmerk
zaamheid" van vroegere en latere eigenaren te
danken isdat de staatals bezitter ter goeder
of ter kwader trouwdit laat ik in 't midden, de
verdronken ambachten van Zuid-Beveland en andere
slikken en aanwassen rustig uit de hand of in het
openbaar verpacht en de baten in de domeinkas
vloeien, in plaats van in de beurzen der ambachts
heeren. Deze hebben met hunne titels zeker meer
recht, dan de staat zonder titel.
Ofschoon het nu waar moge zijndat er door
dochter uit te schelden en haar van een licht ge
drag te beschuldigen.
„Waar denkt ge aan, vader? Wie heeft zulke
dingen in uw hoofd gebracht?" vroeg Bosaline,
hem met verbazing aanstarende.
„Blase Pellet," antwoordde hij, want hij was de
man niet om zich met uitvluchten op te houden,
„En ik gevoelde veel lust om hem dood te slaan
voor zijn meêdeeling, of die waar is of niet."
„Waar! dat ik licht van gedrag zou kunnen
zijnhernam Bosaline. „Ik dacht, vader, dat ge
mij beter kendet. En wat mijnheer Kaynor betreft,
dien houd ik niet in staat tot eene slechte ge
dachte. Hij zou veeleer goed dan kwaad doen."
Er sprak zooveel waarheid uit haar toon, hare
houding getuigde van zooveel fatsoen, dat Bell
zijne kwade gedachten als bij tooverslag voelde
verdwijnen en nu werkelijk wenschte, dat hij
Blase Pellet maar doodgeschoten had.
De dag liep naar den avond en bij dokter
Baynor was men aan het theedrinken. Gewoonlijk
geschiedde dat te vijf uren, maar nu was het bij
zevenen, want de dokter was ver weg geweest
om een rijken patient te bezoeken en Edina had
op hem gewacht. Zij zaten nu aan de tafel in de
mooie voorkamer, die aan de straat uitkwam,
terwijl de kamer daarachter voor het ontbijt en
het middagmaal gebruikt weid.
De venstergordijnen waren toegetrokken achter
het tafeltje waarop het fraaie stuk wit koraal
stond, dat majoor Baynor voor eenige jaren van
de uitnemende zorg harer opeenvolgende eigenaren,
in geheel Zeeland misschien geen ambachtsheer
lijkheid is, die vollediger titels tot staving harer
rechten kan bijbrengen dan Bruinisse mag dit
voor anderen geen reden zijn om het domein het
vreedzaam genot zijner veroveringen te laten. In
vereeniging, met tijd en goeden wil, is veel terecht
te brengen dat onherroepelijk verloren scheen.
Ter gelegener tijd zie ik de gezamenlijke ambachts
heeren van het verdronken Zuid-Beveland conces
sie vragen om het te bedijkenof pogingen aan
wenden om de visscherij voor hunne rekening te
verpachten.
„Het prachtig Bomerswaal", zooals Loosjes het
in zijn treurspel „Edwoud van Lodijke of de onder
gang der Zeeuwsche stad Bomerswaal," noemt,
waar, volgens de overlevering, de vissehers met
gouden netten uitgingen; waar de paarden met
goud beslagen waren, en waarover eene lieve
meermin, in hare bekende betrekking van zingende
profetes, een droefgeestig ondergangslied gezongen
heeft, werd in 1631 verlaten, en de straatkeien,
drie jaren daarna, ten bate der schuldeischers
verkocht. Ofschoon dit nu niet zoo lang geleden
is als velen wel denken, zal toch ieder toestemmen,
dat het verdronken Zuid-Beveland langer dan
„jaar en dag" overstroomd is gebleven, iets wat,
volgens het oude Zeeuwsche recht, noodig is, om
overstroomde of ingevloeide landen aan de am.
baehtsheeren te doen vervallen.
Eene herbedijking door ambachtsheeren is in
Zeeland dan ook niet onbekend. Nadat Noord-
Beveland in 1530 overstroomd was, heeft het
evenals het verdronken Zuid-Beveland verscheidene
jaren met de zee gemeen gelegen, en eerst in 1598
is aan de opvolgers der oude ambachtsheeren
octrooi gegeven om het weder in te polderen. Ook
Stavenisse en St. Philipsland zijn o. a. door de
ambachtsheeren herd ij kt.
Dit alles wettigt het vermoeden, dat het domein,
bij eenige activiteit zijner tegenpartijover de
rechten van derden op de besproken slikken en
aanwassen de doodklok nog niet voor goed heeft
geluid, en de visscherij op de Schelde en Zeeuw
sche stroomen nog lang een geschilpunt van bur.
gerlijk recht zal zijn.
SchouwenDuiveland, 9 Januari 1877.
Benoemd tot plaatsvervangend kantonrechter
te Sluis de heer J. K. Hennequin, burgemeester
dier gemeente.
Herbenoemd als burgemeester der gemeenten
Sas van Gent de beer N. Kerckhaert, Grijpskerke
de heer F. D. Sprenger, en Meliskerke mede de
heer F. D. Sprenger.
Naar wij vernemen is de trein, welke heden
morgen te 9.39 van hier vertrok, nabij Breda,
aan het Liesbosch, gedérailleerd. Van noodlottige
gevolgen kwam ons niets ter ooren.
Te Goes loopen sedert den onlangs gepleegden
diefstal in de Ganzepoortstraat aanhoudend ge
ruchten van diefstal, inbraak enz. Meestal berus
ten zij echter op baldadigheid of op verbeelding.
Donderdag morgen heeft een arbeider op
eene hofstede in den Wilhelminapolder, die aan het
dorschen was, een ander bij ongeluk met den
dorschvlegel eene ernstige verwonding aan het
hoofd toegebracht.
De commissaris van politie in de 2e sectie
te Amsterdam waarschuwt de ingezetenen met
nadruk op hunne hoede te wezen voor in omloop
zijnde zoogenaamde reclames, geheel vervaardigd
buitenslands had meêgebracht. Het vuur brandde
helder en bij het theeblad stonden twee kaarsen.
Achter den dokter, die tegenover het venster zat,
zag men eene étagère met eenige fraaie boeken
op de planken. Frank zat, onder het drinken van
zijne kop thee, tusschen zijn oom en Edina de
courant te lezen.
't Was de avond van de dansparty op den Berg
en Edina zou er ook heengaan. Voor haar was
het eene zeer buitengewone uitspanningiets
waaraan zij in 't geheel niet gewend was. Tren-
nach bood geen gelegenheid tot dergelijke ver
maken aan, en al ware het anders geweest, dat
zou voor juffrouw Baynor toch geen verschil ge
maakt hebben. Naar waarheid verklaarde zij, dat
zij in jaren niet gedanst had en Frank vroeg dus
schertsend of zij de passen nog kende.
„Het. spijt mij wel, papa, dat ge 't voor mij
aangenomen hebt," riep zij plotseling uit, „van
't eerste oogenblik af heeft het mij gespeten."
„Waarom, Edina?"
„Omdat go wel weet, papa, dat ik er niet van
houd; en ik heb nu nog de moeite moeten doen
er een kleedjo voor te veranderen."
„Mevrouw St. Clare had de goedheid op uwe
komst aan te dringen," zei de dokter, „en bekende
mij openhartig dat zij geen dames genoeg had.
Ik wilde het haar dus niet weigeren. Zp wilde
zelfs, dat ik zou komen," voegde hij er lachend bij.
„Wel, papa, gij zoudt op een bal even goed te
huis zijn als ik," zei Edina, „en mevrouw St. Clare
meer genoegen doen."
in den vorm van een Nederlandsch bankbiljet ad
60en waarop o. a. voorkomt„W. A. Fischer
en Compagnie betaalt aan toonder zestig centen
bij inkoopen van eene waarde van 12" enz.
Te Leiden heeft men eene draaibrug gebouwd
en die natuurlijk van een afsluithek voorzien. Dit
hek heeft men echter op het draaiend gedeelte
der brug geplaatst, zoodat het hoegenaamd geen
nut heeft, 't Is eene vergissing, maar nog al een
groote.
Eene Groningsche dame, mejuffrouw L. J. H.
Berchuis, heeft bij haar overlijden aan verschillende
liefdadige instellingen in hare woonplaats en elders
in Nederland aan legaten een kapitaal van f 118,000
vermaakt.
De redacteur van de Bevue des deux Mondes,
de heer Buloz, is gisteren overleden.
Volgens de Köln. Volkszeitung, die zegt
voor de waarheid in te staan, werd dezer dagen
een zonderlinge correspondentie gevoerd tusschen
een bankier te Keulen en een groothandelaar in
stokvisch te Amsterdam. Deze laatste ontving
namelijk van zijn Keulschen bankier een brief van
den volgenden inhoud: „Uwe brieven rieken zoo
onaangenaam dat, zoo UEd. dit in het vervolg
niet kunt voorkomen, wp de correspondentie met
u moeten afbreken." De Amsterdamsche visch-
handelaar antwoordde daarop onmiddellijk „Als
het anders niet is, dan gaat het nog al. UEd.
neemt dan maar wat Eau de Cologne; gij zijt
toch vlak bij de bron."
Lord Lyttononderkoning van Indiëheeft
bij gelegenheid van een bezoek van kolonel Millett
met dezen een partij schaak gespeeld van levende
menschen. Op een veld buiten de stad was een
terrein in 64 vakken verdeelden even zoo vele
personen in verschillend gewaadwaarvan de
helft in het rood de andere helft wit was gekleed,
voerden de bewegingen uit. Na twee uren had
lord Lytton de partij gewonnen. Het voorbeeld
van een vroegeren keizer van Marokko, die de
levende „stukken" welke het bord moesten verla
ten onthoofden lietwerd door hem echter niet
gevolgd.
Het Bussische leger van het Zuiden heeft
zijn marsch naar de Turksche grenzen moeten
staken, tengevolge van den ongunstigen staat der
wegen.
De toestand van grootvorst Nicolaas, opper
bevelhebber van het Bussische leger, was zoozeer
in beterschap toegenomen, dat tegen hedenden
Griekschen nieuwjaarsdag, groote recepties worden
verwacht.
Op den 15en Januari jl. bedroeg het aantal
inwoners van Parijs 1,986,748, of 134,956 meer dan
op 1 Januari 1872.
Graaf Herbert von Bismarck, de oudste zoon
van den rijkskanselier, is tot secretaris van legatie
teWeenen benoemd.
Prns Bismarck, die tegenwoordig weder
lijdende is, heeft in den laatsten tijd herhaaldelijk
conferenties gehad met den kroonprins.
De Fransche Tribune is wegens opneming
van een roman „De roman van een priester" door
den afgevaardigde Gagneur geschreven, tot een
boete van 500 franken veroordeeld.
Het hui3 van den Brusselschen ex-spoorweg
koning den heer Philippart op de Chaussée de
Charleroi, een van de schoonste Brusselsche ge
bouwen, staat tegenwoordig ledig, daar ook mevrouw
Philippart het verlaten heeft, volgens hare eigen
verzekering, niets medenemende, dan waaraan zij
dadelpk behoefte had. De koetshuizen, stallen en
serres zpn ledig omdat alles er uit verkocht is-
Het ameublement is nog compleet en bevat enkele
schoone zaken; de slaapkamers zijn echter dood
eenvoudig in de ledikanten bevinden zich slechts
matrassen.
Hoe het met de sympathie gesteld is tusschen
de volken die door het hooggeroemde driekeizers
„Wat het goed tehuis zijn op een bal
betreft, dat laat ik aan Frank over," hernam de
dokter.
„Gij zoudt, zelfs nu nog, even goed kunnen
dansen als ik papa," voerde Edina weêr aan.
Een krampachtige trek vertoonde zich op zgn
gelaat. Hij, nu nog dansenEdina dacht weinig
hoe nabij hij (indien het met hem stond zooals hij
vermoedde) bij het einde van alles was.
„Ge ziet er vermoeid uit, papa," merkte zij aan.
„Ik gevoel mij ook vermoeid, kind. Mijn paard
schpnt mij niet zoo gemakkelijk meer te dragen
als vroeger, of misschien voel ik de beweging
mèer. Wat zegt gij er van, Frank
„Van het paard, oom? Ik geloof, dat het even
gemakkelijk loopt als altijd."
Dokter Kaynor onderdrukte een zucht en ging
de kamer uit. Ook Frank stond op, maar leunde
met zfjn arm op den schoorsteenmantel, om zijn
knap gelaat in den spiegel te bezien.
{Wordt vervolgd).